Ga direct naar de content

De armoede van sociaal kapitaal

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 28 2003

De armoede van sociaal kapitaal
Aute ur(s ):
Engbersen, G.B.M (auteur)
De auteur is hoogleraar algemene sociologie aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4398, pagina D12, 27 maart 2003 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Sociaal Kapitaal
Tre fw oord(e n):
sociologie

Niet iedereen heeft een goed functionerend netwerk waarin sociaal kapitaal kan worden opgebouwd en benut. In hoeverre werkt dit
belemmerend voor het functioneren in de maatschappij? De eigen kring blijkt niet zaligmakend. Vooral bruggen slaan naar andere
groepen helpt om vooruit te komen.
Nadat in de jaren negentig vooral aandacht is besteed aan inkomensverhoudingen (economisch kapitaal) en sociale mobiliteit via
onderwijs (cultureel kapitaal), is er de jaren negentig van de vorige eeuw steeds meer aandacht gekomen voor sociaal kapitaal. Sociaal
kapitaal heeft betrekking op de inbedding van mensen en groepen in specifieke sociale verbanden. Uit de literatuur blijkt dat het
begrip sociaal kapitaal op verschillende maatschappelijke niveaus kan worden toegepast. Politicologen als Putman en Fukuyama
maken gebruik van het begrip sociaal kapitaal op een hoog geaggregeerd niveau1. Zij wijzen erop dat landen of regio’s zich van elkaar
onderscheiden naar de mate waarin burgers in staat zijn zich (vrijwillig) te organiseren voor politieke, economische en altruïstische
doelen. Gemeenschappen met een bloeiend maatschappelijk middenveld (civil society) zouden zich kenmerken door een hoog
ontwikkeld sociaal kapitaal (vergelijk het Nederlandse poldermodel), terwijl samenlevingen met een verschraald middenveld zich
kenmerken door een gering sociaal kapitaal. Tegenover deze macrotoepassing van het begrip sociaal kapitaal door politicologen,
staan sociologen en antropologen die zich richten op groepsgebonden uitingen van sociaal kapitaal. In deze bijdrage richt ik me op
deze traditie, omdat zij meer aanknopingspunten biedt voor empirisch onderzoek.
Het mobiliseren van hulpbronnen
De Franse socioloog Bourdieu heeft sociaal kapitaal gedefinieerd als het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen dat voortvloeit
uit het bezit van een meer of minder geïnstitutionaliseerd netwerk van relaties. Een cruciaal element in zijn analyse is de antropologische
notie dat sociale netwerken nimmer gegeven zijn en vastliggen. Er moet voortdurend geïnvesteerd worden in relaties en netwerken om ze
te handhaven. Een tweede cruciale notie van Bourdieu is de converteerbaarheid van kapitaalsoorten. Sociaal kapitaal maakt burgers
kredietwaardig en kan, evenals cultureel kapitaal, worden verzilverd in economisch kapitaal2.
Bronnen van sociaal kapitaal
Recentelijk heeft de Amerikaanse antropoloog Portes een poging gewaagd om het begrip sociaal kapitaal nader te preciseren. Daarbij
definieert hij sociaal kapitaal als het vermogen van individuen om bepaalde middelen te mobiliseren uit de netwerken waar zij deel van
uitmaken. Waar het economisch kapitaal van mensen kan worden afgelezen aan hun bankrekening en het menselijk kapitaal in de
hoofden van mensen zit, heeft sociaal kapitaal betrekking op de structuur van sociale relaties die mensen met anderen onderhouden:
“Social capital refers to the capacity of individuals to command scarce resources by virtue of their membership in networks or broader
social structures. (…) The social resources themselves are not social capital; the concept refers instead of the individual’s ability to
mobilize them on demand. (…) The ability to obtain such gifts (social capital) does not inhere in the individual, as the possession of
money (material capital) or education (human capital) does, but is instead a property of the individual’s set of relationships with others.
Social capital is a product of embeddedness” 3. Portes onderscheidt vier bronnen van sociaal kapitaal. De eerste bron duidt hij aan met
waarden. Dit zijn de morele normen die gevers motiveren om uit altruïstische overwegingen te schenken en steun te bieden. Een
voorbeeld daarvan zijn schenkingen van ouders aan hun kinderen. Bij de tweede bron, begrensde solidariteit, handelt het om
groepsgebonden en probleemspecifieke vormen van solidariteit: men is bij bepaalde problemen solidair met leden van de eigen etnische
of religieuze groep. Een voorbeeld van begrensde solidariteit zijn de inzamelingsacties die worden gehouden indien een lid van de
gemeenschap door ernstige tegenslag is getroffen. Bij de derde bron wederkerigheid zijn, in tegenstelling tot de andere twee bronnen,
instrumentele motieven in het geding. Men geeft ondersteuning omdat men op termijn iets evenredigs terugverwacht. Voorbeelden
daarvan zijn bepaalde diensten die aan collega-ondernemers worden gegeven, zoals bedrijfsinformatie, of het rekruteren van personeel.
Een relatie van wederkerigheid verschilt in twee opzichten van een marktrelatie. Ten eerste kan de tegenprestatie anders zijn dan de gift
die men heeft ontvangen en ten tweede is er geen gespecificeerd tijdstip van terugbetalen. Dit is ook het geval bij de vierde bron:
afdwingbaar vertrouwen. In het laatste geval is er echter sprake van een meer anonieme relatie tussen gever en ontvanger. De gever kent
de ontvanger niet goed. De wederkerige relatie vloeit voort uit het opgenomen zijn van beide actoren in eenzelfde gemeenschap. Men
doneert of helpt in de verwachting er zelf beter van te worden – bijvoorbeeld omdat men daardoor een hogere status verwerft in de eigen
gemeenschap – dan wel in de overtuiging dat er strenge sancties vanuit de gemeenschap worden uitgeoefend als bepaalde
verplichtingen door gever en ontvanger niet worden nagekomen. Een voorbeeld is het door een bankier verstrekken van een lening aan
een lid van een zelfde religieuze gemeenschap zonder dat deze een onderpand heeft. Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat
mensen en groepen die in staat zijn hulpmiddelen (geld, goederen, diensten, informatie, emotionele steun) te mobiliseren uit het netwerk

