De grootheden van de kleintjes
Een overzicht van het midden- en kleinbedrijf
Er is tegenwoordig meer belangstelling voor het midden- en kleinbedrijf. Toch kent men
het nog slecht. Het MKB is groter dan velen denken. Het heeft vele vormen en maten. De
onderdelen vertonen vele verschillen, maar er is ook een zekere familiegelijkenis. Hier
volgt een portret van een veelvormig verschijnsel. Deze veelvormigheid maakt het de
overheid niet gemakkelijk een beleid te voeren waarvan alle kleinere ondernemingen
gelijkelijk profiteren. Minimaal dient de overheid rekening te houden met de nadelen van
kleinschalige produktie, de beperkte administratieve en financiele expertise en de
beperkte marktinformatie bij het midden- en kleinbedrijf.
DR. B. NOOTEBOOM*
Omvang en samenstelling
Voor sommige mensen betekent het midden- en kleinbedrijf (MKB) nog steeds niet veel meer dan de winkel op
de hoek, of ambacht en reparatie. Voor een groeiende
groep mensen betekent het ook kleine bedrijven in de industrie, bij voorkeur ‘high-tech’ natuurlijk, die druk bezig
zijn onze economie te redden. Voor sommigen betekent
het nieuwe dienstverlening, zoals computerservicebureaus en softwarebureaus. Het MKB is dat alles, en meer.
Het MKB omvat alle particuliere ondernemingen buiten
de landbouw/visserij en delfstoffenwinning, met minder
dan 100 werkzame personen. Het kleinbedrijf omvat daarbinnen de ondernemingen met minder dan tien werkzame
personen. De afbakening heeft weinig inhoudelijke betekenis. Zij is gebaseerd op internationale afspraken tussen
het Centraal Bureau voor de Statistiek en zijn zusterinstellingen. Het belang van die afspraken is dat daardoor gegevens over het MKB internationaal vergelijkbaar zijn. Bovendien is het mogelijk om elkaars kennis en beleidsoverwegingen te toetsen en aan te vullen.
Een ander begrip, dat in het buitenland veelvuldig wordt
gehanteerd, is ‘de kleine en middelgrote onderneming’
(KMO), dat loopt tot een maximum van 500 werkzame personen per onderneming. Het wordt meestal exclusief toegepast op nijverheid en Industrie en heet dan ook wel ‘kleine en middelgrote Industrie’ (KMI). Er zijn in verschillende
landen nog velerlei andere definities in omloop. Zo wordt
vaak naast of in plaats van personeelsomvang gekeken
naar de omvang van de omzet of van toegevoegde waarde, de omvang van gei’nvesteerd vermogen, arbeidsintensiteit en dergelijke. Het probleem is dat de keuze veelal afhangt van de doelstelling, het gezichtspunt of zelfs de
smaak van degene die een nieuwe afbakening voorstelt.
Volgens de genoemde ‘100 man-grens’ omvat het MKB
in Nederland ongeveer 430.000 ondernemingen die werk
bieden aan 1,6 miljoen mensen, waaronder ongeveer
360.000 zelfstandigen en medewerkende gezinsleden. Dit
is 99% van het aantal particuliere ondernemingen en 58%
van de werkgelegenheid in de particuliere sector, exclusief landbouw, visserij en delfstoffenwinning. De aandelen
van het MKB in de verschiflende deelsectoren worden aangegeven in figuur 1. Figuur 2 geeft aan hoe de werkgelegenheid in het MKB is verdeeld over de verschillende deel272
Figuur 1. Aandelen van het MKB in de totale werkgelegenheid, per deelsector
Detailhandel
g
| Vervoer
3 Overige diensten
|Bouwg
1 Industrie
10
20
30
50
60
70
80
90
100
In procenten
sectoren. De detailhandel komt nog niet tot een vijfde van
het totaal. Met de horeca erbij is het aandeel een kwart.
