De BV Nederland:
kredietwaardig en kansrijk?
E.J. Bomhoff en I.J.M. Arnold”
D
e sterke punten van de BV Nederland zijn een degelijk financieel management en
een tweetal sterke divisies: buitenland en bedrijven. De gemiddelde inkomensgroei
is echter laag vooral door ondoelmatige produktie en een uitermate zwak
human-resource-management.
Al in het Regeerakkoord van het kabinet-Kok bleek
de dubbele uitdaging vpor dit kabinet. Enerzijds
moet Nederland vlekkeloos kredietwaardig worden,
met een lagere staatsschuld per belastingbetaler.
Onze kinderen zullen in de volgende eeuw meer
moeten betalen voor een gezond en schoon milieu;
dan is het niet fair om hen ook nog op te zadelen
met een exponentieel stijgende staatsschuld. Bovendien is kredietwaardigheid voor de BV Nederland nodig om mee te mogen doen met de gemeenschappelijke munt. Landen die afzakken tot een lager niveau
van kredietwaardigheid riskeren een hogere rente op
hun staatsschuld en misschien zelfs periodieke golven van onzekerheid over hun toekomstige wisselkoers. Een hoge kredietwaardigheid door betere beheersing van de ratio tussen de bruto staatsschuld en
het bruto binnenlands produkt stond dus met recht
vooraan in het regeerakkoord van 13 augustus 1994:
“de druk van de rentelast op de rijksbegroting en de
eisen die de EMU stelt maken een verdere verlaging
van het financieringstekort noodzakelijk”. Premier
Kok herhaalde deze passage vrijwel letterlijk aan het
begin van zijn regeringsverklaring op 31 augustus
1994: “het belang van voortgezette en strakke beheersing van de overheidsuitgaven is onomstreden; de
werkgelegenheid is gebaat bij een lagere druk van de
collectieve lasten, de rentelasten leggen nog steeds
een te groot beslag op de rijksbegroting, de deelname aan de Economische en Monetaire Unie maakt
een verdere verlaging van het financieringstekort
noodzakelijk…”
De BV Nederland moet minder afhankelijk worden van vreemd vermogen, maar tegelijkertijd meer
kansen bieden aan burgers en bedrijven. Nog steeds
hebben Nederlanders veel minder gelegenheid om
hun eigen inkomen te verdienen dan Belgen, Duitsers, Fransen of Engelsen, om maar niet te spreken
van Amerikanen of Japanners. Betaald werk is veel
schaarser in Nederland dan overal elders, en de enorme achterstand blijft bestaan ondanks het feit dat Nederland intussen een goedkoopte eiland is geworden
in Noord-West Europa. Onze loonkosten in de indus-
ESB 20-9-1995
trie liggen ongeveer 20% lager dan in Duitsland en
de gemiddelde lonen in Nederland zijn al zo’n 10%
minder dan in West-Duitsland, maar dat gigantische
kostenvoordeel leidt nog niet tot een stortvloed van
ondernemers die allemaal besluiten om hun bedrijf
in Nederland op te zetten of uit te breiden.
Prognoses voor de lopende rekening wijzen op
een surplus dat toeneemt van/ 21 mrd in 1994 tot
/ 25 mrd dit jaar en nog meer in 1996. Het is moeilijk
daarvoor een andere hoofdverklaring aan te wijzen
dan het feit dat wij meer succes hebben bij de verkoop van aardgas en onze overige export producten,
dan bij het aantrekken van een meer-dan-proportioneel deel van de mondiale investeringen in nieuwe
productiecapaciteit. Als Nederland kansrijker zou zijn
voor nieuwe bedrijven, zouden Rotterdam en Schiphol meer investeringsgoederen importeren en konden onze pensioenfondsen gemakkelijker terecht op
een dynamische Amsterdamse Effectenbeurs. Het al
maar grotere overschot op de lopende rekening illustreert waarschijnlijkvooral de doffe glans van Nederland als vestigingsplaats voor extra bedrijvigheid.
