Grensnut ESB
grensnut
De invloed van bankenÂ
concurrentie op de economie
Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar het effect van bankenconcurrentie op de economie. Dit is niet zonder reden. De ideale
maatstaf voor bankenconcurrentie bestaat nog niet. Bovendien
wordt het meten van de invloed van bankenconcurrentie op economische groei en financiële stabiliteit bemoeilijkt door diverse
econometrische problemen.
Laura Spierdijk
Adjunct-hoogleraar aan de
Rijksuniversiteit Groningen
Laura Spierdijk heeft een
Vidi-subsidie ontvangen, die
haar in staat stelt een eigen
vernieuwende onderzoekslijn
op te zetten. Ze legt zich toe
op het ontwikkelen van een
concurrentieÂmaatstaf voor
banken, die moet helpen om de
invloed van bankenconcurrentie
op de economie te bepalen.
Vidi-subsidies zijn gericht op
excellente onderzoekers die na
promotie al een aantal jaren
vernieuwende ideeën weten te
genereren en ontwikkelen.
B
anken spelen een rol bij de kredietverlening, het betalingssysteem, het uitvoeren
van monetair beleid en het handhaven
van financiële stabiliteit. De financiële en
economische crisis heeft op pijnlijke wijze
duidelijk gemaakt hoe belangrijk deze taken zijn voor het
goed functioneren van de economie. Door de crisis is dan
ook een discussie losgebarsten over de toekomst van de
bankensector. Substantiële hervormingen zijn nodig om
de risico’s in de bankensector te beperken en om een nieuwe financiële crisis in de toekomst te voorkomen.
In het debat over de toekomst van de bankensector is
ook de wenselijkheid van bankenconcurrentie aan de orde
gekomen. De crisis begon met de subprime crisis in de Verenigde Staten, veroorzaakt door banken die te veel risico
hadden genomen met hun hypotheekportefeuilles. Welke
rol heeft de concurrentiestrijd tussen banken hierin gespeeld? Heeft heftige concurrentiedruk banken ertoe gezet
om te veel risico te nemen?
De wenselijkheid van bankenconcurrentie wordt
grotendeels bepaald door het effect ervan op de economie. De economische literatuur heeft twee tegenstrijdige
visies op de rol van bankenconcurrentie. Volgens de eerste visie leidt meer concurrentie tot lagere leentarieven
voor consumenten en bedrijven. Dit heeft een positief effect op de economische groei (Cetorelli, 2001). Volgens
de tweede visie leidt meer bankenconcurrentie ertoe dat
banken meer risico nemen, waardoor de kans toeneemt
dat banken omvallen. Dit heeft een negatief effect op
de financiële stabiliteit (Canoy et al., 2001; Vives, 2010;
Beck et al., 2010a). Volgens de eerste visie is meer concurrentie tussen banken dus een goede zaak, maar volgende
de tweede visie juist niet.
Omdat de economische theorie geen eenduidige visie
heeft op het effect van bankenconcurrentie op de econo-
mie, zal de empirie uiteindelijk uitsluitsel moeten geven.
Bestaande empirische studies schetsen een gemengd
beeld van de invloed van bankenconcurrentie (Schaeck
et al., 2009; De Jonghe en Vander Vennet, 2009), maar
door de crisis is het nu mogelijk om het effect van deze
concurrentie op de economie te onderzoeken. Tot voor
kort was er jarenlang sprake van relatief hoge economische groei en financiële stabiliteit, maar met de crisis is
een periode van lagere economische groei en financiële
instabiliteit ingezet. Door het omvallen van banken zijn
ook de concurrentieverhoudingen in de bankenmarkt
flink opgeschud. Deze variatie is noodzakelijk om het
effect van bankenconcurrentie op economische groei en
financiële stabiliteit op zinvolle wijze te kunnen bepalen.