Het aandeel van het vervoer is even groot, en van de groothandel bijna twee keer zo groot als dat van de horeca. Het
aandeel van Industrie en bouwnijverheid bedraagt te zamen meer dan een derde. De inkomens zijn in het MKB
zeer ongelijk verdeeld. Van de zelfstandigen heeft ongeveer 10% een inkomen van meer dan f. 100.000, en zit
30% beneden het bruto minimumloon. Een betere maatstaf voor een vergelijking tussen zelfstandigen en werknemers is het bruto minimumloon plus vakantietoeslag en
* Directeur onderzoek bij het Economisch Inslituul voor het Middenen Kleinbedrijf (EIM). De auteur is dank verschuldigd voor de bijdragen uit velerlei onderzoek van medewerkers van het EIM en in het bijzonder voor commentaar van Erik Poutsma over de paragraaf Technologie en MKB, en voor cijfers van Wim Verhoeven over de structuur
van het MKB.
Figuur 2. Samenstelling van de werkgelegenheid in het
MKB
Figuur 3. Afzetstructuur van het MKB en die van het
grootbedrijf
MKB
Groothandel 13%
Horeca 7%
Consumptie31%
Export 14%
Detailhandel 18%
Auto’s, tweewielers,
reparatie 5%
Vervoer 7%
Investeringsgoederen 15%
Intermediaire
Industrie 21%
Overige diensten 13%
leveringen 40%
Bouw 16%
Consumptie 18%
werkgeverslasten (ruim f. 32.000): 45% van de zelfstandigen zit daar onder 1).
Export 51%
Markt en concurrentie
Figuur 3 geeft aan hoe de afzet is samengesteld in vergelijking met het grootbedrijf. Opvallend zijn het veel geringere exportaandeel van het MKB, en het grotere aandeel in leveringen aan consumenten en in de intermediaire
leveringen. Als gevolg van deze afzetstructuur heeft het
MKB als geheel minder directe baat gehad bij het overheidsbeleid van de afgelopen jaren, dat via loonmatiging
vooral was gericht op exportgroei. De loonmatiging had
sterk negatieve effecten voor de detailhandel en de horeca, die bij uitstek zijn gericht op de binnenlandse consumptieve bestedingen.
Wil het exportgeleide herstel doordringen tot het MKB,
dan moeten er eerst vervoersstromen ontstaan die het Internationale goederenvervoer ten goede komen, en toeleveringsorders van de exportindustrie loskomen. Vervolgens zou dit moeten leiden tot investeringen in de exportindustrie, een deel van de groothandel, transportbedrijven
en toeleveringsindustrie. De vraag is in hoeverre deze investeringsgoederen uit eigen land komen en niet worden
gei’mporteerd. In ieder geval kan onder andere een deel
van de bouw weer op gang komen, te zamen met de produktie van die investeringsgoederen die hiergemaakt worden. Daarop vblgt een tweede ronde van effecten voor vervoer, nu ook binnenlands vervoer van bouwmaterialen,
een deel van de groothandel, en de toelevering van goederen en diensten. Pas als dit alles leidt tot een stijging van
het beschikbare inkomen van consumenten, delen ook de
detailhandel en de horeca in de groei, met het desbetreffende deel van de groothandel. Deze effecten, via de verschillende schakels en koppelingen, beginnen nu zichtbaar te worden. Dat blijkt uit de Economische Verkenning
MKB 1986 van het EIM 2).
In 1981 dook de index van het reeel beschikbare inkomen van zelfstandigen onder die van alle inkomenstrekkers. Bij een indexwaarde van 100 in 1979 stond in 1982
de index op 86 en die van alle inkomenstrekkers op 97.
Vanaf 1983 was er een inhaalmanoeuvre, waardoor in de
loop van 1985 beide indexen terechtkwamen op 97.