Niet alleen landen, ook bedrijven moeten zowel
koers houden op financiele soliditeit als op het
optimaal grijpen van nieuwe kansen. In het ideale
geval zijn financiele soliditeit en slagvaardige groei
natuurlijk complementair: conservatief gefinancierde
bedrijven hebben de slagkracht voor overnames en
uitbreidingen en de financiele middelen om mensen,
outillages en infrastructuur optimaal te ontwikkelen.
In de praktijk kan echter ook iedere individuele on-
* De auteurs zijn als hoogleraar en universitair decent verbonden aan Universiteit Nijenrode. Eduard Bomhoff is
tevens directeur van het onderzoeksinstituut NYFER. Het
eerste deel van dit artikel maakt gebruik van materiaal uit
hoofdstuk 1 van het NYFER-rapport Jaarverslag Nederland
BV, terwijl de analyse van de werkloosheid stoelt op Uitkeringen voor werk: werk voorgemeenten (NYFER, September
1995, SDU uitgeverij). De auteurs danken Erik Hoogen-
boom voor onderzoeksassistentie.
Figuur 1. Nederlandse bbp per capita op basis van
koopkracbtpariteit, rangorde in de groep EU-12,
VS en Japan
land die produceren voor de binnenlandse consumenten; bovendien werken langdurig stagnerende
en zelfs dalende inkomens ontmoedigend op het ar-
beidsethos, geven ze onvoldoende prikkels tot opleiding en duwen ze sommigen in de richting van bedrijfsfraude en -criminaliteit. Verlaging van de
overheadkosten door een meer doelmatige produktie
lijkt de aangewezen route om de consumentendivisie
te ontlasten zonder dat dit ten koste gaat van de divisie bedrijven. Gelukkig lijkt het management van de
BV Nederland steeds meer overtuigd van de noodzaak tot radicaal ingrijpen in de binnenlandse arbeidsmarkt. Dit maakt de BV Nederland een interessante belegging: failliet zal het bedrijf niet zo snel
gaan, en er is een kans dat een succesvolle reorganisatie tot hogere groei leidt.
Figuur 2. Macro-economische stabiliteit, de miseryindex: werkloosbeid plus inflatie
derneming de spanning voelen tussen financiele soliditeit en “met voile kracht vooruit”.
Vanwege die leerzame overeenkomst tussen bedrijf en land benadrukken wij in dit artikel de overeenkomsten tussen een land en een bedrijf: evenals
een bedrijf wint een land bij een betere benutting
van haar potentieel, dat wil zeggen bij een meer doelmatige inzet van arbeid en kapitaal; evenals een bedrijf moet een land op termijn de eindjes aan elkaar
knopen; evenals een bedrijf heeft een land baat bij
prudent financieel management en een goed personeelsbeleid. Er zijn natuurlijk ook verschillen: de concurrentie tussen landen is bij voorbeeld niet te vergelijken met die tussen bedrijven. Landen profiteren
van elkaars groei, terwijl dit meestal niet geldt voor
concurrerende bedrijven.