Onderzoek naar de economische effecten van bankenconcurrentie dient zich allereerst te richten op het
meten van concurrentie tussen banken. Daarna kan het
effect op de economie worden onderzocht. Concurrentie
tussen banken is niet direct observeerbaar, wat het meten ervan lastig maakt. Bovendien is bankenconcurrentie
een complex begrip dat verschillende dimensies heeft.
Het meten van het effect van bankenconcurrentie op de
economie wordt bemoeilijkt door een aantal econometrische problemen.
Meten van bankenconcurrentie
De marktvorm in de bankensector zal ergens tussen monopolie en volledige concurrentie in liggen, maar dat is
dan ook het enige dat vooraf met zekerheid kan worden
gezegd. Omdat concurrentie niet observeerbaar is, kan
de mate van concurrentie alleen op indirecte wijze worden bepaald. Een veelgebruikte indirecte maatstaf is de
concentratiegraad van de markt. In een geconcentreerde
markt zijn slechts enkele grote spelers actief, terwijl in een
minder geconcentreerde markt meerdere kleinere banken hun diensten aanbieden. Lange tijd is er men ervan
uitgegaan dat een geconcentreerde bankenmarkt minder
competitief is dan een markt waar veel kleinere banken
actief zijn (Mason, 1939; Bain, 1956). Uit diverse studies
is echter gebleken dat er ook geconcentreerde bankenmarkten bestaan die juist heel competitief zijn (Shaffer
en DiSalvo, 1994; Bulow en Klemperer, 1999; Claessens
en Laeven, 2004).
Een andere voor de hand liggende maatstaf is de
(relatieve) marge tussen prijzen en marginale kosten
(Lerner, 1934). Bij volledige concurrentie is deze marge
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4643) 14 september 2012
545
ESB Grensnut
Grensnut
In de rubriek ‘Grensnut’ beschrijven economen die een onderzoeksbeurs hebben ontvangen hun Â
grensverleggende onderÂzoek. De rubriek beoogt te laten zien hoe economen met nieuwe benaderingen hiaten in de
bestaandeÂÂeconomische kennis invullen. De rubriek is een aanvulling op de rubriek ‘Canon’, waarin economen beschrijven
wat we door de jaren heen geleerd hebben over een bepaald onderwerp.
nul. Een positieve marge duidt dus op marktmacht. Ook
deze maatstaf heeft de nodige nadelen. Marginale kosten zijn
ook al niet direct observeerbaar en moeten dus op indirecte
wijze worden bepaald. Meestal gebeurt dit door het schatten van een kostenfunctie, waarvoor allerlei aannames nodig
zijn. Bovendien kan de marge vervuild zijn door factoren die
niet gerelateerd zijn aan concurrentie, zoals schaalvoordelen,
kosten- en winstinefficiënties, inelasticiteit van de vraag en
marktmacht in inputprijzen (Shaffer, 1999; Elzinga en Mills,
2011). Deze vervuiling maakt het vergelijken van marges tussen banken onderling lastig.
Daarnaast zijn er nog diverse indirecte maatstaven van
bankenconcurrentie die zich minder intuïtief laten uitleggen,
maar ook deze maatstaven hebben de nodige beperkingen
(Shaffer, 2004; Bikker en Spierdijk, 2010; Bikker et al., 2012).
Daar komt nog bij dat er voor banken vaak geen gegevens
beschikbaar zijn op productniveau, zodat de concurrentiemaatstaven alleen op geaggregeerd niveau kunnen worden
berekend in plaats van afzonderlijk voor bijvoorbeeld hypotheken of consumptief krediet. Het is echter aannemelijk dat
de concurrentieverhoudingen per productgroep verschillen.
