De Europese mededingingspolitiek
In ESB van 1 januari jl. besprak ik de
Nederlandse mededingingspolitiek.
Met bleek dat deze politiek weinig betekenis heeft en niet veel bijdraagt tot het
doorwerken van de concurrentie in het
marktproces. Over de Europese mededingingspolitiek valt een geheel ander
verhaal af te steken. Dit is een beleid dat
‘tanden’ heeft, consistent is opgezet en
wordt uitgevoerd, en waarmee de Nederlandse staat en de ondernemingen in toenemende mate te maken krijgen. Er
wordt – wanneer deze politiek tersprake
komt – nogal eens onbesuisd over geoordeeld, in de trant van ‘Duits of Europees dogmatisme’ dat haaks zou staan
op de zakelijke werkelijkheid. Onder economen doen vlotte generalisaties de ronde, die de evidente onmogelijkheid van
succesvol mededingingsbeleid adstrueren. Voorbeelden?
• Je kunt ondernemingen toch niet
dwingen zich anders te gedragen.
• De EG-Commissie kan toch niet alles
weten en overal voor politie-agent
spelen.
• Verdringingsconcurrentie, door middel van gerichte prijsdiscriminatie is
zinloos, vooral van dominante ondernemingen. Zij zouden zich zelf schaden: een extreem lage prijs kan niet
selectief worden toegepast en de opgelopen verliezen kunnen niet worden goedgemaakt.
• Boetes voor overtredingen hebben
nauwelijks effect, want wegen niet op
tegen de voordelen ervan.
• Fusies en overnames worden door
ondernemingen ondernomen omdat
zij er voordelen in zien. Waarom dan
ingrijpen?
H.W. deJong
laatste jaren steeds meer op de voorgrond in het kader van de integratiebevordering. Dat is logisch, want er zijn in
de jaren zeventig – mede als gevolg van
concentratie – allerlei machtsposities
op markten ontstaan, terwijl lidstaten de
neiging hebben gehad de concurrentie te
frustreren door middel van steunverlening, verkapte protectie, begunstiging
van nationale ondernemingen en gericht
aankoopbeleid. Bij de bestrijding van het
laatste is ontegenzeggelijk voortgang geboekt, al gaat het langzaam. Bij het
eerste worden de lijnen eveneens zichtbaarder: prijsdiscriminatie en verdringingsconcurrentie blijken geliefde strijdmiddelen te zijn in handen van ondernemingen die marktmacht bezitten. Maar
Het amusante (of irritante, dat hangt steeds weer stelt de mededinginspolitiek
van de stemming af) van dit soort opmer- de grenzen vast. Een recent voorbeeld:
kingen is de combinatie van onthutsende
Akzo-chemie ondervond dat gerichte
prijsonderbieding in een deelmarkt onwetendheid en stellige verzekerdheid.
Dat tref je natuurlijk vaker aan: ‘fools meeladditieven op basis van benzoylperush in where angels fear to tread’, maar roxide – niet ongestraft kan worden toeik heb de indruk dat het bij economen gepast jegens een kleine opkomende
wordt versterkt door verkeerd gebruik concurrent, ESC in Engeland, die een
andere deelmarkt – de polymerensector
van het fameuze rationaliteitspostulaat
– betreedt. Voor dit gedrag – waarvan
waarmee ze opgevoed worden. Een hymen na lezing van de commissiebeschikpothetische veronderstelling wordt dan
gegeneraliseerd tot werkelijkheidspostuking (Publ. blad, L 374 van 31.12.1985)
laat: de stilzwijgende overstap van veron- moet vaststellen dat het beneden alle peil
was – kreeg de onderneming een boete
derstelling naar feit.
Het Europese beleid verschilt in een van f. 24,7 mln. (vermoedelijk circa 10%
van de jaaromzet in die sector) plus een
aantal opzichten van het Nederlandse.