De sterke punten van de BV Nederland zijn een
degelijk financieel management, weinig verrassende
schommelingen in de jaarcijfers sinds 1983 en een
tweetal sterke divisies: buitenland en bedrijven. Daar
staat tegenover dat de gemiddelde inkomensgroei
laag is in vergelijking met andere landen. Dit wordt
veroorzaakt door ondoelmatige produktie in combinatie met uitermate zwak human-resource-management. De verspilling in het produktieproces drukt
vooral de resultaten van de divisie consumenten; de
divisie bedrijven wordt door de leiding ontzien. Deze
management-filosofie heet loonmatiging; ondanks jarenlange toepassing heeft zij onvoldoende verbeteringen in het produktieproces gebracht. Toch wordt dat
steeds meer van belang, wil ook de consumentendivisie floreren. Stagnatie in de inkomens is slecht voor
de detailhandel en voor de divisies van de BV Neder-
Lage inkomensgroei in een stabiele
macro-economische omgeving
Waarop moeten we de bedrijfsleiding van de BV Nederland beoordelen? Hieronder beperken we ons tot
een economisch criterium: de groei van de BV op de
lange termijn en haar positie ten opzichte van andere
landen. Figuur 1 schetst de ontwikkeling van het reeel inkomen per hoofd van de bevolking als rangorde op een internationale ladder van 14 westerse landen. Het betreft de 12 EG-lidstaten in 1994, alsmede
Japan en de VS. Tijdens de recessie in het begin van
de jaren tachtig, verloor Nederland aanzienlijk terrein
ten opzichte van de omringende landen. Daarna
heeft de divisie bedrijven zich heel voorspoedig hersteld, maar zijn de inkomens van de consumenten
achtergebleven bij het Europese gemiddelde: op de
ladder van zijn we gezakt van de vijfde plaats in 1980
naar de tiende plaats in 1994. Alleen Griekenland,
Spanje, Portugal en lerland zijn nog armer. Opmerkelijk is dat deze terugval maar voor een deel plaats
vond tijdens de recessie van 1980-1983 en dat Nederland verder afzakte gedurende de periode 1983-1987:
de eerste jaren van het loonmatigingsbeleid.
Bij een te laag gemiddelde over de complete periode, was de inkomensgroei in Nederland wel stabieler dan die in veel andere landen. Een macro-economisch kengetal dat die stabiliteit goed samenvat is de
rekenkundige optelsom van de inflatie en de werkloosheid. Figuur 2 laat zien hoe weinig die zg. ‘misery index’ heeft geschommeld vanaf 1985. Het beeld
dat ontstaat is dat van een laag renderende onderneming met een minder dan gemiddeld risico op de
korte termijn. Moet de bedrijfsleiding hierin berusten?
Volgens ons niet. Ondanks de macro-economische
stabiliteit is de Nederlandse werkloosheid in de jaren
tachtig op een onacceptabel hoog niveau blijven steken. Het beleid van loonmatiging heeft Nederland
niet terug gebracht op de internationale inkomensladder, noch tot een vermindering van de werkloosheid
geleid. Vergeleken met de Verenigde Staten en de Europese Unie lijkt het crop alsof we hier het slechtste
van beide werelden hebben gecombineerd: de Nederlandse loonontwikkeling was de afgelopen jaren beduidend gematigder dan in andere Europese landen,
maar komt niet in de buurt van de Amerikaanse.
Daar staat echter onvoldoende werkgelegenheid-
screatie tegenover. Loonmatiging is binnen het huidige institutionele raamwerk in Nederland niet succesvol om de werkgelegenheid te creeren die nodig is
voor een structurele verlaging van de werkloosheid.
Toch heeft dit beleid zijn sporen nagelaten in twee divisies van de BV Nederland
Figuur 3- Matiging van de arbeidskosten …
Divisie bedrijven
Loonmatiging heeft ontegenzeggelijk bijgedragen aan
het opzienbarende herstel van het Nederlandse bedrijfsleven gedurende de laatste 15 jaar. Geholpen
door dalende arbeidskosten is de rentabiliteit verbeterd en zijn de investeringen gegroeid. Figuur 3 laat
zien hoe de groeivoet van de lonen vanaf 1983 structured veel lager bleef dan in de jaren daarvoor. De
arbeidskosten per eenheid produkt zijn gevoelig
voor de economische conjunctuur: bij een snelle
groei van de produktie komt de index lager uit. Zij
bevestigen center het beeld van een heel bescheiden
loonontwikkeling. Figuur 4 geeft aan dat het winstaandeel in het inkomen hierdoor permanent op een
hoog plateau is komen te liggen. De koersen op de
aandelenbeurs weerspiegelen deze ontwikkeling.
