Ga direct naar de content

De effectiviteit van bezuinigingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 10 1989

De effectiviteit van
bezuinigingen
Bezuinigingen hebben uiteenlopende effecten op het overheidstekort. In dit artikel
worden deze effecten met een beleidsanalysematrix doorgerekend. Het blijkt dat
sommige bezuinigingen het overheidstekort zelfs vergroten. Het huidige overheidstekort
kan grotendeels verklaard worden uit de omvang van de besparingen, die weer
samenhangt met de demografische samenstelling van Nederland. De staatsschuld die
momenteel opgebouwd wordt zal bij massale ontsparing, die men op basis van
demografische ontwikkelingen mag verwachten, gemakkelijk kunnen worden afgelost.

DR. DR. R. HARTHOORN*
De laatste jaren wordt Nederland geconfronteerd met
een tamelijk rigoureus bezuinigingsbeleid. Er bestaat een
vrij algemene consensus dat zulke bezuinigingen nodig
zijn om het overheidstekort terug te dringen. Men acht het
immoreel om toekomstige generaties te belasten met de
consequenties van ons ‘potverteren’. Toch worden er dissidente geluiden gehoord: “de bezuinigingen gaan ten koste van de werkgelegenheid en leiden daarom tot hogere
uitkeringsuitgaven” of “de overheid heeft baat bij een stimulering van de economie”. Verder wordt er getwist over
een aanvaardbaar percentage van het overheidstekort.
Volgens het hier gekozen model worden de consequenties van een maatregel bepaald door een bijna fysische
oorzaak-gevolg-relatie. Essentieel hierin is de beschrijving
van de toestandsverandering van een economisch object
dat onderworpen is aan een specifieke maatregel; bij voorbeeld de verandering van werkloos naar werkend. De consequenties van zo’n toestandsverandering verschillen van
de uitkomst van een verandering van macro-economische
parameters, die in veel modellen middels regressie bepaald worden. Een ander voordeel is dat gemakkelijk een
splitsing in voor het beleid interessante groepen gemaakt
kan worden. Een nadeel is echter dat allerlei onzekere,
maar wel degelijk bestaande factoren niet meegenomen
worden. Zulke factoren, bij voorbeeld psychologische, worden in andere modellen op impliciet meegenomen. De gekozen methode heeft daarentegen als voordeel dat in de
resultaten specifieke maatregelen naar voren komen die
juist deze op basis van regressie bepaalde algemene factoren aantasten. Deze methode kan daarom als een aanvulling op bestaande modellen beschouwd worden.

Overheidsuitgaven en -inkomsten

______

De bezuinigingen van de laatste jaren worden gekenmerkt door een min of meer gelijkmatige bezuiniging over
alle ministeries, zonder de afweging of bepaalde bezuinigingsmaatregelen maatschappelijk wel verstandig (bij
760

