De kosten van elektriciteit in discussie
DR. A. A. DE BOER
Er wordt al jaren gediscussieerd over de vraag wat
goedkoper is: elektriciteit uit steenkool of elektriciteit
geproduceerd in een kerncentrale. Daarbij wordt nog al
eens gegoocheld met cijfers. Een artikel in ESB van
20 mei 1981, waarin ik sommige van die goocheltoeren
aande kaak stelde, besloot met de wens dat het Koninklijk
Instituut van Ingenieurs een eerder verrichte kostenvergelijking nog eens op de helling zou halen om haar
aan te passen aan de kritiek. Die wens ging kort daarna
in vervulling en de nieuwe kostenvergelijking kolen/kernenergie komt binnenkort gereed. De eerste exemplaren
van het document zijn inmiddels uitgedeeld aan degenen
die betrokken zijn bij de behandeling van de controverse
over dit onderwerp in het kader van de maatschappelijke
discussie over het energiebeleid.
Het is niet mijn bedoeling in te gaan op de vraag of
steenkool al dan niet een goedkopere grondstof is voor de
produktie van elektriciteit dan uranium, laat staan op de
cijfertjes ‘zelf. Veel belangrijker is de vraag wat we met
die gegevens doen en, concreet, of het juist is dat aan de
discussie over de cijfertjes zo’n brede plaats is ingeruimd
in de reeks controversezittingen die zijn georganiseerd
door de Stuurgroep voor de maatschappelijke discussie
over het energiebeleid.
Bij de maatschappelijke discussie gaat het er in de eerste
plaats om dat er een duidelijke uitspraak komt over de
vraag of en in hoeverre men kernenergie en andere energiebronnen mag betrekken bij de elektriciteitsvoorziening. Het daarbij primair stellen van milieu- en veiligheidsoverwegingen is een stap vooruit in vergelijking met
een benadering waarin de kosten centraal staan. Als die
vraag beantwoord is, zal men in het kader van een concrete planning een aantal technische en economische studies moeten verrichten. Men moet echter de juiste grens
trekken tussen datgene wat deel moet uitmaken van de
politieke discussie over de aanvaardbaarheid van verschillende energiebronnen en datgene wat hoort tot de daaropvolgende planning.
Men moet hierbij duidelijk onderscheid maken tussen
de politieke discussie, die tegenwoordig voor een belangrijk deel op de stoeprand wordt gevoerd en waarbij opinies en doelstellingen aan de orde komen, en de analyse en
verwerking van feiten en gegevens die nodig zijn om, binnen de uit de politieke discussie voortvloeiende randvoorwaarden, doelstellingen te realiseren. De gedetailleerde
kostenberekeningen die onderwerp zijn van de desbetreffende controversebehandeling horen niet tot de problematiek waarover men besluit op basis van een publieke
discussie. De vraag hoe men berekent wat bepaalde kostenposten bijdragen tot de kilowattuurprijs van elektriciteit, kan als zodanig nooit politiek controversieel zijn.
1048
In het kader van de maatschappelijke discussie is de
kostendiscussie dan ook niet zinvol. Lage kosten voor
kernenergie geven geen steun aan de aanvaardbaarheid
uit een oogpunt van milieu en risico, evenmin als lage
steenkoolkosten iets te maken hebben met de vraag of
kolen moeten worden verkozen boven uranium. Hoge
kosten voor kernenergie zullen de—verdedigers niet
doen capituleren, evenmin als goedkope kernenergie de
tegenstanders zal motiveren tot aanvaarding van kerncentrales. Overigens, dit ter zijde, is het ook onjuist om
te denken dat men op grond van een globale vergelijking
van twee typen elektrische centrales, hoe gedetailleerd ook
uitgevoerd, tot een algemene, laat staan bindende uitspraak zou kunnen komen over de bedrijfseconomische
aspecten van de toepassing ervan in het grotere geheel
van de energievoorziening.
De Stuurgroep heeft ten onrechte de problematiek
van de kostprijs in al zijn details betrokken bij de maatschappelijke discussie. Men zou juist in dit kader moeten
discussieren over de vraag wat de kosten betekenen en
zou het dan mogelijk eens kunnen worden over het antwoord: men moet op grond van andere dan kostenfactoren nagaan welke randvoorwaarden er gesteld moeten
worden aan de toepassing van verschillende energiebronnen; die grenzen worden niet doorbroken door lage prijzen, evenmin als een thans iets hogere prijs voor een energiebron de toepassing in de weg mag staan als die uit overwegingen van milieu en risico wenselijk wordt geacht.
Het alternatief voor deze opvatting is het uitgangspunt
dat voorstanders van kernenergie ook nog moeten kunnen aantonen dat kernenergie goedkoper is dan energie
uit steenkool, of dat de tegenstanders van kernenergie
hun standpunt moeten aanvullen met het bewijs dat
elektriciteit uit steenkool goedkoper is dan kernenergie.
Dit is op zijn zachtst gezegd absurd. Een dergelijke
,,discussie” knoopt aan bij een verkeerd inzicht in de betekenis van kostencijfers bij de beleidsvoorbereiding en
draagt het grote gevaar in zich van verstarring en polarisering bij de beleidsvorming.
Het spreekt vanzelf dat dit geen kritiek inhoudt op
openbaarheid met betrekking tot kostenvraagstukken.
Belangrijk echter is het inzicht dat veiliger energieproduktie kan leiden tot extra kosten, of het nu gaat om
de invoering van duurzame energiebronnen of het verbeteren van gevestigde produktiemethoden. De politieke
vraag is of en in hoeverre we bereid zijn die kosten te
betalen en wat we doen om die kosten te verminderen.
Daarover hoort de discussie te gaan.
A. A. de Boer