Gecombineerd met het voorafgaande resulteert
een merkwaardige paradox: een bloeiend bedrijfsleven in een traag groeiende economic. Alle klachten
over de overheid ten spijt, lijkt het bedrijfsleven het
toch niet het voornaamste slachtoffer van het gebrek
aan groei in de Nederlandse economic. De resultaten
van de divisie buitenland bevestigen dit: ondanks de
hardheid van de Nederlandse gulden raakt dit onderdeel zelden in de rode cijfers en vertoont de lopende
rekening al jaren een overschot. De rekening van de
lage groei lijkt voornamelijk te zijn betaald door een
andere groep in de samenleving: de consument.
Figuur 4. … geeft boger winstaandeel en een btije
aandelenmarkt
Figuur 5. Consument slachtoffer
van lage groei
Divisie consumenten
De goede resultaten van de divisies bedrijven en buitenland in de jaren tachtig werden niet herhaald in
de divisie consumenten. Het lijkt er sterk op dat deze
divisie de restpost is in de BV Nederland. Figuur 5
schetst het verloop van de reele consumptie per
hoofd van de Nederlandse bevolking, vergeleken
met het Europese gemiddelde. Het verloop correspondeert met figuur 1: aan het begin van de jaren
tachtig duikt Nederland onder het EG-gemiddelde;
nadien komt het land er niet meer bovenuit.
Management
Voor een gezonde ontwikkeling moet de hier geconstateerde onevenwichtigheid tussen de divisies bedrijven en consumenten zo snel mogelijk worden rechtgezet. Een herverdeling van middelen van de divisie
bedrijven naar de divisie consumenten door middel
van een algemene, hoge loonstijging, zoals door sommige consultants wordt aanbevolen, is echter een foutieve strategic: zwakke resultaten in de divisie bedrijven zouden dan de toch al langzame groei van de
BV verder bedreigen. De oplossing moet de bedrijfsleiding eerder zoeken in een beter personeelsbeleid.
De paradox van het huidige beleid is dat tegenover
ESB 20-9-1995
een zeer doelmatig gebruik van arbeid in de divisie
bedrijven een grote verspilling van menskracht door
de BV Nederland als geheel staat.
Figuur 6 brengt die verspilling van menskracht in
kaart. De verticale as geeft aan welk percentage van
de volwassen bevolking een eigen inkomen verdient.
Nederland behoort dan – zoals bekend – internationaal tot de hekkensluiters. De horizontale as geeft
informatie over de werkweek, berekend als een gemiddelde over voltijdse en deeltijdse werknemers.
Nederlandse mannen werken gemiddeld per week
slechts een paar uur korter dan hun collega’s in de
meeste omringende landen, maar vrouwelijke werknemers in Nederland moeten heel vaak, en volgens
opinieonderzoek in meerderheid in strijd met hun
eigen wens, genoegen nemen met maar een heel gering aantal uren betaald werk per week. Het produkt
van de horizontale en verticale indices in figuur 6
valt voor Nederland bijzonder laag uit: minder dan
Figuur 6. Minder betaalde uren dan overal elders
aspecten van de werkloosheid worden aangepakt.
Nederland is sinds 1982 heel veel goedkoper geworden in verhouding tot de omringende landen en dat
heeft geholpen bij de toename van de werkgelegenheid, maar nog lang niet genoeg. Nu moet het personeelsmanagement op nieuwe leest geschoeid, en dat
betekent vooral een consequent uitwerken van de
overal elders in Noord-West Europa hebben Nederlanders de kans om hun eigen inkomen te verdienen.