voorbeeld op onderwijs) of aanvaardbaar (op uitkeringen
en ambtenarensalarissen) zijn. Verder wordt volledig voorbijgegaan aan de meest essentiele vraag, namelijk: wat zijn
de gevolgen voor het overheidstekort? Zo kon het gebeuren dat het Ministerie van Defensie tanks binnen de kazernepoort hield om btw-afdracht te vermijden en dit vervolgens tot bezuinigingsmaatregel bombardeerde. Inderdaad
geeft het Ministerie van Defensie nu minder uit, maar het
Ministerie van Financien ontvangt evenveel minder. Deze
true heeft uiteraard geen enkele invloed op het overheidstekort, maar leidt wel tot allerlei kostbare rompslomp.
Een soortgelijke redenering kan men opzetten voor de
vermindering van doorde overheid betaalde werkgelegenheid (ambtenaren, trendvolgers). De verminderde werkgelegenheid leidt tot meer uitkeringen en minder loonbelasting, btw en accijnzen. Verder leidt dit tot voor het overheidstekort negatieve uitstraling via de gecumuleerde gevolgen van de verminderde binnenlandse bestedingen.
We kunnen trachten al deze argumenten en redeneringen in kaart te brengen. Dit doen we aan de hand van de
figuur waarin de gevolgen van betaalde typen bestedingen
voor de binnenlandse economie worden nagegaan middels een stroomdiagram. (Een bezuinigingsmaatregel impliceert dan het wegvallen van zo’n stroom.) De opbouw
van dit figuur is als volgt:
– het meest rechtse (ovale) blok stelt de overheid voor. Zowel de omvang van de inkomsten als die van sommige
van de uitgaven worden schijnbaar door externe factoren bepaald;
– het rechthoekige blok in het midden bovenaan vertegenwoordigt de beleidsbeslissingen die de overheid kan nemen om gelden te besteden. Hier worden vijf verschillende typen van uitgaven onderscheiden die relevant
zijn voor het overheidstekort:
a. protectie representeert maatregelen die leiden tot een
verplaatsing van produktie vanuit het buitenland naar het
* De auteur is gepromoveerd als fysicus en als econoom. Momenteel is hij werkzaam bij Philips Components bij de ontwikkeling van
CAD-software.

Figuur. Relaties tussen overheidsuitgaven en -inkomsten

__/
binnenland; daaronder vallen subsidies en bewuste
plaatsing van orders in het binnenland in plaats van in
het buitenland. Hiermee wordt een instroom van middelen uit het buitenland ge’induceerd;
b. binnenlandse bestedingen leiden tot de aanschaf van
binnenlandse goederen of diensten;
c. buitenlandse bestedingen hebben geen verdere invloed op de binnenlandse economie;
d. arbeidsplaatsen staat voor uitgaven die aangewend
worden om door de overheid betaalde werkgelegenheid
te creeren;
e. inkomens staat voor maatregelen die de hoogte van
(sommige) inkomens beTnvloeden, zoals uitkeringen en
ambtenarensalarissen;
het ovale blok boven het midden symboliseert het bedrijfsleven. De binnenlandse bedrijvigheid heeft directe
consequenties voor de werkgelegenheid;
het trapeziumvormige blok in het midden representeert
de werkgelegenheid. Behalve dat het verschijnsel werkgelegenheid een beleidsobject op zich is, heeft het ook
nog invloed op allerlei geldstromen. Zo leidt bij voorbeeld
een toenemende werkgelegenheid tot een afneming van
de totale omvang van de uitkeringen aan werklozen (gebroken pijl);
het ovale blok onder het midden representeert de inkomens van de gezinshuishoudingen. Een toeneming van
deze inkomens leidt tot een verhoogde belastingopbrengst en een verminderde omvang van de inkomensafhankelijke subsidies;
het rechthoekige blok onderaan representeert de binnenlandse bestedingen van de gezinshuishoudingen.
Door deze bestedingen vindt er afdracht van btw en accijnzen en dergelijke plaats;
het zeshoekige blok bovenaan betreft een bron van geld
waarmee de binnenlandse bedrijvigheid wordt gestimu-