Volgens de raming in de Economische Verkenning MKB
1986 zal in 1986 de werkgelegenheid in het MKB toenemen met 9.000 arbeidsplaatsen. Vooral in de detailhandel
gaat het echter nog slecht. Dat komt ook doordat er niet alleen sprake was van omzetdalingen, maar ook, als gevolg
daarvan, van verhevigde concurrentie, die gepaard gaat
Intermediaire
leveringen 23%
Investeringsgoederen 8%
met afbrokkeling van winstmarges 3). Voorts kunnen kleinere bedrijven veelal slechts produceren tegen relatief hoge kosten (schaaleffect). Bij intensieve concurrentie moeten zij genoegen nemen met lagere winstmarges. Een algehele verkrapping van winstmarges komt dan bij de kleinere bedrijven harder aan dan bij grotere bedrijven. Aldus
ging een dating van reele lonen, via omzetdaling, fellere
concurrentie, margeverkrapping en schaaleffect, gepaard
met verdere schaalvergroting en verschuiving van marktaandeel naar het grootbedrijf 4). Dit probleem wordt in de
detailhandel verscherpt door een geringere macht van
kleinere bedrijven op inkoopmarkten, die onder andere
blijkt uit hogere inkoopprijzen 5).
Karakter en mentaliteit
__
Voor velen is de man uit het MKB de ‘middenstander’:
op zijn best een brave, weinig flitsende figuur, en op zijn
1) J.J. Boog en H. Kuiken, De inkomenspositie van zelfstandigen in
het midden- en kleinbedrijf, EIM, augustus 1985.
2) Economische verkenning midden- en kleinbedrijf 1986, EIM, oktober 1985; A.F.M. Nijsen, H.H.M. Peelers en J.G. Vianen, Het middenen kleinbedrijf in 1986, ESB, 8 januari 1986.
3) B. Nooteboom, A mark-up model of retail margins, Applied Economics, augustus 1985, biz. 647-667.
4) B. Nooteboom, Bestedingen, winsten en aantal vestigingen in de
algemene levensmiddelenhandel, ESB, 21 april 1982; B. Nooteboom,
L.D. Strick van Linschoten en J.A.C. Vollebregt, Inkrimping en verdringing in de kruideniersbranche, EIM mededelingen, september/oktober 1984.
5) B. Nooteboom, Wie let op de kleintjes?, Intermediair, 14 december
1984; P.M. van Nieuwenhuyzen, B. Nooteboom en J.M. Desain, De
concentratie in de levensmiddelenhandel, ESB, 6 maart 1985.
97-3
slechtst een deerniswekkende figuur, die zich nauwelijks
staande weet te houden. Voor een groeiende groep mensen is hij de echte ondernemer, die beter dan het logge
grootbedrijf ‘nieuwe combinaties’ weet te maken. Voor
sommigen is hij de handige jongen die de kleinere gaten in
de markt vindt en vult. Het MKB is dat alles, en meer. Onlosmakelijk met het MKB verbonden zijn de meewerkende
gezinsleden. Ook is er de zelfstandige vrouwelijke ondernemer. En dan zijn er nog de MeMo-bedrijven (Mens- en
Milieuvriendelijk Ondernemen), vrouwen- en werklozenprojecten en de zogenoemde etnische ondernemers (Islamitische slagerijen, Turkse of Marokkaanse confectieateliers) 6).
De ondernemer in het MKB is vaak iemand die zijn produkt goed kent, maar zijn markt niet zo goed. Of iemand
die zijn vak goed kent, maar geen hoofd heeft voor boekhouding en financier), en daardoor niet goed gebruik
maakt van fiscale regelingen, subsidies en dergelijke.
Naast, en voor een belangrijk deel in samenhang met, bedrijfsgrootte zijn ook andere dimensies van belang: de
zelfstandigheid van de ondernemer, het persoonlijke karakter van zijn leidinggeven, zijn persoonlijke betrokkenheid bij het produktieproces, het informele karakter van de
organisatie, de improviserende eerder dan planmatige bedrijfsvoering, de intuTtieve eerder dan expliciet rationele
beleidsvorming, de vermenging van het zakelijke en het
prive-leven, zowel wat vermogen als tijdsbesteding betreft. Zelfstandigheid, en de daaraan verbonden onafhankelijkheid, zijn voor velen neven- of zelfs hoofddoel van het
ondernemerschap. Men wil ‘eigen baas’ zijn 7). Een groter
bedrijf vergt delegatie van taken en bevoegdheden, specialisatie, formalisatie. Het gaat meestal gepaard met een
scheiding van eigendom, beheer, ondersteuning en uitvoering. Meer aandacht is nodig voor administratie en procedures. Het praten en denken wordt abstracter. Veel
zelfstandige ondernemers willen of kunnen dat niet. Men
ziet dan ook dat in de groei van een onderneming achtereenvolgens verschillende groeidrempels optreden, waarover velen struikelen 8).
