ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Crisispolitiek vermijden
Het ziet ernaar uit dat het kabinet zich volkomen
heeft laten overdonderen door de nieuwe, als uiterst
onzeker en onnauwkeurig gepresenteerde, cijfers van het
Centraal Planbureau. Terwijl het in de jaarlijkse Macro
Economische Verkenningen gebruikelijk is dat de beleidsvoornemens van de regering in het macro-economische
beeld worden verwerkt, zijn nu de cijfers bij ongewijzigd
beleid een eigen leven gaan leiden. Het feit dat de
volumegroei van het bruto nationaal produkt geen 2,5%
zal zijn, zoals in september vorig jaar in de MEV 1980
nog werd verondersteld, maar weinig meer dan nihil, is
door Van Agt gepresenteerd als een ,,nationale verarming van f. 7 mrd.”. Toen de vakbeweging dit niet
snel genoeg begreep, is de mogelijkheid benut die de wet
biedt om direct in te grijpen: het afkondigen van een
loonpauze.
De loonpauze biedt kabinet en sociale partners gelegenheid tot bezinning: de mogelijkheid om een aantal
zaken op een rijtje te zetten. In de paniekerige sfeer
die is ontstaan, is daar alle aanleiding toe.
1. In macro-economisch opzicht lijkt het kabinet het
hoofd volledig verloren te hebben. De nationale verarming van f. 7 mrd. is ,,verdeeldwin een ombuiging in
de collectieve sector van f. 4 mrd. en een matiging in de
particuliere sfeer van f. 3 mrd. Nergens heb ik uitkomsten
gezien die de effecten van deze ombuigingen voor b.v.
werkgelegenheid. financieringstekort. e&nÖmische groei
e.d. beciiferen. Het rckensommetie 7 = 4 3 is macroeconomkch gezien onzin, omdat op geen enkele wijze
rekening wordt gehouden met de dynamische effecten van
de becijferde ombuigingen. Ook politiek gesproken
deugt de handelwijze van het kabinet niet. Er heeft geen
behoorlijke vergelijking en afweging plaatsgevonden van
de beleidsalternatieven ,,ongewijzigd beleid” en verschillende varianten van ,,ombuiging en loonmatiging”.
2. De sociaal-economische doelstellingen op het gebied
van werkgelegenheid, koopkrachthandhaving, sociale
zekerheid e.d. schijnen naar het tweede plan te zijn verschoven. In laatste instantie is het thans de omvang van
het financieringstekort (maximaal 5,5% van het nationaal inkomen), waardoor het beleid wordt bepaald. Het
kabinet klampt zich, daarbij geruggesteund door de president van de centrale bank, aan dat cijfer vast als aan
een laatste strohalm. Het werpt zich op als een Hansje
Brinker die met zijn vinger in de dijk een nationale ramp
voorkomt. Het zij benadrukt dat ik niet pleit voor een
vergroting van het financieringstekort. Ik pleit wel voor
een afweging. De norm van 5,5% is geen wetenschappelijk onderbouwd dogma, ook al is duidelijk dat overschrijding ervan riskant is met het oog op versnelling
van het inflatietempo en verstoringen o p de kapitaalmarkt. Deze risico’s behoren evenwel afgewogen te
worden tegen die van een recessie c.q. depressie.
3. De olielanden zullen hun nieuw verworven oliedollars met een zekere vertraging weer in de wereldeconomie terugbrengen, hetzij in de vorm van beleggingen, hetzij door invoer van produkten uit industrielanden. Dat was ook na de abrupte prijsverhogingen van
19731 1974 het aeval. Deze middelen uitsluitend oppotten
heeft’voor hen rmmers geen enkele zin. Daarvan Ûiigaand
mag men veronderstellen dat de inzinking in de westerse
landen in elk geval voor een deel van co$uncturele aard
is. Dat betekent dat o p die recirculatie een zeker voorschot zou kunnen worden genomen om door het dal van
de recessie heen te komen.