ESB 9-8-1989

leerd in reactie op beleidsmaatregelen;
– de zeshoekige blokken onderaan betreffen putten waarin geld weglekt als gevolg van beleidsmaatregelen.
Zelfs dit tot het uiterste vereenvoudigde schema, waaraan men betrekkelijk gemakkelijk nog elementen kan toevoegen, is al tameiijk complex. Deze complexiteit is met
name een gevolg van de aanwezigheid van de twee in elkaar verweven kringlopen overheid-samenleving-overheid
en bedrijfsleven-gezinshuishoudingen-bedrijfsleven. Van
belang is dat duidelijk wordt gemaakt hoe in respons op beleidsmaatregelen allerlei (indirecte) geldstromen naar de
overheid ontstaan (of juist ongedaan worden gemaakt) en
hoe er geld uit de economie stroomt.
De instroom en het weglekken van geld uit de economie
als gevolg van overheidsmaatregelen wordt gesymboliseerd door de pijlen die het rechthoekige onderbroken kader doorsnijden. Zonder deze instroom en het weglekken
zouden alle overheidsuitgaven uiteindelijk weer bij de overheid terechtkomen. Een beleid om het overheidstekort te
verminderen zal er dus op gericht moeten zijn dit saldo van
de instroom en het weglekken te beheersen in plaats van
alleen naar de hoogte van de overheidsuitgaven te kijken.
Een beleid waarin men alleen de hoogte van de overheidsuitgaven tracht terug te dringen zal voortdurend met zogenoemde tegenvallers geconfronteerd worden.
Uit het schema blijkt dat een bezuinigingsmaatregel niet
tot een gelijke vermindering van het overheidstekort leidt.
Verder blijkt dat niet alle beleidsmaatregelen even effectief
zijn om het overheidstekort terug te dringen. Met name de
instroommaatregelen, die misschien protectionistisch genoemd kunnen worden, zijn zeer effectief om het overheidstekort terug te dringen. Reden hiervoor is de toeneming van de werkgelegenheid als gewenst neveneffect.

Beleidsanalysematrix
Maar hoe dient men dan na te gaan wat de financiele
gevolgen voor de overheid zijn? Hiervoor kan men gebruik
maken van een variant van de input-outputanalyse. Ik introduceer daartoe een zogenoemde beleidsanalysematrix
(BAM), enigszins analoog aan de Social Accounts Matrix
(SAM). Deze BAM zal, zij het met meer detaillering, de
structuur van de figuur moeten representeren.
De BAM heeft als kern een input-outputmatrix gebaseerd op zogenoemde marginale inputcoefficienten. De
marginale coefficienten geven weer hoe het verbruik van
goederen en diensten door de bedrijven verandert ten gevolge van een kleine verandering in het produktievolume.
Overigens zullen deze marginale coefficienten niet drastisch verschillen van de normale inputcoefficienten.
Verder bevat de BAM een onderdeel dat de marginale
veranderingen in het bestedingspatroon door de finale bestedingscategorieen weergeeft. De belangrijkste goed
bei’nvloedbare finale bestedingscategorie is die van de gezinshuishoudingen. Deze dient daarom zo veel mogelijk
opgesplitst te worden in economisch verschillende categorieen. Hier zullen we ons beperken tot lage inkomensgroepen, midden (plus hoge) inkomens en mensen die overgaan van de ene naar de andere categorie (bij voorbeeld
doordat werklozen een baan vinden).
Ten slotte moet de BAM een onderdeel bevatten dat de
verschillende mogelijke beleidsmaatregelen weergeeft.
Op deze wijze kan de BAM geacht worden te zijn opgebouwd uit 4 maal 4 submatrices, waardoor een vierkante
matrix verkregen is. Van deze vierkante matrix kan de zogenoemde Leontief-inverse bepaald worden. De vier soorten submatrices op een rij representeren achtereenvolgens
de beleidsmaatregelen, de bedrijfsklassen, de directe (pri761