Voorzover het daarbij gaat om ouders die liever (onbetaald) thuis zorgen voor hun eigen kleine kinderen
dan te betalen voor een officieel kinderdagverblijf, is
dat niet verkeerd. En zolang een aantal voltijdse
werknemers de voorkeur blijft geven aan een vierdaagse werkweek met overeenkomstige reductie in
het salaris, is ook dat geen reden voor kritiek op het
extreem lage aantal gewerkte uren in Nederland . De
hoge werkloosheidscijfers in Nederland bewijzen echter dat het lage aantal gewerkte uren niet in de eerste
plaats volgt uit een nationale voorkeur om meer tijd
thuis door te brengen, maar weerspiegelt de slechte
werking van onze arbeidsmarkt. De uitdaging voor
het management moet zijn om deze onevenwichtigheid te corrigeren en tot een betere benutting van
het Nederlandse arbeidspotentieel te komen.
“een-loket” gedachte. Sommige aspecten daarvan zijn
controversieel, bij voorbeeld in welke mate het gewenst is om uitkeringen te verlagen van mensen die
evident niet meewerken aan het vergroten van hun
eigen kansen op betaald werk, of van personen die
weigeren mee te doen in een banenplan. De meningen daarover zijn in Nederland verdeeld, en het is
een illusie om te menen dat de vier elkaar bestrijdende bureaucratische instanties (Bedrijfsverenigingen,
GAK, Arbeidsvoorziening en sociale diensten) op korte termijn met een gemeenschappelijke richtlijn zullen komen voor heel Nederland. Verstandig management zou zo’n probleem decentraliseren en iedere
gemeente de vrijheid geven om binnen een paar landelijke randvoorwaarden te zoeken naar een verstandig evenwicht. Melkert kiest daarentegen voor de tegengestelde strategic: gedetailleerd landelijk overleg
tussen vier instanties met ieder een eigen agenda.
Dat zou nog wel eens vele miljarden overbodig uitkeringsgeld kunnen kosten.
De staatsschuld
Werkloosheid vooral een organisatorisch
probleem
Terwijl het personeelsmanagement op korte termijn
wel enig succes boekt, daarbij profiterend van de opgaande golf in de conjunctuur, maar intussen afdrijft
van het regeerakkoord voor wat betreft het algemeen
verbindend verklaren van cao’s en het goed uitwerken van de “een-loket” gedachte, gaat de kwaliteit
van het financieel management zienderogen vooruit.
De beslissing van de huidige Raad van Bestuur om
een meer-jaren planning op te stellen voor de uitgaven in plaats van voor het feitelijke tekort blijkt nu al
heel goed uit te werken. Het biedt meer zekerheid
aan de divisie-directeuren bij de verschillende ministeries, en spaart tegelijkertijd kostbare management
tijd die de Raad van Bestuur in de Treveszaal kan benutten voor de hoofdlijnen van het beleid. Het gevaar dreigt echter dat de Raad van Bestuur er teveel
op vertrouwt dat ons nationaal belang bij de gemeenschappelijke munt voldoende is om alle personeelsleden van de BV Nederland ervan te overtuigen dat financiele soliditeit essentieel is. Weliswaar noemen
ministers regelmatig ook het veel zuiverder argument
dat wij onze kinderen niet mogen belasten met hoge
rentelasten op een te zware staatsschuld, wanneer de
volgende generatie ook al extra geld zal moeten aanwenden voor milieuproblemen en de onvermijdelijke
(en op zich verheugende) vergrijzing van de bevolking, maar toch weerklinkt voortdurend in de politieke rethoriek de noodzaak om niet te zakken voor het
toelatingsexamen tot de gemeenschappelijke munt.
Wat zegt hierover echter de officiele tekst van het
Verdrag van Maastricht?