Deze sociaal-psychologische aspecten van het MKB
zijn van belang omdat zij gevolgen hebben voor de economic, de werkgelegenheid en zelfs de cultuur in een samenleving. Ze stellen eisen aan het beleid van ondersteunende organisaties en van de overheid (lokaal en centraal). En
wat nog nauwelijks wordt onderkend: ze stellen eisen aan
de economische wetenschap. Vanuit het gezichtspunt en
de methodiek van de traditionele economische wetenschap ontstaat veelal het beeld van de zelfstandige als een
irrationele figuur die kansen mist om zijn winst te vergroten. Als men goed rekening houdt met de hier besproken
facetten, zal dat beeld vaak misplaatst blijken te zijn.
De veel voorkomende aversie tegen administratie en
formele procedures leidt tot veel ongenoegen over de door
de overheid opgelegde administratieve verplichtingen
(voor de BTW, inkomstenbelasting, subsidieregelingen,
loonadministratie en dergelijke), die de ondernemer doorgaans dan ook zoveel mogelijk afschuift op zijn boekhouder of accountant. Dit kan echter leiden tot een bevestiging
van de perceptie van cijfermatige bedrijfsinformatie als
een wezensvreemd element in het ondernemen. Dit is ongewenst, omdat die informatie veelal nodig is voor verbetering van de bedrijfsvoering (grotere efficiency, beter
commercieel beleid) en voor een goede financiele structuur. Voor onderhandeling met de bank, afnemers en leveranciers en voor een inzicht in subsidiemogelijkheden. En
ter voorbereiding en implementatie van automatisering.
De drang tot zelfstandigheid en onafhankelijkheid leidt
vaak tot het afwijzen van mogelijkheden van subsidising,
samenwerking en de verschaffing van vreemd vermogen
die puur economisch gezien aantrekkelijk zouden zijn. De
persoonlijke betrokkenheid bij en deelname aan het produktieproces gaan vaak gepaard met een sterk produktgerichte en een onvoldoende marktgerichte benadering, die
veelal leidt tot commerciele mislukkingen.
Genoemde sociaal-psychologische factoren komen in
sterk verschillende mate en in verschillende combinaties
voor. Daardoor is de diversiteit van het ondernemerschap
in het MKB zeer groot.
Arbeid in het MKB______________
In vergelijking met het grootbedrijf werken in het MKB
meerjongeren, minder specialisten, minder administratief
personeel, minder hooggeschoolden, maar ook minder
mensen met alleen lager onderwijs 9). Het geringere aandeel van mensen met alleen lager onderwijs in het MKB
hangt samen met het feit dat veelal meer functies in een
persoon moeten worden verenigd, waarvoor een zeker
scholingsniveau nodig is. Het verschil in organisatiestructuur tussen het MKB en het grootbedrijf komt ook tot uitdrukking in de grotere hoeveelheid personen met een middelbaar functieniveau in het grootbedrijf.
De ancienniteit, dat wil zeggen het aantal jaren dat men
gemiddeld bij hetzelfde bedrijf werkt, is, na correctie voor
verschillen in leeftijdsopbouw, in het grotere bedrijf duidelijk hoger dan in het kleinere bedrijf 9).
Een interessante vraag is of in het MKB de kwaliteit van
de arbeid, in de zin van arbeidsomstandigheden en arbeidsvoldoening, groter is dan in het grootbedrijf. Bij velen
heerst de mening dat dit het geval is, vanwege de grotere
pluriformiteit van de taakvervulling, en daaraan verbonden
een grotere mate van initiatief, zelfstandigheid en creativiteit. Daar staan tegenover: geringere carrieremogelijkheden en mogelijk minder werkzekerheid en soms slechtere
arbeidsvoorwaarden. Studies hiernaar hebben nog geen
duidelijke conclusie opgeleverd.
Aandacht moet voorts worden besteed aan de mogelijkheden en beperkingen van arbeidsduurverkorting (ADV).