maire) effecten (vergelijkbaar met primaire inputs) en de
marginale finale bestedingen door inkomensklassen (vergelijkbaar met finale bestedingscategorieen). Afhankelijk
van de wisselwerkingen die men in rekening brengt kunnen er enkele van de zestien submatrices leeg blijven.
Bij de directe effecten staat in plaats van de loonsom,
zoals in een normale lO-matrix, de marginale verandering
van de gezinsinkomens vermeld, dat wil zeggen het verschil tussen lonen en uitkeringen. Bij de marginale finale
bestedingen worden de marginale bestedingspatronen inclusief belastingen en dergelijke vermeld.
Ter illustratie onderzoeken we elf mogelijke beleidsmaatregelen om het overheidstekort terug te dringen, met
tussen haakjes het type overheidsbestedingen volgens de
figuur. We zullen achtereenvolgens de samenstelling van
de overeenkomstige kolommen bespreken:
– verlaging van de uitkeringen (E). Dit heeft een in gelijke
mate gevolgen voor de bestedingsmogelijkheden van
de lage inkomensklasse;
– verlaging van de ambtenarensalarissen (E). Dit heeft in
gelijke mate gevolgen voorde modale inkomensklasse;
– vermindering van het aantal ambtenaren (of andere volledig doorde overheid betaalde arbeidsplaatsen) (D). Dit
heeft als uiteindelijk gevolg dat er meer langdurig werklozen blijven bestaan, die bruto ongeveer de helft minder kunnen besteden dan de modale inkomens;
– vermindering van de overheidsaankopen in het buitenland (C). Dit heeft in dit model geen verdere consequenties voor de binnenlandse economie;
– vermindering van de overheidsinkopen in het binnenland (B). Hierdoor zal het bedrijfsleven in gelijke mate
minder gaan produceren;
– verschuiving van dure aankopen in het binnenland naar
goedkope in het buitenland (A). Als voorbeeld nemen we
aan dat, inclusief transportkosten, het Nederlandse bedrijfsleven met een bepaald produkt een derde duurder is
dan het buitenland. Dan zal voor iedere eenheid bezuiniging 3 eenheden ingevoerd moeten worden en het binnenlandse bedrijfsleven 4 eenheden minder produceren;
– bezuiniging op de gezondheidszorg (B). Dit heeft in gelijke mate invloed op de produktie van de betrokken bedrijfsklasse;
– bezuiniging op het onderwijs (B). Dit heeft in gelijke mate
invloed op de produktie van de betrokken bedrijfsklasse;
– bezuiniging op de wegenbouw (B). Dit heeft in gelijke mate
invloed op de produktie van de betrokken bedrijfsklasse;
– niet verlenen van scheepsbouwsubsidies (A). Uitgegaan is van een subsidie van 38%, zoals voor Frankrijk
genoemd wordt. Een eenheid besparing leidt tot een gelijke vermindering van de scheepsbouwproduktie, terwijl
(binnen- en buitenlandse) reders orders in het buitenland in plaats van in het binnenland zullen plaatsen voor
1/0,38 eenheid, hetgeen leidt tot een extra daling van de
produktie met een factor -1,63;
– een verhoging van de belastingen (-). Dit zal voornamelijk invloed hebben op de modale inkomens, omdat de
lagere inkomens wat dit betreft meestal ontzien worden.
Bij gebrek aan exacte gegevens zijn voor de directe marginale effecten voor de bestedingspatronen van de diverse inkomenscategorieen vrij ruwe ramingen gebruikt; dit
doet echter weinig af aan de principes en conclusies, terwijl ook de orde van grootte van de resultaten niet aangetast wordt.
De marginale belastingen bevatten zowel de marginale
loonbelasting, de btw (voornamelijk hoog tarief, omdat de
goederen die onder het lage tarief vallen voornamelijk eerste levensbehoeften zijn die toch wel aangeschaft zullen
worden) als de accijnzen. Daarbij zouden deze marginale
belastingen ook de inkomensafhankelijke subsidies moeten bevatten. Verder is niet geheel duidelijk wat, inclusief
762

aftrekposten en belastingontduiking, het werkelijke marginale belastingtarief is. Daarom is hier een zeer lage schatting van de marginale belastingtarieven aangehouden. Een
berekening met betere gegevens zal de al rigoreuze conclusies alleen nog maar versterken.
Bij de primaire effecten is voor de werkgelegenheid voor
ambtenaren een getal van 20 arbeidsplaatsen per miljoen
gulden bezuiniging gehanteerd; dit betrekkelijk lage getal
kan verdedigd worden door het gegeven dat bezuinigingen
meestal de lagere ambtenaren treffen, terwijl de overheadkosten vaak weinig zullen veranderen.