De hamvraag in het personeelsmanagement van Nederland bv is het tempo waarin de organisatorische
1. Zie MEV, biz. 115 voor een nadere analyse.
Problemen verbloemd
De officiele documenten ter gelegenheid van Prinsjesdag benadrukken jaar in jaar uit dat in Nederland het
zogenaamde arbeidsaanbod veel sneller toeneemt
dan elders, met als subtext dat dit een excuus vormt
voor de hardnekkig hoge werkloosheid. Het is dan
belangrijk om scherp te zien dat toekomstige projecties van het arbeidsaanbod betrekking hebben op het
aantal mensen dat graag zou willen werken en dat bij
voorbeeld alle ex-WAO-ers die hun WAO-uitkering
kwijtraken gaan meetellen binnen deze definitie van
arbeidsaanbod. Zo leidt ook een stijgende trend in
het aantal vrouwen dat betaald werk wenst tot een
toename in het arbeidsaanbod. Slechts ten dele stijgt
in Nederland het arbeidsaanbod vanwege demografische ontwikkelingen, gezinshereniging door immigratie of door asielzoekers. Dat ons arbeidsaanbod sneller stijgt dan in de omringende landen is nog steeds
vooral een reflectie van het onvermogen om meer
ruimte te bieden voor werkgelegenheid in de marktsector. Politick en bestuurlijk falen derhalve, veel
meer dan een demografisch gegeven.
“- 60% pour le rapport entre la dette publique et le
produit interieur brut aux prix du marche”
“- dette: le total des dettes brutes, a leur valeur
nominale, en cours a la fin de 1’annee et consolidees
a 1’interieur des secteurs du governement general tel
qu’il est defini au premier tiret.”
Het criterium van het Verdrag van Maastricht geldt
dus voor de bruto staatsschuld van de overheidssector. Wanneer het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
voor/ 121 mrd Rembrandt’s Nachtwacht aankoopt
van het Rijk en daarvoor hoofdzakelijk betaalt met
waardepapieren van Nederlandse staatsschuld die nu
in de kluis liggen in Heerlen, maar dan kunnen worden verscheurd door Minister Zalm, voldoet Nederland met een financiele transactie volledig aan het
staatsschuld-criterium van het Verdrag van Maastricht. Door in het Verdrag de bruto schuld te stipuleren hebben de opstellers specifiek met dergelijke
transacties rekening gehouden. Recent schreef de
(Duitse!) Commerz bank: “The focus on gross debt
makes it possible, for example, for a government to
meet the criteria by selling public financial or real assets, even though this would not improve its fiscal position. The assets held by public pension schemes are
the main source of discrepancy between gross and
net public debt. But these funds and the income from
them are affected by current and future liabilities,
which would have to be taken into account as well”.
Wanneer dan tegelijkertijd het Nederlandse financieringstekort volgens de EMU definitie daalt van een
geschatte 3,1% in 1995 tot de voorspelde waarde van
2,7 % in 1996, wordt Nederland na Luxemburg en
Duitsland het derde EU-land dat volledig voldoet aan
alle criteria van het Verdrag van Maastricht.
Om te voorkomen dat ook maar iemand schade
ondervindt van zo’n financiele transactie, zou het
ABP de Nachtwacht voor de symbolische prijs van
een gulden per jaar permanent ter beschikking kunnen stellen aan het Rijksmuseum, en moet de staat
een garantie afgeven voor de actuariele tekorten van
het ABP. Overheden in andere EU-lidstaten betalen
ook jaarlijks mee aan de ambtenaren-pensioenen,
dus waarom hier niet? De economische noodzaak tot
een daling van de last van de nationale schuld blijft
volledig bestaan, maar boekhoudkundig betaalt het
Rijk nu ieder jaar een bijdrage aan het ABP ter vermindering van de actuariele tekorten op lange termijn, in plaats van de even grote bijdrage die tot op
heden wordt geboekt als “rente op de staatsschuld”.