Ook kunnen de variabelen die nodig zijn om de concurrentiemaatstaven te berekenen meetfouten bevatten. De belangrijkste bron voor bankdata is Bankscope. Deze bron bevat
bijvoorbeeld geen betrouwbare cijfers voor arbeidskosten, die
een standaardingrediënt zijn voor veel concurrentiemaatstaven, zodat deze moeten worden benaderd. De econometrische
literatuur heeft aangetoond dat meetfouten kunnen leiden tot
een bias in de geschatte concurrentiemaatstaven (Wansbeek en
Meijer, 2000). Verder vereisen alle concurrentiemaatstaven dat
de relevante geografische markt wordt bepaald waarop banken
actief zijn (Shaffer, 2004). Om de marktmacht van banken onderling te vergelijken, moet het bekend zijn welke banken met
elkaar concurreren. Soms is de markt eenvoudig te bepalen en
valt deze samen met het land van herkomst of een deel daarvan, maar dit is niet altijd het geval. Diverse Europese banken
opereren internationaal, zoals Rabobank, Deutsche Bank,
BNP Paribas, Royal Bank of Scotland, Santander en Credit
Suisse. De geografische markt waarop zij opereren valt niet samen met de nationale markt. Daarnaast is bankenconcurrentie een verre van statisch begrip: concurrentieverhoudingen
kunnen variëren over de tijd, bijvoorbeeld onder invloed van
nieuwe regelgeving (Koetter et al., 2012).
Al met al is het meten van bankenconcurrentie geen
eenvoudige exercitie. Dit blijkt heel duidelijk uit een recente
studie van Bikker et al. (2012). Medio 2010 telden de auteurs
31 gepubliceerde studies die een bekende maatstaf gebruiken
voor het meten van bankenconcurrentie. Van deze artikelen
schatten 29 stuks de concurrentiemaatstaf op econometrisch
onjuiste wijze, waardoor de marktmacht van banken ernstig
onderschat wordt. De ideale concurrentiemaatstaf bestaat dus
niet. Het is daarom zinvol om een nieuwe, verbeterde concurrentiemaatstaf te ontwikkelen, die vervolgens kan worden gebruikt om het effect van bankenconcurrentie op de economie
te bepalen.
Effect van bankenconcurrentie op de economie
Vier grootste bankinstellingen per land als
percentage van het bbp, per 31 december 2010
600
Figuur 1
In procenten
500
400
300
200
100
0
gd
ni
re n
Ve e
at
St
n
pa
Ja
e
d
k
n
la
its
ië
al
It
Du
da
na
Ca
ië
lg
Be
n
rij
nk
a
Fr
e
ed
Zw
k
rij
nk
ni
Ko
nd
d
ig
rla
de
Ne
nd
la
er
en
r
Ve
its
Zw
Bron: Financial Stability Oversight Council, 2011
546
Om het effect van bankenconcurrentie op financiële stabiliteit
te analyseren, moet eerst een geschikte maatstaf voor financiële
stabiliteit worden bepaald. Financiële stabiliteit geeft weer in
welke mate het financiële systeem in staat is om snel te herstellen van onverwachte economische gebeurtenissen. Ook financiële stabiliteit is een grootheid die niet direct observeerbaar is,
hoewel iedereen wel aanvoelt dat de meeste Europese landen
zich momenteel in een financieel instabiele situatie bevinden.
Sommige studies die het effect van bankenconcurrentie
op financiële stabiliteit onderzoeken, maken gebruik van de
Z-score. Deze maatstaf heeft betrekking op een individuele
bank en geeft weer hoe groot de kans is dat de bank niet meer
aan zijn verplichtingen kan voldoen. Andere studies maken
gebruik van de default kans van een bank, ofwel de kans dat
een bank omvalt. Maar deze maatstaven doen geen recht aan
de definitie van financiële stabiliteit, welke juist betrekking
heeft op het financiële systeem als geheel en niet op individuele banken. Daarom kan financiële stabiliteit beter gemeten
worden door naar het systeemrisico van een land te kijken
(Cihak, 2007). Systemic loss houdt rekening met de verwevenheid van banken onderling.
Ter illustratie toont figuur 1 voor een aantal landen de vier
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4643) 14 september 2012
Grensnut ESB
grootste bankeninstellingen als percentage van het bruto
binnenlands product (bbp), gemeten eind 2010. Nederland
is potentieel kwetsbaar doordat de bankensector groot is ten
opzichte van het bbp.
Een van de grootste uitdagingen voor een toegepast
econometrist is het bepalen van causale verbanden tussen
economische variabelen. Vrijwel altijd beïnvloeden variabelen
elkaar en is er dus sprake van endogeniteit. De aanwezigheid
van endogeniteit maakt het moeilijk om het effect van bankenconcurrentie op de economie te bepalen. Economische
groei en financiële stabiliteit worden niet alleen beïnvloed
door bankenconcurrentie, maar hebben op hun beurt ook effect op deze concurrentie. Neem bijvoorbeeld een snel groeiende markt. Die zal nieuwe banken aantrekken, omdat banken daar kansen zien. Het toetreden van nieuwe banken zal
de concurrentieverhoudingen in die markt beïnvloeden. Voor
financiële stabiliteit kan een vergelijkbare redenering worden
gevolgd. In een financieel instabiele markt waar bepaalde
banken omvallen, zullen andere banken juist profiteren. Hierdoor kunnen de concurrentieverhoudingen veranderen.
Dit endogeniteitsprobleem wordt vrijwel geheel genegeerd in bestaande studies die het effect van bankenconcurrentie op de economie onderzoeken (Schaeck et al., 2009;
Beck et al., 2010a; 2010b; Fernández de Guevara en Maudos,
2011). En dit terwijl de econometrische literatuur zo overtuigend heeft aangetoond dat het negeren van endogeniteit
dramatische gevolgen kan hebben voor het geschatte effect
van bankenconcurrentie op de economie.
Het negeren van het endogeniteitsprobleem hangt ongetwijfeld samen met het feit dat het lastig is om een geschikt
instrument te vinden. Een instrumentele variabele moet aan
drie eisen voldoen: exogeniteit (exogeen zijn), uitsluiting (alleen op indirecte wijze economische groei of financiële stabiliteit beïnvloeden) en relevantie (voldoende sterk correleren
met bankenconcurrentie). Het vinden van een instrument dat
aan deze drie eisen voldoet is niet altijd eenvoudig. Het percentage bankenactiva in overheidshanden lijkt een geschikt
instrument. Naar verwachting is dit percentage positief gecorreleerd met de marktmacht van een bank en voldoet het
ook aan de exogeniteits- en uitsluitingseis. Daarom kan dit
percentage mogelijk als instrument worden ingezet om het effect van bankenconcurrentie op de economie te bepalen.
Ook economische groei en financiële stabiliteit zullen
met elkaar samenhangen, wat betekent dat je deze grootheden en bankenconcurrentie idealiter door middel van één
model zou willen verklaren. Een andere uitdaging is het modelleren van de variërende relatie tussen bankenconcurrentie
enerzijds en economische groei en financiële stabiliteit anderzijds. Stel dat banken nu stevig met elkaar gaan concurreren.
Het is crisis, waardoor veel banken er niet goed voor staan. De
concurrentiestrijd zal er dus waarschijnlijk toe leiden dat er
banken omvallen, wat de financiële stabiliteit verder zal aantasten. Daarentegen, als het goed gaat met de economie, zal
concurrentie tussen banken veel minder dramatisch uitpakken. De samenhang tussen bankenconcurrentie, economische
groei en financiële stabiliteit is dus mogelijk sterker als het
slecht gaat met de economie.