Eifectiviteit_____________________
Van de aldus verkregen (vierkante) matrix kunnen we de
Leontief-inverse bepalen. In de onderste submatrices
daarvan kunnen we de gecumuleerde effecten van de beleidsmaatregelen direct aflezen. In label 1 geven we de gecumuleerde gevolgen (in getransponeerde vorm) weer. De
effecten op de invoer, beparingen en het bnp spreken voor
zich; vooral de veranderingen door de verschuiving naar
goedkope aankopen in het buitenland zijn drastisch.
De gevolgen voor de werkgelegenheid van een verschuiving naar buitenlandse (goedkope) aankopen zijn
dramatisch. Ook het niet subsidieren van de scheepsbouw
en het verminderen van het aantal ambtenaren is relatief
slecht voor de werkgelegenheid. Betrekkelijk onschuldig
voorde werkgelegenheid zijn het verminderen van de ambtenarensalarissen, vermindering van de uitkeringen en verhoging van de belastingen.
Ten slotte waar het bij het bezuinigingsbeleid eigenlijk
om te doen is: het verminderen van het overheidstekort. In
dit vereenvoudigde voorbeeld wordt dat bepaald door de
resulterende veranderingen in belastingopbrengst en uitkeringen. Wanneer we dit combineren met de oorspronkelijke beleidsmaatregel, dan krijgen we het effect van een
beleidsmaatregel op het overheidstekort (zie tabel 2).
Een nadere beschouwing van deze tabel leert dat alleen
de bezuiniging die volgt uit de vermindering van de aankopen in het buitenland precies doet wat men verwacht: het
overheidstekort wordt in gelijke mate teruggebracht. Een redelijke effectiviteit wordt nog behaald door verhoging van de
belastingen, vermindering van de binnenlandse aankopen,
vermindering van de wegenbouw en verlaging van de ambtenarensalarissen. Een vermindering van het aantal ambtenaren heeft echter weinig zin gezien de effectiviteit van 20%.
De ‘bezuiniging’ van het niet verlenen van 38% scheepsbouwsubsidie vergroot zelfs het overheidstekort, terwijl de
verschuiving van dure aankopen in het binnenland naar
•-‘
Tabel 1. Gecumuleerde effecten van beleidsmaatregelen
Beleidsmaatregelen
Verlaging uitkeringen

Gecumuleerde effecten
imp. bel. uitk. besp. bnp werka.
-0,28 -0,48 +0,17 -0,05 -0,54 -8,0

Verl. lonen ambtenaren -0,22 -0,50 +0,09 -0,17 -1,29 -4,3

Minder ambtenaren

-0,13 -0,24 +0,56 -0,07 -1,19 -22,8

Minder aank. buitenl.
Minder aank. binnenl.

-1,00
-0,37 -0,28 +0,25 -0,07 -0,81 -11,6

‘Goedkoop’ buitenl.
+1,51
Vermindering gez.h.zorg -0,21
Vermindering onderwijs -0,21
Vermindering wegenb. -0,37
Niet subs, scheepsb.
+0,15
Verhoging belastingen -0,42

-1,07 +1,02 -0,28 -3,23 -46,4
-0,29 +0,36 -0,08 -1,04 -16,1
-0,32 +0,35 -0,08 -1,15
-0,24 +0,29 -0,07 -0,85
-0,51 +0,59 -0,13 -1,58
-0,33 +0,18 -0,05 -0,55

a. Werk. = werkgelegenheid (in arbeidsjaren/miljoen gulden)

-15,8
-13,2
-25,5

-8,1

Tabel 2. Effectiviteit van beleidsmaatregelen
Beleidsmaatregelen
Verlaging uitkeringen
Verlaging lonen ambtenaren
Vermindering aantal ambtenaren
Vermindering aankopen buitenland
Vermindering aankopen binnenland
Verschuiving naar ‘goedkoop’ buitenl.
Vermindering gezondheidszorg
Vermindering onderwijs
Vermindering wegenbouw
Niet subsidieren scheepsbouw
Verhoging belastingen