6) ZieJ.G.A.M.deJong, HetveranderendegezichtvanhetMKB.Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, nr. 5, 1984; R.M.
Braaksma, Het MeMo-bedrijf: een alternatieve ondernemingsvorm,
Aspecten van het Midden- en Kleinbedrijf, EIM, 1984; Ondernemerschap van minderheden, Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, nrs. 1 en 2, 1984.
7) Zie H.J.M. van den Tillaart, H.C. van der Hoeven, F.W. van Uxem
en J.M. van Westerlaak, Zelfstandig ondernemen, ITS/EIM, 1981;
H.J.M. van den Tillaart en F.W. van Uxem, Het onderzoek zelfstandig
ondernemen: aanpak en uitkomsten in hoofdlijnen, Kroniek van het
Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, jg. 36, nrs. 1 en 2, biz. 8-22; J.H.
Pompe, De kleine middenstand in Nederland, Deventer, 1980.
8) R.M. Braaksma, Bedrijfsgroei en de gevolgen, EIM mededelingen,
november/december 1981.
Het midden- en kleinbedrijf toont vele gezichten.
274
9) C.C.P.M. van Ginneken, Wie werken in het midden- en kleinbedrijf?, EIM, november 1985.
Een algemeen punt is dat de mogelijkheden beperkter zijn
in kleinere bedrijven. Voorts hangen mogelijkheden en
vormen van ADV sterk af van de soort arbeid en het soort
produktieproces. Voordetailhandelsactiviteiten zijn er mogelijkheden voor ADV per dag of week, door het inzetten
van part-time arbeid. ADV kan worden gebruikt om de capaciteit aan te passen aan pieken en dalen in het klantenbezoek 10). Voor andere MKB-sectoren moet wellicht eerder worden gedacht aan roostervrije dagen. Verder onderzoek naar mogelijkheden en beperkingen is gaande. Juist
in sectoren waarin deeltijdarbeid nog niet is ingeburgerd
(industrie, bouw, transport, reparatiebedrijven) heeft het
MKB meer werknemers in deeltijd aangesteld dan het
grootbedrijf.
In het MKB als geheel is het aandeel van vrouwen in betaalde loondienst nauwelijks groter dan in het grootbedrijf,
maar in het kleinbedrijf (minder dan tien werkzame personen) is het aandeel wel duidelijk groter: 32% tegen 26%
voor het MKB als geheel en 24% voor het grootbedrijf. Er
zijn daarnaast ongeveer 70.000 meewerkende gezinsleden van ondernemers, waarvan het merendeel echtgenotes. Twee derde daarvan werkt meer dan 20 uur per week,
en bijna 30% meer dan 40 uur per week 11). Niet alleen in
handel en horeca, maar ook in de industrie is in het algemeen de arbeidsproduktiviteit in kleinere bedrijven lager
dan in grotere 12). In handel en horeca ontstaat dit doordat
er gedurende de openingsuren altijd minstens een kracht
aanwezig moet zijn. In kleinere bedrijven is deze ‘drempelarbeid’ minder goed bezet dan in grotere bedrijven 13). In
de industrie treden schaaleffecten op doordat bepaalde efficient producerende machines alleen bij een grote produktie rendabel zijn, en een grotere produktie meer mogelijkheden geeft voor specialisatie van werkers en
machines.
Innovatie
Uit verschillende onderzoekingen blijkt dat kleine bedrijven veelal een prominente rol spelen bij de aanloop tot
nieuwe activiteiten, maar ook dat zij relatief sterk zijn vertegenwoordigd aan het eind van de levenscyclus van een
produkt of een produktieproces 14). Het ziet ernaar uit dat
van alle ondernemers in het MKB 10 a 20% beantwoordt
aan het beeld van de dynamische, energieke ondernemer
die belust is op groei. Het ‘blijven hangen’ in neergaande
sectoren roept vragen op. Er is een positieve en een negatieve interpretatie. De positieve interpretatie is dat de kleinere bedrijven de restmarkten van oude produkten hebben gevonden, of nieuwe aanpassingen van oude produkten vinden die nog perspectief bieden. De negatieve interpretatie is dat de (veelal oudere) zelfstandige aan het einde van de rit in tegenstelling tot grote bedrijven niet in staat
of bereid is weg te stappen naar een andere activiteit, omdat het voor hem persoonlijk een te grote verandering zou
betekenen (van beroep, opleiding, werkwijze, woonplaats,
klantenkring en dergelijke). Waarschijnlijk spelen beide
een rol.