waar zij deel van uitmaken, beter af zijn dan diegenen die daartoe niet in staat zijn. Tevens blijkt dat mensen en groepen die geholpen
worden uit altruïstische overwegingen zich minder genoodzaakt voelen om iets terug te doen (het principe van reciprociteit) dan mensen
die ondersteund worden uit instrumentele motieven.
De donkere kant van sociaal kapitaal
Sociaal kapitaal heeft niet alleen positieve effecten. De negatieve effecten van sociaal kapitaal zijn de schaduwzijden van de positieve
functies van sociaal kapitaal. Groepen waarvan de leden nauwe banden met elkaar onderhouden zijn, bijvoorbeeld, beter in staat een
juiste naleving van regels af te dwingen dan zwakke groepen. Zij kunnen daarentegen ook een bron van van intolerantie en conformisme
zijn, door outsiders buiten te sluiten en te discrimineren. Ook kunnen hechte groepen een blokkade opwerpen tegen sociale mobiliteit
van ambitieuze leden. Daarvan vinden we diverse voorbeelden in de literatuur over arbeiders- en armoedeculturen. Het lidmaatschap van
bepaalde netwerken kan leiden tot een benedenwaartse bijstelling van aspiraties waardoor individuele leden onvoldoende in staat zijn
om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Verder kunnen ondersteuningspatronen die verbonden zijn met hechte groepen leiden tot
de ondergang van veelbelovende ondernemingen. Indien elk groepslid dient te delen in het succes van een ander lid, kan het snel
gedaan zijn met een succesvolle onderneming.
Overlevingskapitaal
Het tweede negatieve effect van sociaal kapitaal keert terug in een recente Amsterdamse armoedestudie4. Daaruit bleek dat sociaal
kapitaal voor arme huishoudens vooral fungeerde als ‘overlevingskapitaal’ om rond te kunnen komen. Door de eenzijdige samenstelling
van de netwerken van arme huishoudens bood het kapitaal echter geen uitzicht op sociale stijging. Een vergelijkbare bevinding keerde
terug in een grootschalig onderzoeksproject naar de positie van illegale vreemdelingen5. Ook daaruit bleek dat bepaalde groepen illegale
vreemdelingen over relatief veel sociaal kapitaal beschikten, waardoor zij in staat waren in Nederland te verblijven. De opvang in eigen
kring bleek evenwel geringe mogelijkheden te bieden tot legalisering en sociale stijging. Tevens wees dit laatste onderzoek uit dat sociaal
kapitaal een zeer breekbare kapitaalsoort kan zijn. In de jaren zeventig en tachtig waren illegale vreemdelingen gemakkelijker in staat om
op den duur in staat in hun eigen onderhoud te voorzien en iets terug te doen voor de hulp die zij ooit hebben ontvangen (het principe
van wederkerigheid). Dat is steeds lastiger geworden door het strenge vreemdelingenbeleid. Door de duurzame afhankelijkheid van hulp
van landgenoten en de geringe mogelijkheden tot wedergiften ontstaan op den duur spanningen en conflicten, waardoor hulprelaties
worden verbroken
De begrenzingen van sociaal kapitaal
Er zijn twee relevante conclusies te trekken op basis van het voorgaande. De eerste heeft betrekking op de selectieve werking van sociaal
kapitaal. Onderlinge hulppatronen doen zich vooral voor tussen ‘ons soort mensen’; buitenstaanders worden daarvan buitengesloten.
Het gememoreerde armoedeonderzoek liet bijvoorbeeld ook zien dat een derde van de onderzochte groep niet in staat is om sociaal
kapitaal te mobiliseren. Een tweede conclusie is dat hoewel sociaal kapitaal een belangrijke pasmunt is voor kwetsbare groepen, het
onjuist is om deze kapitaalsvorm te veel te romantiseren. Het armoedeonderzoek wijst ook op de begrensdheid van het sociale netwerk
waarin arme huishoudens zijn ingebed. Dit netwerk vervult vooral een materiële functie en veel minder een functie van sociale mobiliteit.
De Amerikaanse politicoloog Putman maakt in dit verband het onderscheid tussen bonding en bridging. Wil sociaal kapitaal mensen
vooruit helpen, dan dienen bruggen geslagen te worden naar mensen buiten de eigen sociale groep (de ‘weak ties’). Veel kwetsbare
groepen zijn juist niet in staat om die bruggen te slaan.
Dossier Sociaal kapitaal
F.A. van der Duyn Schouten en J.W. Oosterwijk: Sociaal kapitaal van wetenschap naar beleid
G.M.M. Gelauff: Sociaal kapitaal in de economie
A.B.T.M. van Schaik: Empire van sociaal kapitaal
A.L. Bovenberg en J. Potters: Meten enquêtes en experimenten hetzelfde vertrouwen?
P. Dekker: Tussen sociale cohesie en politieke democratie
G.B.M. Engbersen: De armoede van sociaal kapitaal
L. Borghans en B. ter Weel: Vriendelijk, maar toch duidelijk
R.H.J. Mosch: Sociaal handelskapitaal
S. Beugelsdijk: Neerlands sociale kapitaalbalans
P.H.M. Ruys: De coöperatie als beheerder van sociaal kapitaal
S. Beugelsdijk en N.G. Noorderhaven: Sociaal kapitaal en ondernemingszin
J. Veenman: Allochtonen en hun sociaal kapitaal
J. de Koning en R. Kunnen: Sociaal kapitaal en vergrijzing