Effect.3
0,35
0,41
0,20
1,00
0,48
-1,09
0,35
0,33
0,47
-0,10
0,49

Corr. effect”
0,32
0,29
0,16
1,00
0,43
-1,27
0,30
0,27
0,42
-0,19
0,46

a. Effect. = effectiviteit.
b. Corr. effect. = effectiviteit gecorrigeerd voor gecumuleerde besparingen.

goedkope aankopen in het buitenland zelfs meer dan het omgekeerde bewerkstelligt van wat men wil bereiken!
De betrekkelijk lage effectiviteit leidt tot de conclusie dat
de overheid het geld, in tegenstelling tot een uitspraak van
minister Ruding, verscheidene keren kan uitgeven. Zo kan
de overheid hetzelfde geld vijf keer uitgeven aan nieuwe
arbeidsplaatsen (effectiviteit 20%).
De conclusie van deze analyse met behulp van de BAM
is dat als men het overheidstekort terug wil dringen (ook dit
staat nog ter discussie), men minder goederen in net buitenland moet kopen, zoveel mogelijk in het binnenland
moet kopen (dus geen uniformen in lage-lonen-landen kopen) en de scheepsbouw met 38% moet gaan subsidieren.
(Men had misschien ook beter enige miljarden kunnen uittrekken voor de organisatie van de Olympische Spelen in
Nederland, dit had het overheidstekort vermoedelijk ook
verminderd.) Als men daar niet mee uitkomt, dient men de
belastingen te verhogen. Bezuinigingen op door de overheid betaalde arbeidsplaatsen (bij voorbeeld ambtenaren,
leerkrachten, militairen) hebben weinig zin.
Overigens blijkt dat ‘bezuinigingen’ door uitstel van uitgaven erg duurzijn. Zo leiden uitgaven voor de wegenbouw
tot 29% besparing op de uitkeringen. Wacht men met investeringen in de wegenbouw op een periode met vrijwel
volledige werkgelegenheid, dan bestaat deze besparing
niet meer, waarmee de investeringen dus 41% duurder
worden. lets soortgelijks geldt voor de aanleg van de Markerwaard, waarbij bovendien valt op te merken dat nu 53%
van de kosten naarde overheid zou terugvloeien. Zelfs als
de overheid de helft van de aanlegkosten zou betalen
houdt ze er nog lets aan over.
In mwe vorm zijn deze conclusies ook zonder berekeningen af te leiden uit de figuur. Als een redelijke instroom vanuil het buitenland bewerkstelligd kan worden door bepaalde
uitgaven, dan heeft het duidelijk geen zin om daarop te bezuinigen. Deze uitgaven worden door het buitenland versterkt, terwijl de hele reeks van terugstromen naar de overheid doorlopen wordt. Dat bezuinigingen op door de overheid betaalde arbeidsplaatsen een lage effectiviteit hebben,
is ook makkelijk in te zien: ten eerste ontbreekt een relatief
belangrijke weglekmogelijkheid naar het buitenland door invoer van goederen voor het bedrijfsleven, terwijl de belangrijkste terugstromen naarde overheid wel nog aanwezig zijn.

Aanvaardbaarheid van een overheidstekort
In de figuur komt een aantal ‘putten’ voor waarin het geld
weglekt. Tot hier werd aangenomen dat al het geld dat in
zo’n put weglekte voor de binnenlandse economie verloren was. Voor zover het geld naar het buitenland weglekt
TT<3P Q-S.1QHQ

