Ga direct naar de content

De economie doet het niet beter tijdens rechtse kabinetten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 13 2022

De meeste Nederlanders denken dat het met de economie beter gaat als centrumrechtse partijen aan de macht zijn. Maar klopt die gedachte wel?

In het kort

– De economische groei was gemiddeld het hoogst tijdens PvdA-geleide kabinetten.
– De inflatie was gemiddeld het laagst onder VVD-geleide ­kabinetten.
– De gemiddelde overheidsschuld en -tekorten waren onder PvdA-geleide ­kabinetten het kleinst.

De meeste mensen denken dat rechtse partijen beter zijn in het besturen van de economie. Omdat rechtse politici zich internationaal succesvol gepositioneerd hebben als ‘goed in economie’, hebben zij er electoraal voordeel van als de economie een belangrijk onderwerp is (Craig en Cossette, 2020; Seeberg, 2017; Vliegenthart en Lefevere, 2018).

In Nederland hebben burgers met name vertrouwen in de VVD, en in mindere mate in het CDA, als het de economie betreft. In 2020 gaf bijvoorbeeld 55 procent van de respondenten bij een opiniepeiling van I&O Research aan dat volgens hen de VVD de beste oplossingen heeft op het vlak van de economie (figuur 1). Dit beeld zien we ook terug in het publieke debat. Zo was in 2010 een campagne-slogan van de VVD bijvoorbeeld: “De economie kan wel wat VVD gebruiken”. Het CDA doet het, met zeventien procent, ook qua economie goed bij kiezers.

Ook met overheidsfinanciën zien kiezers de VVD als het meest competent, wederom gevolgd door het CDA. Met betrekking tot de werkgelegenheid is met 34 procent van de respondenten het geloof in de VVD iets minder dominant, en dat geldt met respectievelijk 19 en 14 procent voor de PvdA en het CDA.

Maar is de overtuiging van kiezers dat de economie het beter doet onder rechtse kabinetten wel terecht? Opvallend is dat de Nederlandse economen over het algemeen in politiek opzicht niet uitgesproken rechts georiënteerd zijn (kader 1). Doet de economie het dan wel beter wanneer rechtse politieke partijen het land leiden? In dit artikel kijk ik naar de empirie voor Nederland, en vergelijk ik die met de inzichten uit de internationale literatuur.

Kader 1: Politieke voorkeur economen

Terwijl burgers denken op rechtse partijen te moeten stemmen als zij de economie belangrijk vinden, hebben de experts van de economie, de economen, geen politieke voorkeur voor de rechtse politieke partijen, zo blijkt uit twee enquêtes, gehouden in 1995 en 2014 (Van Dalen et al., 2015).
In 1994 was de meest populaire partij onder economen de PvdA (figuur 4). En ook GroenLinks was aanzienlijk populairder onder economen, met 7,6 procent in vergelijking met 3,5 procent nationaal. De liberale partijen, VVD en D66, scoorden iets beter onder economen, terwijl de christelijke partijen, CDA, SGP, GPV en RPF (voorgangers van de ChristenUnie), het juist beduidend minder goed deden onder economen dan onder de hele bevolking.
In 2015 was D66 duidelijk de favoriete politieke partij bij economen, met 40,7 procent in vergelijking met 11,8 procent bij de Eerste Kamerverkiezingen van 2015. Het is hierbij interessant dat mijn data ook laten zien dat de kabinetten waaraan D66 deelnam het gemiddeld genomen relatief goed deden in termen van een hoge economische groei en lage inflatie en werkloosheid (respectievelijk gemiddeld 2,6, 1,2 en 4,8 procent tijdens kabinetten Den Uyl, Van Agt II, Kok I, Kok II, Balkenende II en Rutte III).
Naast D66 was GroenLinks in 2015 ook weer populair bij economen. De PvdA was aanzienlijk minder populair dan in 1994, maar deed het nog steeds relatief goed, evenals de VVD. De christelijke partijen, CDA, SGP en CU, waren opnieuw relatief weinig populair. De uitgesproken linkse SP was niet geliefd bij economen en de radicaal-rechtse PVV kreeg van economen zelfs bijna geen enkele steun, met slechts 0,4 procent ten opzichte van 11,6 procent in de Eerste Kamer.
In tegenstelling tot het stereotype en wat veel Nederlanders denken, zijn economen dus niet rechts. Terwijl de confessionele partijen en de politieke flanken niet populair zijn onder economen, doen centrumlinkse en progressieve partijen het juist goed. De PvdA, D66 en GroenLinks kregen gezamenlijk in 1994 steun van 59,7 procent van de economen ten opzichte van 43,0 procent nationaal; en in 2015 zelfs 67,5 procent in vergelijking met 28,2 procent in de Eerste Kamer.
Nederland is in dit opzicht niet uniek. Ook in andere landen geven economen aan voornamelijk centrumlinks, sociaal-liberaal, kosmopolitisch, economisch gematigd en cultureel progressief te zijn (Berggren et al., 2009; Colander, 2008; Colander en Klamer, 1987; De Benedictis en Di Maio, 2011; Klein en Stern, 2006). Zo zijn economen, in Nederland en in andere landen, vaak voorstander van vrijhandel, streng mededingingsbeleid, en belasting op onroerend goed, erfenissen en milieuschade (Jacobs, 2021).