Van groot belang is de vraag of de automatisering in het
MKB voldoende snel en succesvol zal worden ingevoerd.
Uit een algemene enquete van het CBS en een meer op de
detailhandel toegespitst onderzoek van het EIM blijkt dat
de penetratie van computers in het MKB nog gering is. Ten
dele is dit het gevolg van het feit dat in kleinere bedrijven
een computer ook minder de moeite waard is. Naarmate
de kosten afnemen en de gebruiksmogelijkheden toenemen, verandert dit echter snel en neemt de automatiseringsgraad ook snel toe 15). Hier dringt zich mogelijk echter een probleem op. Het ziet ernaar uit dat administratieve
automatisering en gei’ntegreerde produktie-automatisering vooraf een formalisering en vastlegging van procedures en taken vergen. Dat vergt een zekere mate van
abstractie. Dat is nu net het soort dingen waar vele
zelfstandige ondernemers een broertje aan dood hebben.
Vanwege de lagere kosten, de kleinere schaal en de gro-
ESB 12-3-1986
tere flexibiliteit van automatisering nu en in de toekomst
ontstaat ook voor het kleinere produktiebedrijf het
perspectief van de lagere kosten die vroeger alleen aan
grotere bedrijven waren voorbehouden. Anders gezegd:
enkele schaaleffecten kunnen minder worden. De keerzijde van deze medaille is echter dat door de grotere flexibiliteit in sommige gevallen ook grotere bedrijven gemakkelijker kleine series of zelfs individuele stuks op bestelling
(unica) kunnen produceren. Vroeger, en ook nu nog wel,
richtte het grootbedrijf zich op de produktie van grote series, en vielen de meer arbeidsintensieve, kleinere series
en de unicaproduktie toe aan het MKB. In de toekomst
hoeft dat niet meer zo te zijn 16).
In de discussie over technologie lijkt bij velen de aandacht primair uit te gaan naar technieken en materialen
die in de industrie kunnen worden toegepast. Men moet
evenwel ook oog hebben voor aspecten als arbeid, opleiding, organisatie en bedrijfsleiding, voor ontwikkelingen
op het terrein van handel, transport en opslag, en commerciele dienstverlening. Ook die sectoren zijn vooral voor Nederland van belang. Het zijn ook sectoren waarin het MKB
een grote rol speelt. De ontwikkeling van communicatietechnieken in samenhang met computers (telematica)
heeft grote gevolgen voor transacties in het goederenverkeer, het geldverkeer, en de afhandeling van boekingen,
verzekeringen en administratie 17). Een van de vragen op
dit terrein is waar en wanneer consumenten zich zullen
wagen aan de zogenoemde ‘teleshopping’, het via een
computer-terminal met beeldbuis uitkiezen en bestellen
van goederen. De vraag is vooral of de consumenten dit
meerthuis zullen doen met eigen apparatuur, of meer met
apparatuur die is opgesteld in winkelcentra 18).
Sneller dan de teleshopping komt het elektronisch betalen op ons af. Daarbij betaalt de consument niet meer (alleen) met contant geld of bank- of girocheques, maar met
behulp van een pasje dat in een kassa wordt ingelezen,
waarna langs elektronische weg het bedrag van de rekening wordt afgeschreven. De vraag is momenteel of zal
c.q. moet worden gekozen voor een simpele pas met een
magneetstrip met gegevens of voor een intelligente ‘chipcard’. De keuze is onder andere van groot belang voor de
detailhandel 19).
Zoals gezegd, creeren nieuwe produktietechnieken
meer mogelijkheden voor de produktie van kleinere series.