is dat ook zo. Echter, voor de twee onderscheiden putten
voor besparingen ligt dat anders.
Over het weglekken naar de pensioenfondsen is geen
inkomstenbelasting betaald. Eens, zij het in een nu nog
zeer verre toekomst, zullen deze gelden vrijkomen. Het ligt
geheel besloten in de demografische ontwikkeling van Nederland dat er een netto uitstroom uit de pensioenfondsen
tot stand zal komen. Men mag verwachten dat omstreeks
het jaar 2015 deze uitstroom op gang begint te komen.
Over deze gelden zal dan inkomstenbelasting worden betaald, terwijl bij het uitgeven van dit geld bovendien nog
btw, accijnzen enzovoorts betaald moeten worden. Ook
door de stimulans die dit voor de economie betekent zal de
schatkist op allerlei manieren gespekt worden. Daarnaast
zullen er ook eens gewone ontsparingen tot stand komen.
Beide vormen van besparingen vormen vanwege de
toekomstige inkomstenbelastingheffing en andere vormen
van te verwachten inkomsten een geweldige ‘spaarpot’
voor de overheid. Dus naast de schuldenlast door de huidige opbouw van overheidsschulden die we doorschuiven
naar een toekomstige generatie, schuiven we ook een geweldige spaarpot door.
Het toekomstige profijt dat de overheid zal trekken uit de
spaarpot van de besparingen zouden we moeten aftrekken
van de schuldenlast. Hiermee krijgen we het zo gewenste
handvat om een raming te maken van hoe hoog het huidige overheidstekort mag zijn. Mogelijk moeten we zelfs concluderen dat het huidige grote overheidstekort in Nederland geen conjunctureel verschijnsel is, maar een zuiver
structureel verschijnsel door de enorme besparingen die
een gevolg van de demografische ontwikkeling zijn.
Corrigeren we voor beide soorten besparingen, dan vinden we dat de overheid een gecumuleerde claim heeft van
ongeveer 50% op de besparingen. Zou er op het moment
van ontsparen ook een substantiate werkloosheid bestaan,
dan zouden we ook met een Vermindering daarvan rekening
moeten houden, waarmee de claim tot ongeveer 60% oploopt. Houden we ook nog rekening met de cumulatie van effecten volgende uit de bestedingen van de besparingen uit
de besteding van de oorspronkelijke besparingen enzovoorts, dan vinden we in dit voorbeeld zelfs een ‘gecumuleerde’ gecumuleerde claim van 68%. De hieruit volgende
gecorrigeerde effectiviteit is ook in tabel 2 weergegeven.
In 1985 bedroegen de nationale besparingen / 57 miljard, hetgeen 13,8% van het bnp was. Deze besparingen zijn
opgebouwd uit / 31 miljard pensioenbesparingen en / 26
miljard gewone besparingen. Gebaseerd op de hiervoor vermelde redenering zou het overheidstekort toen zonder een
toekomstige generatie netto te belasten 7,9% hebben mogen bedragen, en inclusief de correctie voor werkgelegenheidseffecten zelfs 9,4%. Feitelijkzou dit percentage nog iets
hoger mogen zijn indien we de gerechtvaardigde eis stellen
dat toekomstige generaties aan de huidige investeringen in
de infrastructuur mee betalen. De hier gevonden percentages zijn uiteraard niet voor ieder jaar hetzelfde.
De gevonden percentages voor een aanvaardbaar overheidstekort zijn aanmerkelijk hoger dan de cijfers die momenteel zowel in de nationale politiek, door Nederlandse
economische instituten als door Internationale organisaties
genoemd worden. Depo//Y/e/cepercentages zijn gebaseerd
op de naffe-v/nge/methode met als belangrijkste argument
een vergelijking met het buitenland. Hier is echter aannemelijk gemaakt dat iedere vergelijking met het buitenland
mank gaat. Immers, er is geen ontwikkeld land te vinden
dat dezelfde relevante omstandigheden vertoont als Nederland, namelijk een relatief groot deel van de bevolking
dat nu bezig is op basis van reservering een pensioenvoorziening op te bouwen in combinatie met een zeer hoge levensverwachting.

R. Harthoorn

Auteur