Economie tijdens verschillende coalities

Om te kijken of de economische ontwikkelingen inderdaad beter waren wanneer er centrumrechtse partijen aan de macht waren, worden hieronder de gemiddelde economische groei, werkloosheid, inflatie en overheidsschuld per politieke coalitie gepresenteerd op basis van statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat het enkel beschrijvende statistieken betreft. Op basis daarvan zijn er geen conclusies te trekken over causale verbanden. Dat vereist een uitgebreidere econometrische analyse, zoals bijvoorbeeld gedaan is voor de Verenigde Staten, waarbij er rekening wordt gehouden met onder andere internationale en conjuncturele ontwikkelingen (Blinder en Watson, 2016).

De kabinetten sinds 1971 zijn ingedeeld op basis van de grootste twee coalitiepartners (kader 2). Deze partijen waren altijd het CDA, PvdA en/of VVD, en daarmee bestaan er zes combinaties. De partijen zijn op grootte vermeld, dus CDA-VVD betekent dat het CDA de grootste partij was in de coalitie en de VVD de tweede. Veel van deze coalities bevatten meer dan twee partijen, met partijen als D66 (tot 1985 D’66) en ChristenUnie. Voor de beknoptheid wordt hierin bij de presentatie van de resultaten echter geen onderscheid gemaakt.

Kader 2: Nederlandse coalitie-combinaties sinds 1970

CDA–VVD
De Jong (voorgangers CDA en VVD): 1967–1971
Biesheuvel I (voorgangers CDA, VVD en DS’70): 1971–1972
Biesheuvel II (voorgangers CDA en VVD): 1972–1973
Van Agt I (CDA en VVD): 1977–1981
Lubbers I (CDA en VVD): 1982–1986
Lubbers II (CDA en VVD): 1986–1989
Balkenende I (CDA, VVD en LPF): 2002–2003
Balkenende II (CDA, VVD en D66): 2003–2006
Balkenende III (CDA en VVD): 2006–2007

CDA–PvdA
Van Agt II (CDA, PvdA en D’66): 1982
Lubbers III (CDA en PvdA): 1989–1994
Balkenende IV (CDA, PvdA en CU): 2007–2010

PvdA–CDA
Den Uyl (PvdA, voorgangers CDA, PPR en D’66): 1973–1977

PvdA–VVD
Kok I (PvdA, VVD en D66): 1994–1998
Kok II (PvdA, VVD en D66): 1998–2002

VVD–CDA
Rutte I (VVD en CDA): 2010–2012
Rutte III (VVD, CDA, D66 en CU): 2017–2022

VVD–PvdA
Rutte II (VVD en PvdA): 2012–2017

De economische groei was, in tegenstelling tot de perceptie van de meeste kiezers, het laagst tijdens de VVD-geleide kabinetten en het hoogst tijdens de PvdA-geleide kabinetten (figuur 2). Niet dat kabinetten waar de PvdA in deelneemt allemaal een hogere groei kenden: de kabinetten CDA-PvdA (Van Agt II, Lubbers III en Balkenende IV) en VVD-PvdA (Rutte II) deden het minder goed dan CDA-VVD (De Jong, Biesheuvel I en II, Van Agt I, Lubbers I en II, Balkenende I, II en III). De VVD-CDA- ­kabinetten (Rutte I en III) scoorden echter het laagst. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de groei ook al relatief laag was toen de VVD-geleide kabinetten aantraden, met name in het jaar voordat het VVD-PvdA-kabinet aantrad.

De werkloosheid laat geen eenduidig patroon zien (figuur 3). Deze was het laagst tijdens de PvdA-geleide kabinetten. Maar terwijl de werkloosheid tijdens het PvdA-CDA-kabinet (Den Uyl) flink toenam vanaf een laag niveau, nam het juist sterk af tijdens de PvdA-VVD-kabinetten (Kok I en II) vanaf relatief hoge niveaus. De VVD-geleide kabinetten hadden een betrekkelijk kleine afname in de werkloosheid, maar het VVD-PvdA-kabinet (Rutte II) kende wel de hoogste gemiddelde werkloosheid. De CDA-geleide kabinetten hadden aanzienlijke stijgingen in werkloosheid, en relatief hoge gemiddelde werkloosheidsniveaus.