Er is een duidelijke doelstelling van het stringente gedragsaanwijzing voor de
beleid, die overigens naarmate de EG komende vijf jaar. Zo moet een grote ongegroeid is, enigzins verschuift. Van derneming soms als een kleine jongen
meet af aan is het primaire doel geweest behandeld worden. Zelfs voor economen
de open, vrije markt die de lidstaten ge- die helemaal niet in mededingingspoliwild hebben niet tegen te werken door af- tiek ge’i’nteresseerd zijn, vormen de bespraken en gedragingen tussen onder- schikkingen en arresten interessante
nemingen, die de onderlinge handel be- bronnen voor de studie van het ondernemingsgedrag.
lemmeren. Op consislente wijze hebben
Een belangrijk punt is dat het beleid in
de Commissie en het Hof van Justitie dit
nagestreefd. Het veilig stellen van de een hand is – de Commissie – zonder
working van de concurrentie – treedt de dat de beleidsuitvoerende instantie zich
ESB 19-3-1986
al te veel zorgen behoeft te maken over
politieke interventie en de pressiegroepen van ‘big business’ er greep op hebben, zoals in de nationale lidstaten vaak
het geval is. Zoals de Duitse sociaaldemocraat Uwe Jens een paar jaar geleden in een lezenswaardig opstel schreef
1) is concurrentie een publiek goed,
waarvan iedereen wil profiteren, zolang
hij er niet voor hoeft te betalen. De kosten
zijn direct en zichtbaar bij de slachtoffers, ondernemingen, vakbonden en
werknemers, maar de voordelen ervan
zijn pas op lange termijn en verspreid
waarneembaar. Gevolg is dat de voordelen van concurrentie, hoewel vele malen
groter dan de nadelen, weinig politieke
bescherming genieten. Dit is een zwakte
in iedere politieke democratie. Aan dit
euvel lijdt de mededingingspolitiek van
de EG veel minder dan elders; met Eucken en Hayek ben ik van mening dat een
markteconomie een grondwet behoeft
die de mededinging veilig stelt. De EG
heeft die in het Verdrag, gewaarborgd
door het Hof van Justitie.
Een additioneel punt is dat het EGbeleid – in tegenstelling tot het Nederlandse – ‘open’ is: men kan het volgen
en er over discussieren; de beschikkingen van de Commissie en de arresten
van het Hof worden in extenso gepubliceerd; de jaarlijkse mededingingsverslagen zijn uitvoerig en overzichtelijk en de
Commissie stimuleert onderzoek en advies 2).
De nieuwe commissaris van DG-IV,
P.O. Sutherland, heeft kort na zijn aantreden een rede gehouden waarin hij een
verdere verstrakking van het mededingingsbeleid heeft aangekondigd, alsmede een opvulling van de bestaande lacunes – fusiepolitiek, lucht- en zeetransport, banken en verzekeringen.
Voorts komen er richtlijnen ten aanzien
van joint-ventures, eveneens een zich
uitbreidend verschijnsel 3). Ik denk dat
met name de wat grotere Nederlandse
ondernemingen er goed aan doen zich
bijtijds af te vragen of wat zij doen wel in
overeenstemming is met de mededingingsregels – ten einde later onaangename verrassingen te vermijden.
H.W. de long
1) U. Jens, Moglichkeiten und Grenzen rationaler Wettbewerbspolitik in Demokratien, in:
Cox, Jens, Markert(red.), Handbuch des Wettbewerbs, Verlag F. Vahlen, Miinchen, 1982.
2) H.W. de Jong, Competition policy in Europe: stimulus, nuisance or drawback, Amsterdam, 1986. Dit – nog niet gepubliceerde overzicht van de Europese mededingingspolitiek is op aanvraag verkrijgbaar bij het
Bedrijfseconomisch
instituut, Jodenbreestraat23, 1011 NH Amsterdam.
3) P.O. Sutherland, Towards positive guidelines on joint ventures, Brussel, november
1985.
291