Natuurlijk mag Nederland heus wel meedoen als
de ene munt er ooit komt, dus waarom gepleit voor
een financiele transactie waarmee Nederland per omgaande ook voldoet aan het laatste van de vier officiele criteria? De symbolische overdracht van de Nachtwacht aan het ABP, met de bijbehorende reductie in
de rentelasten op de staatsschuld en een overeenkomstige vermeerdering in de jaarlijkse bijdrage van
het rijk aan het ABP, zou het management van de BV
Nederland dwingen om op een zuivere manier alle
medewerkers te blijven overtuigen van de noodzaak
tot een voorzichtig financieel beleid. Het gaat immers
uitsluitend om de toekomstige rentelasten op de
staatsschuld en – daarvan afgeleid – de hoogte van
ESB 20-9-1995
de rente en de stabiliteit van onze vaste wisselkoers
met de DMark, en niet om een hypothetisch toelatingsexamen waarvoor wij ons nationaal eigenbelang
desnoods geweld aan zouden moeten doen. Bij een
zuivere argumentatie voor een aanhoudende daling
van de staatsschuldquote, heeft de raad van bestuur
een betere kans om zoveel mogelijk Nederlanders ervan te overtuigen dat het een blamage is hoe onze
staatsschuld ondanks het bijna gratis aardgas zo hoog
kon stijgen, en hoe nodig het blijft om ooit gemaakte
fouten nu voorzichtig maar consequent te herstellen.
Beleggers tevreden, maar arbeidsmarkt
slecht gemanaged
Bij het huidige beleid behoudt Nederland het vertrouwen van de financiele markten: de loonkosten zijn
aanzienlijk lager dan in Duitsland, de inflatie blijft
laag en de staatsschuld groeit voor het eerst in heel
lange tijd langzamer dan de economic. Of de BV Nederland ook het vertrouwen en enthousiasme kan behouden van de eigen personeelsleden is meer twijfelachtig. Vorige week werd bekend dat de ambtenaren
op het hoofdkantoor genoegen moeten nemen met
nog eens vijf procent relatieve loondaling ten koste
van de werknemers in de divisies buiten Den Haag.
Nog belangrijker is waarschijnlijk het zwakke personeelsmanagement. Twee beloften in het Regeerak-
koord dreigen te worden gebroken: de algemeen
verbindend verklaring van cao’s lijkt nu opeens wel
volledig in tact te blijven, ondanks de nadelen voor
de werklozen. Tevens beloofde het Regeerakkood
expliciet een “integrale gevalsbehandeling” in de sociale verzekeringen, maar of die er ooit komt moet
volgens Minister Melkert nu afhangen van vrijwillige
samenwerking tussen vier instanties die elkaar tot
nog toe uitbundig hebben bestreden en bovendien
ieder werken met een eigen politieke agenda.
Voor de beleggers is dat zwakke sociale beleid
niet zo direct relevant: die blijven tevreden over een
goed herstel van de winsten, een gunstige concurrentiepositie in Noord-West Europa en een solide macroeconomisch financieel beleid. Intussen zien de Nederlandse burgers echter hun land afzakken in de
Europese rangorde – Nederland is nu het armste van
de zes oorspronkelijke EU landen — zonder dat al die
sjofelheid gepaard gaat met tenminste een veel
royalere deelname aan betaald werk. Nog steeds
kunnen heel veel Nederlanders niet in hun eigen inkomen voorzien omdat onze arbeidsmarkt zo slecht
functioneert en grote delen van de sociale zekerheid
in handen zijn van elkaar bestrijdende, ondoorzichti-
ge belangengroepen.
Of de ontevredenheid over het arbeidsmarktbeleid van Nederland tot uiting komt in een verdere
afkalving van de politieke partij die op dit moment
het meest pleit voor handhaving van de bestaande
machtsverhoudingen in de sociale zekerheid (de
PvdA), dan wel dat die onvrede een uitlaatklep zoekt
in hogere looneisen in de marktsector of acties bij de
politie en in het onderwijs, wordt de grote binnen-
landse politieke vraag van het komende najaar.
E.J. Bomhoff en IJ.M. Arnold