Inflatie is het hoogst geweest tijdens het PvdA-CDA-kabinet (Den Uyl) in de jaren zeventig, een periode die wereldwijd ook bekend staat om haar oliecrises en ‘stagflatie’ (figuur 5). Het is echter te simpel om te zeggen dat PvdA-deelname aan het kabinet altijd samen gaat met een hogere inflatie, aangezien de laagste inflatie heeft plaats­gevonden onder het VVD-PvdA-kabinet (Rutte II) en de inflatie al hoog was toen Den Uyl aantrad.

Tot slot de ontwikkelingen rondom overheidsschuld en begrotingssaldo. De overheidsschuld was het laagst tijdens het PvdA-CDA-kabinet Den Uyl dat ook het kleinste gemiddelde begrotingstekort kende (figuur 6). De grootste begrotingstekorten zijn ontstaan tijdens CDA-geleide kabinetten, en de CDA-PvdA-kabinetten (Van Agt II, Lubbers III en Balkenende IV) kenden de hoogste overheidsschuld. Hierbij moet worden opgemerkt dat, terwijl lage overheidsschuld en begrotingstekorten in de politiek vrijwel exclusief als positief worden gepresenteerd, economen hier vaak anders over denken en de nadruk leggen op een anticyclisch begrotingsbeleid. Zo hadden economen na de financiële crisis vaak kritiek op het begrotingsbeleid en schatten zij dat, tussen 2011 en 2017, Nederland 5,8–5,9 procent van het bruto binnenlands product is misgelopen vanwege het procyclische beleid (Jacobs, 2015; Suyker, 2015).

De uitkomsten blijven grotendeels gelijk, wanneer er wordt gerekend met vertragingen van één of twee jaar van de economische uitkomsten ten opzichte van de kabinetten. De economische groei is iets lager voor PvdA-CDA-, PvdA-VVD- en VVD-CDA-kabinetten, en iets hoger voor CDA-PvdA- en VVD-PvdA-kabinetten. De inflatie valt zo iets hoger uit voor CDA-VVD- en PvdA-CDA-kabinetten, en wat lager voor de CDA-PvdA- en de VVD-CDA-kabinetten. Het grootste verschil is echter dat verandering in de werkloosheid sterk verslechtert wat betreft de VVD-CDA-kabinetten, en aanzienlijk verbetert voor het VVD-PvdA-kabinet.

Inzichten uit andere landen

De Nederlandse bevindingen komen overeen met die uit andere landen. Zo wordt het idee dat er betere economische uitkomsten zijn tijdens rechtse regeringen ook in andere landen niet gesteund door empirische bevindingen. In Australië werden er geen significante verschillen gevonden (Crosby, 2019). In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en bij de OESO-panelstudies blijkt dat de economische groei, werkgelegenheid en inflatie onder linkse regeringen hoger waren dan onder rechtse regeringen (Algarhi en Tziamalis, 2021; Blinder en Watson, 2016; Potrafke, 2017).

Zo vinden Blinder en Watson (2016) dat de hogere economische groei onder Democratische presidenten in de Verenigde Staten voornamelijk komt door meer bedrijfsinvesteringen in vaste activa en consumptie-uitgaven aan duurzame goederen tijdens het eerste jaar van de presidentiële termijnen.

Het verschil met Republikeinse presidenten lijkt niet te zitten in betere beginomstandigheden, structureel meer expansief budgettair of monetair beleid, of hogere algemene groeitrends tijdens Democratische presidentschappen. Het lijkt daarentegen te komen door de combinatie ‘good policy and good luck’: meer productiviteitsgroei, meer overheidsuitgaven aan defensie, minder heftige oliecrises (gedeeltelijk vanwege ander buitenlandbeleid) en meer consumentenvertrouwen (Blinder en Watson, 2016).

Ook de werkgelegenheid is iets hoger onder Democraten. Het grootste verschil qua werkgelegenheid is dat de werkloosheid aanzienlijk daalt tijdens de Democratische presidentschappen en stijgt tijdens de Republikeinse. Republikeinse termijnen kennen een iets lagere inflatie, maar ook iets grotere structurele federale begrotingstekorten. Tot slot is het opvallend dat bedrijfswinsten hoger waren onder de Democraten. Zo omschrijven Blinder en Watson de paradox (2016): “Though business votes Republican, it prospers more under Democrats.”

Conclusie

Wereldwijd leeft het beeld dat de economie het beter doet wanneer er rechtse partijen aan de macht zijn. Dit lijkt echter meer met beeldvorming te maken te hebben dan met de realiteit. Uit verschillende studies blijkt dat de economische groei gemiddeld genomen iets hoger is wanneer linkse partijen aan de macht zijn. Ook in Nederland was de economische groei hoger onder kabinetten geleid door de PvdA, en het laagst onder die van de VVD. De inflatie is gemiddeld wel lager onder rechtse regeringen, maar werkgelegenheid doet het vaak weer beter onder linkse regeringen. Hierbij is het van belang om te benadrukken dat deze bevindingen beschrijvend zijn van aard, en dat er meer onderzoek nodig is om de causale verbanden vast te kunnen stellen.