De ontwikkelingen kunnen leiden tot decentralisatie in de
zin van kleinere produktie-eenheden. Dat wil nog niet zeggen dat er meer decentralisatie zal zijn in het proces in zijn
.geheel. Er is ook een ontwikkeling in beheerstechnologie
die juist zou kunnen leiden tot een verregaande centralisatie van sturing en beheer, in zowel industrie als handel en
dienstverlening. De gewenste flexibiliteit wordt dan gerealiseerd in een ‘top down’-benadering, door centrale bestu-
10) B. Nooteboom, A.F.M. Nijsen en G. Regter, Arbeidstijdverkorting, een attesting van mogelijkheden, EIM, juli 1983; B. Nooteboom,
Deeltijdarbeid in het midden- en kleinbedrijf, in: P. van Schilfgaarde,
Werk in delen, COB-SER/Kluwer, 1984.
11) J.N. Meijer, P.M. Braaksmaen F.W. van Uxem, De meewerkende
echtgenote in het midden- en kleinbedrijf, EIM, juni 1984.
12) W.H.J. Verhoeven en J.G. Vianen, Het midden- en kleinbedrijf in
de industrie: een orientatie, in: Aspecten van het midden- en kleinbedrijf, EIM, 1984.
13) B. Nooteboom, A new theory of retailing costs, European Economic Review, jg. 17, 1982, biz. 163-186.
14) A.H. Webbink, De rol van het midden- en kleinbedrijf in de industrie, EIM, 1984, en idem, Groot en klein in de industrie, EIM, 1985;
B. Nooteboom, Innovatie, levenscyclus en het aandeel van zelfstandigen, ESB, 11 januari 1984.
15) R. J. Kolijn en Z. van Tol, Automatisering in het kleinere detailhandelsbedrijf, EIM, 1985; B. Nooteboom, Bedrijfsgrootte en de diffusie
van automatisering, ESB, 7 augustus 1985.
16) E. Poutsma en P.M. van der Staal, Automatisering en kleinschaligheid, EIM/TH Delft, december 1984.
17) R.J. Kolijn, Automatisering in het handelsverkeer, EIM, december 1984.
18) R.A. Hof, Mogelijkheden voor teleshopping, EIM, februari 1985.
19) R.J. Kolijn, Elektronisch betalen in de detailhandel, EIM, mei
1985.
275
ring. Dit zou gepaard kunnen gaan met een verdergaande
segmentatie van arbeid in hoogwaardige, creatieve arbeid
en laagwaardige uitvoerende functies met weinig ruimte
voor initiatief. Met zou ook kunnen leiden tot vermindering
van ruimte voor zelfstandig ondernemerschap. Zo komt
het bij voorbeeld in de detailhandel voor dat producenten
en groothandel ter wille van een efficientere afhandeling
van transacties aan detaillisten procedures opleggen die
hun beheers- en ondernemersvrijheid inperken. Het kan
vaak ook anders: met een ‘bottom up’-benadering van
flexibiliteit, door middel van een meervoudige inzetbaarheid, en een daarmee gepaard gaande functieverrijking
op uitvoerend niveau 20). Dit zou een voorwaarde kunnen
zijn voor vormen van sociale innovatie die op termijn winst
opleveren via een verbetering van technisch-economische innovatie. Welke kant gaan we op?
Vanwege de geringe mogelijkheden voor bedrijfsinterne
opleidingen is vooral voor het MKB de afstemming van
opleiding op (nieuwe) behoeften van groot belang. Een
steeds belangrijker knelpunt is de gebrekkige doorstroming van informatie over nieuwe ontwikkelingen (technisch en commercieel). Een belangrijke vraag is met name
hoe kan worden bevorderd dat vanuit basisinnovaties in
projecten van technische hogescholen, het grote Internationale bedrijfsleven en andere programma’s (Esprit,
Eureka) informatie over mogelijke toepassingen
doorstroomt naar het MKB 21). Basisinnovaties hebben
pas dan hun voile effect als er een vervolg is in een scala
van innovatieve toepassingen, en daarin ligt de kracht van
het MKB. Van belang is vooral dat de informatieoverdracht
aan kleine ondernemers toegankelijk, begrijpelijk en naar
de praktijk vertaalbaar is. Voor de informatieoverdracht
kan men denken aan technologische adviescentra, maar
ook aan overdracht via stages en afgestudeerden van het
hoger beroepsonderwijs, met mogelijk een koppeling tussen dat onderwijs en de adviescentra. Zo komen we ook
langs deze ingang terecht bij de relatie tussen onderwijs
en MKB. En tot slot, er is niet alleen behoefte aan goede afstemming op nieuwe eisen bij de nieuwe instroom van arbeid en management, maar ook aan om- en bijscholing
van werknemers en ondernemers.