S.E.P. Raes: Een overheidsrol bij sociaal kapitaal
D. Wolfson: reactie: Sociaal kapitaal en openbaar bestuur
S.G. van der Lecq: De Dagobert Duck van het sociaal kapitaal

1 Zie F. Fukuyma, Trust, Hamish Hamilton, Londen, 1995; R.D. Putnam, Making Democracy Work: Civil Traditions in Modern Italy,
Princeton University Press, Princeton nj, 1993 en R. D. Putnam, Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community,
Simon & Schuster, New York, 2002.
2 Zie P. Bourdieu, Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal. In: P. Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het
veldbegrip, Van Gennep, Amsterdam, 1989, blz. 120-141.
3 Zie A. Portes, Economic sociology and the sociology of immigration: a conceptual overview, in: A. Portes (red.). The economic
sociology of immigration, The Russel Sage Foundation, New York, blz. 12-13. Zie ook A. Portes, Social capital: its origins and
applications in modern sociology, Annual Review of Sociology, jrg. 24, 1998, blz. 1-24.
4 Zie A. Ypeij en E. Snel, Met zijn vieren één, in: G. Engbersen e.a. (red.), Balans van het armoedebeleid, Amsterdam University Press,
Amsterdam, 2000, blz. 101-125, en: A. Ypeij, E. Snel en G. Engbersen, Armoede in Amsterdam-Noord, Risbo, Rotterdam, 2000.
5 Zie J. Burgers en G. Engbersen (red.), De ongekende stad 1, Illegale vreemdelingen in Rotterdam, Boom, Amsterdam, 1999 en G.
Engbersen e.a., De ongekende stad 2, inbedding en uitsluiting van illegale vreemdelingen, Boom, Amsterdam, 1999.

Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur