De grote sprong voorwaarts
De landen in Oost-Europa staan aan de vooravond
van een grootscheeps economisch experiment. De
voormalige communistische bondgenoten van de Sovjetunie hebben alle plannen of ideeen ontwikkeld om
nun economie om te vormen van een centraal geleide
planeconomie naar een vorm van gemengde of vrijemarkteconomie. Hongarije is daar al een aantal jaren
zeer voorzichtig en op kleine schaal mee bezig. Polen
is nu het eerste land dat gaat proberen de overgang met
een grote sprong te maken.
De regering in Polen geniet voorlopig nog de steun
van de bevolking. Dit maakt het mogelijk dat een aantal
impopulaire maatregelen, die nodig zijn om de economische omwenteling te doen slagen, kan worden genomen. In de andere Oosteuropese landen, die de laatste
tijd van hun communistische regime zijn ontdaan, liggen
de krachtsverhoudingen een stuk minder duidelijk. De
oppositiebewegingen moeten zich nog grotendeels omvormen tot politieke partijen en de bevolking staat wantrouwendtegenoverde nieuwe leiders. Verkiezingen, of
ten minste nauwe samenwerking tussen de oppositiebewegingen en de door (voormalige) communisten beheerste regeringen zullen er in deze landen voor moeten
zorgen dat economische aanpassingen de steun van de
bevolking krijgen.
Het doorvoeren van economische hervormingen vereist dat er zeer subtiel wordt gemanoeuvreerd. Aan de
ene kant moet de bevolking van de landen in Oost-Europa uitzicht worden geboden op een betere levensstandaard en op een vrije democratische bestuursstructuur.
Als die er niet komen, is de kans reeel dat de bevolking
teleurgesteld raakt in de nieuwe economische en politieke orde. De Oosteuropese landen kunnen dan verwikkeld raken in een langdurige machtsstrijd, die het
leger of een ‘sterke man’ de kans biedt een dictatoriaal
regime te vestigen dat de klok terugdraait naar voor
1989. Aan de andere kant zal de weg naar een hogere
levensstandaard en meer economische en politieke vrijheid evenwichtig moeten worden vormgegeven. De regeringen moeten vermijden dat grote delen van de
bevolking er vanwege werkloosheid en inflatie alleen
maar op achteruit gaan.
Dat werkloosheid en inflatie zullen ontstaan is bijna
onvermijdelijk. Hongarije en Polen worden daar nu al
mee geconfronteerd. De afschaffing van subsidies op
eerste levensbehoeften heeft in deze landen al geleid
tot veel hogere prijzen dan men gewend was. De introductie van het prijsmechanisme betekent dat ook de
schaarste aan elementaire goederen en diensten, die
zich nu nog uit in lange rijen voor de winkels, tot enorme
prijsstijgingen leidt. In de afgelopen jaren zijn de geldlonen in veel gevallen gestegen, zonder dat daar evenredig hogere prijzen of een groter aanbod van consumptiegoederen tegenover stonden. Daardoor zweven er
grote sommen onbruikbare spaargelden boven de
markt, die als de prijzen worden vrijgelaten, kunnen
worden uitgegeven. De inflatie die zo ontstaat, zorgt
ervoor dat Oosteuropeanen de reele waarde van die
spaargelden en pensioenen als sneeuw voor de zon
zien verdwijnen.
Om de (dreigende) inflatie te beteugelen, zal de loonstijging in de hand moeten worden gehouden, hetgeen
eveneens tot een tijdelijke verarming van de bevolking
ESB 24-1-1990
leidt. Het werken met ‘echte’ prijzen en een vrije markt
betekent bovendien dat producenten geconfronteerd
gaan worden met concurrentie. Inefficiente produktie
wordt zichtbaar en kan leiden tot faillissement. De communistische regimes wisten werkloosheid grotendeels
te vermijden door inefficient producerende bedrijven
met extra geld in stand te houden, maar als de hervormingen worden doorgevoerd, zullen deze bedrijven
drastisch moeten moderniseren, of anders verdwijnen.
Dit zal betekenen dat de verborgen werkloosheid zichtbaar wordt.
Om de tekorten aan (consumptie-)goederen en diensten te verminderen en om de werkloosheid binnen de
perken te houden, zijn veel investeringen nodig. Nieuwe
produktie moet op gang worden gebracht en verouderde
inefficiente produktie moet worden gemoderniseerd.
Door het staatsapparaat fors af te slanken en door de
subsidising van bedrijven en eerste levensbehoeften te
beperken, kan daarvoor geld worden vrijgemaakt. Vanwege de grote buitenlandse schulden van bijna alle
Oosteuropese landen zal een groot deel van het benodigde kapitaal echter uit het Westen moeten komen. De
ontwikkelingsbank voor Oost-Europa kan daarbij van
dienst zijn, maar het verstrekken van kredieten tegen
(bijna) commerciele voorwaarden, zoals deze bank beoogt, vergroot wel het schuldenprobleem. Daarom zal
eerder moeten worden gedacht aan het (onder voorwaarden) verlichten van de schuldenlast met behulp van
giften.
Het rechtstreeks aantrekken van particuliere buitenlandse investeringen biedt ook mogelijkheden. Voor
Westeuropese ondernemers zijn de Oosteuropese landen te beschouwen als lage-lonenlanden dicht bij huis.
De produktie van modernere consumptie- en investeringsgoederen kan zowel zorgen voor een opleving van
de Oost-Westhandel als van de handel tussen de Oosteuropese landen onderling. Het aantrekken van westerse investeerders betekent wel dat de buitenlandse handel moet worden geliberaliseerd en kapitaal vrij het land
in en uit moet kunnen stromen. Het betekent ook dat de
Oosteuropese munten inwisselbaar moeten worden
voor westerse valuta’s. Dit vereist weer dat de (dreigende) inflatie rigoureus wordt ingedamd en er vertrouwen
ontstaat dat de hervormingen tot een goed einde kunnen en zullen worden gebracht.
Van de Oosteuropeanen zal veel geduld en incasseringsvermogen worden gevraagd voordat ze kunnen
gaan profiteren van hun anti-communistische revolutie.
De eerste jaren valt eerder een terugslag dan vooruitgang te verwachten. Maar ook als de werking van het
marktmechanisme zijn vruchten gaat afwerpen, moet er
op worden gelet dat inflatie en werkloosheid niet te veel
slachtoffers onder de bevolking maken. De regeringen
van de Oosteuropese landen zullen ervoor moeten zorgen dat iedereen niet alleen van de vrijheid, maar ook
van de stijgende welvaart kan meeprofiteren. Al is het
maar om te vermijden dat extreem rechts, extreem links
of extreem nationalistisch op het sentiment van de ontevredenen kunnen inspelen. De bedreigingen voor de
grote sprong voorwaarts zijn groot, maar er is weinig
keus.
D.E. Ernste
77