MKB-beleid__________________
Steeds weer blijkt de grote diversiteit van het MKB naar
type ondernemer, organisatie, dienstverlening, produktie-
proces en afzetmarkt. Dit maakt een algemeen MKBbeleid moeilijk. Een beleidsmaatregel zal veelal in een
deel van het MKB positief en elders negatief uitwerken. Er
zijn echter ook overeenkomsten: kleinschaligheid, zelfstandigheid, informaliteit van de organisatie, improvisatie,
beperkte beschikbaarheid van informatie, beperkte stafdiensten, geringere arbeidsdeling, meer maatwerk in
dienstverlening en produktie, en meer persoonlijke betrokkenheid. Dit maakt een MKB-beleid mogelijk en op een
aantal punten ook nodig.
Het MKB wordt bemvloed door het beleid van verschillende departementen. De bedoelde en onbedoelde effecten op het MKB moeten in het oog worden gehouden. De
eenvoud en overzichtelijkheid van regels behoren daarbij
een belangrijke rol te spelen. Men moet voorts rekening
houden met nadelen van kleinschalige produktie, beperkte administratieve en financiele expertise en beperkte
marktinformatie bij het MKB. De opgave is om het zo complexe MKB de best mogelijke kansen te geven met een
overzichtelijk beleid. Dat beleid moet obstakels wegnemen voor de driftige groeier, maar ook een basis geven
aan het kleine bedrijf dat start en aan het kleine bedrijf dat
klein blijft en bijdraagt aan gewenste kleinschaligheid en
diversiteit 22).
Het moeilijke en ook paradoxale van zo’n beleid is dat
het enerzijds recht zou moeten doen aan de diversiteit van
het MKB, en anderzijds niet te complex zou moeten zijn. Je
vraagt je wel eens af of dat wel mogelijk is binnen onze
economische orde. Laisser faire lijkt aantrekkelijk vanwege de eenvoud ervan, maar komt niet overeen met de realiteit en biedt onvoldoende kansen voor het MKB. De rechtvaardiging voor het MKB-beleid berust op schaaleffecten,
verschillen in macht en gebrek aan informatie omtrent
markten en technische mogelijkheden, vooral in een tijd
van snelle verandering. De kleine ondernemer is vaak
sterk gemotiveerd, volhardend, wendbaar en initiatiefrijk,
maar om uit de voeten te kunnen moet hij schaalproblemen overwinnen en toegang hebben tot markten en technologieen. Hoe bereiken we dat? En hoe rijm je ruimte voor
prive-initiatief met regelingen die voldoende kansen bieden voor kleinschaligheid? We moeten echter blijven zoeken. Daarbij moeten we radicaal lijkende ideeen, zoals het
idee van een basisinkomen, niet bij voorbaat afwijzen.
Een florerend MKB is niet alleen in het belang van het
MKB zelf, maar van de gehele samenleving. Dynamiek
vergt pluralisms en eigenzinnigheid. Alleen met een goed
klimaat voor het MKB kan de maatschappij zich zelf organiseren en vernieuwen zonder centrale planning. Een gezond MKB is nodig voor het tegengaan van machtsconcentraties, en het levendig en intens houden van de concurrentie, voor het vergroten van de diversiteit van produkten, diensten en arbeid.
B. Nooteboom
20) Poutsma en Van der Staal, op.cit.
21) Een bezinning op deze problematiek vindt momenteel o.a. plaats
bij de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf.
22) B. Nooteboom, Naar een gedifferentieerd beleid voor de stimule-
Het MKB: soms drukken de lasten zwaar…
276
ring van nieuwe en kleine bedrijven, Ekonomies Bulletin, Vrije Universiteit Amsterdam, maart 1982.