4. Een expansief beleid van Nederland alleen zou wei-
+
nig effect sorteren. Ons land zou veel meer baat hebben
bij een gecoördineerd stimulerend beleid in de gehele
EG. Nederland is wel een van de eerst aangewezen
landen om het voortouw te nemen bij het aanzwengelen
van zo’n politiek. Onze relatieve positie is – vooral ook
dank zij het aardgas – niet slecht. De inflatie is relatief
laag; het betalingsbalanstekort relatief beperkt.
5. Rigoureuze matiging in de lonen en de collectieve
sector heeft onmiddellijk repercussies voor de werkgelegenheid in bedrijfstakken die van de binnenlandse
consumptieve bestedingen afhankelijk zijn.
6. Met alle kracht moeten energiebesparingsmaatregelen ter hand worden genomen. De prijsstijging van
energie is veel groter dan was voorzien in de Nota
energiebeleid. Het is nu des te duidelijker dat de daar
gepresenteerde maatregelen te kort schieten. Nog steeds
is het energieverbruik niet in aanzienlijke mate teruggedrongen. Ten behoeve van investeringen in energiebesparingsprogramma’s zou m.i. het financieringstekort
mogen worden vergroot. We kunnen er zeker van zijn dat
deze investeringen zich zelf snel terugverdienen. Energiebesparingsprogramma’s hebben bovendien een gunstig
effect op de werkgelegenheid.
7. De ,,windfa11 profits” van de oliemaatschappijen
moeten op een of andere manier worden aangepakt. In elk
geval moet worden voorkomen dat zij in enigerlei vorm
naar het buitenland wegvloeien. Wat de aardgasleveranties aan het buitenland betreft moet alles worden gedaan
wat binnen de contractuele mogelijkheden ligt o m de
prijzen aan te passen.
8. Het afdwingen van loonmatiging door middel van
een loonmaatregel kan alleen effectief zijn als het ingebed
is in een raamwerk van rechtvaardige lastenverdeling.
Dat houdt in een alle inkomens omvattend inkomensbeleid. Ook het zwarte circuit dat de rechtvaardige verhoudingen erodeert, kan niet ongemoeid worden gelaten. Het formuleren van een dergelijk inkomensbeleid
is al jaren een heet hangijzer. In het debat over de loonpauze vorige week in de Tweede Kamer is niet aan het
licht gekomen of het kabinet ideeën in deze richting heeft.
9. De beleidsruimte om met behulp van de keynesiaanse of neo-klassieke instrumenten (bestedingsverruiming
of loonmatiging) de werkloosheid terug te dringen is
waarschijnlijk ontoereikend, mede in het licht van het zeer
grote arbeidsaanbod dat boven de markt hangt. Dat betekent dat op grote schaal en in allerlei varianten herverdeling van arbeid (met inlevering van loon) moet
worden gestimuleerd en mogelijk gemaakt.
Tegenover het deflatoire scenario dat het kabinet aanhangt, plaats ik een voorzichtig reflatoir beleid, dat zoveel mogelijk in samenspraak met de EG-partners dient
te worden uitgezet. Energiebesparingsmaatregelen behoren daarin topprioriteit te krijgen. Een zekere loonmatiging en ombuiging in de collectieve sector zullen welen
licht onvermijdelijk zijn, maar ,,overshootingW willekeur dienen te worden vermeden. De vormgeving van
deze maatregelen zal zodanig moeten zijn dat zij de import verminderen en de binnenlandse bestedingen zoveel
mogelijk o p peil houden. Anders loopt onmiddellijk de
werkloosheid op, hetgeen weer een extra druk legt op de
collectieve sector. Laten wij oppassen niet te vervallen in
crisispolitiek. We moeten sinds de jaren dertig toch wel
iets geleerd hebben van economie.
L. van der Geest