Tot slot
Het hier beschreven onderzoek leidt hopelijk tot een nieuwe,
verbeterde concurrentiemaatstaf die inzicht kan geven in het
niveau van bankenconcurrentie wereldwijd. Deze nieuwe
maatstaf kan dan gebruikt worden om de samenhang tussen bankenconcurrentie, economische groei en financiële
stabiliteit te ontrafelen. Met deze kennis kan vervolgens een
gefundeerd antwoord worden gegeven op de vraag of bankenconcurrentie goed of slecht voor de economie is. Vervolgens
is het de taak van beleidsmakers, mededingingsautoriteiten,
bankentoezichthouders en politici om consequenties aan de
uitkomsten van dit onderzoek te verbinden.
Literatuur
Bain, J.S. (1956) Barriers to New Competition. Cambridge (MA): Harvard University Press.
Beck, T., D. Coyle, M. Dewatripont, X. Freixas en P. Seabright (2010a) Bailing out the banks: reconciling stability and competition. An analysis of state-supported schemes for financial institutions.
Londen: Centre for Economic Policy Research.
Beck, T., O. De Jonghe en G. Schepens (2010b) Bank competition and stability: reconciling conflicting empirical evidence. Werkdocument op dbiref.uvt.nl.
Bikker, J.A. en L. Spierdijk (2010) Measuring and explaining competition in the financial sector. Journal of Applied Business and Economics, 11(1), 11–42.
Bikker, J.A., S. Shaffer en L. Spierdijk (2012) Assessing competition with the Panzar-Rosse model: the role of scale, costs, and equilibrium. Review of Economics and Statistics, te verschijnen.
Bulow, J. en P. Klemperer (1999) Prices and the winner’s curse. RAND Journal of Economics,
33(1), 1–21.
Canoy, M., M. van Dijk, J. Lemmen, R. de Mooij en J. Weigand (2001) Competition and stability
in banking. CPB Document op www.cpb.nl.
Cetorelli, N. (2001) Competition among banks: good or bad? Economic Perspectives, 25(2), 38–48.
Cihak, M. (2007) Systemic loss: a measure of financial stability. Czech Journal of Economics and
Finance, 57(1–2), 5–26.
Claessens, S. en L. Laeven (2004) What drives bank competition? Some international evidence. Journal of Money, Credit, and Banking, 36(3), 563–583.
De Jonghe, O. en Vander Vennet, R. (2008). Competition versus efficiency: what drives franchise values in European banking. Journal of Banking and Finance, 32(9), 1820–1835.
Elzinga, K.G. en D.E. Mills (2011) The Lerner index of monopoly power: origins and uses.
American Economic Review: Papers & Proceedings, 101(3), 558–564.
Fernández de Guevara, J. en J. Maudos (2011) Banking competition and economic growth:
cross-country evidence. European Journal of Finance, 17(8), 739–764.
Financial Stability Oversight Council (2011) Annual Report. Rapport op op www.treasury.gov.
Koetter, M., J. Kolari en L. Spierdijk (2012) Enjoying the quiet life under deregulation? Evidence
from adjusted Lerner indices for U.S. banks. Review of Economics and Statistics, 94(2), 462–480.
Lerner, A.P. (1934) The concept of monopoly and the measurement of monopoly power. Review of Economic Studies, 1(3), 157–175.
Mason, E. (1939) Price and production policies of large-scale enterprise. American Economic
Review, 29(1), 61–74.
Schaeck, K., M. Cihak, en S. Wolfe (2009) Are competitive banking systems more stable? Journal of Money, Credit, and Banking, 41(4), 711–734.
Shaffer, S. (1999) The competitive impact of disclosure requirements in the credit card industry. Journal of Regulatory Economics, 15(2), 183–198.
Shaffer, S. (2004) Patterns of competition in banking. Journal of Economics and Business, 56(4),
287–313.
Shaffer, S. en J. DiSalvo (1994) Conduct in a banking duopoly. Journal of Banking and Finance,
18(6), 1063–1082.
Vives (2010) Competition and stability in banking. CESifo Working Paper, 3050.
Wansbeek, T.J. en E. Meijer (2000) Measurement error and latent variables in econometrics. Amsterdam: North-Holland.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4643) 14 september 2012
547