Getty Images

Literatuur

Algarhi, A.S. en A. Tziamalis (2021) Does the UK economy grow faster under a Conservative or Labour government? Economics and Business Letters, 10(2), 95–101.

Berggren, N., H. Jordahl en C. Stern (2009) The political opinions of Swedish social scientists. Finnish Economic Papers, 22(2), 75–88.

Blinder, A.S. en M.W. Watson (2016) Presidents and the US economy: an econometric exploration. The American Economic Review, 106(4), 1015–1045.

Colander, D. (2008) The making of an economist, redux. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Colander, D. en A. Klamer (1987) The making of an economist. The Journal of Economic Perspectives, 1(2), 95–111.

Craig, S.C. en P.S. Cossette (2020) Who owns what, and why? The origins of issue ownership beliefs. Politics & Policy, 48(1), 107–134.

Crosby, M. (2019) Trick question: who’s the better economic manager? Artikel op theconversation.com, 12 mei.

Dalen, H. van, A. Klamer en C. Koedijk (2015) Het gekantelde wereldbeeld van economen. Artikel op www.mejudice.nl, 16 maart.

De Benedictis, L. en M. Di Maio (2011) Economists’ views about the economy: evidence from a survey of Italian economists. Rivista Italiana degli Economisti, 2011(1), 37–84.

Jacobs, B. (2015) Overheid heeft met falend begrotingsbeleid een derde van de Grote Recessie veroorzaakt. Blog op esb.nu, 26 november.

Jacobs, B. (2021) Zeven volgens economen doeltreffende maatregelen waar de politiek maar niet aan wil. Vrij Nederland, 13 maart.

Kanne, P. (2020) Kan de VVD de verkiezingen van 2021 verliezen? Artikel op stukroodvlees.nl, 19 november.

Kempen, M. van (2017) Lange tijdreeksen overheidsfinanciën. Excel-bestand te vinden op www.cpb.nl.

Klein, D.B. en C. Stern (2006) Economists’ policy views and voting. Public Choice, 126(3), 331–342.

Ministerie van Financiën (2021) Miljoenennota 2022. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

Potrafke, N. (2017) Partisan politics: the empirical evidence from OECD panel studies. Journal of Comparative Economics, 45(4), 712–750.

Seeberg, H.B. (2017) How stable is political parties’ issue ownership? A cross-time, cross-national analysis. Political Studies, 65(2), 475–492.

Suyker, W. (2015) Geactualiseerde Blanchard-Leigh schattingen. CPB Presentatie, 19 november.

Vliegenthart, R. en J. Lefevere (2018) Disentangling the direction of causality between competence issue ownership and party preference. International Journal of Public Opinion Research, 30(4), 663–674.

Auteur

Categorieën

2 reacties

  1. J de Groote
    3 jaar geleden

    Interessant, maar kan het niet ook komen doordat linkse partijen vaak tijdens economische crises aan de macht komen? Dan is het niet zo gek dat de economie onder hun bewind harder groeit. Misschien is het daarom eerlijker om de economische groei te vergelijken met die in het buitenland, al zal de conjunctuur ook daar medebepalend zijn voor welke partijen aan de macht zijn.

  2. W.J. Okkerse
    3 jaar geleden

    Er zijn nogal wat methodologische vragen te stellen bij deze studie.

    Onze open economie golft voornamelijk mee met het buitenland. Dus onze groei alleen ophangen aan Nederlands beleid lijkt onvoldoende. Je zou de afwijking van de Nederlandse economie ten opzicht van bijvoorbeeld de Europese economie moeten beschouwen.

    Het idee van veel rechtse politiek is dat je op lange termijn een gezondere economie krijgt. Bezuinigen en extra geld uitgeven werkt direct door op het BBP. Dit is geen maat voor succes van economisch beleid. De economische groei direct veroorzaakt door bezuinigingen en overheidsuitgaven zouden uit de cijfers gehaald moeten worden.

    De tijdschaal van twee jaar is een erg korte termijn om te verwachten dat beleid meetbaar effect heeft. Hoe komt de auteur aan deze tijdschaal?

    De republikeinen in Amerika wijken op enkel fundamentele punten af van onze VVD. Bijvoorbeeld doordat ze niet bepaald terughoudend zijn met om grote, kostbare oorlogen te starten in het buitenland. Omdat Amerikanen erg interventionistisch zijn ingesteld. Dit is niet goed voor de economische groeicijfers op langere termijn. Het is niet logisch om het economische beleid van de republikeinen één-op-één te vergelijken met dat van de VVD