r
Corpocratie
Volgens P.J. Vinken, de voorzitter van de Raad van Bestuur van Elsevier, zullen de Nederlandse uitgevers tegen
het eind van deze eeuw zijn opgegaan in grotere Internationale ondernemingen. Deze visie heeft hier en daar voor
schrikreacties gezorgd. Oud-VNU-voorzitter Bloembergen
sprak van de ,,bloedvergiftiging” van de Nederlandse uitgeverswereld en de ,,hideous face of capitalism”. Hij verbaast zich erover dat mensen niet de straat opgaan om het
onheil te keren 1). Verschillende Tweede-Kamerleden hebben hun bezorgdheid uitgesproken over het behoud van de
pluriformiteit van de Nederlandse pers. Men vraagt zich af of
geen barrieres moeten worden opgeworpen tegen al te sterke concentratietendensen in de uitgeverswereld. Individuele uitgevers hebben te kennen gegeven met het moederconcern te breken wanneer bundeling van activiteiten de eigen
identiteit bedreigt. Krantenredacties vragen zich bezorgd af
welke waarborgen het redactionele statuut biedt als een Internationale mediagigant zich van hun geesteskind meester
maakt. Het is duidelijk dat men in de media van de gebeurtenissen is geschrokken.
De ontwikkelingen in de uitgeverijbranche staan niet op
zich zelf. In veel sectoren zijn de schaalvergroting en internationalisering al veel verder voortgeschreden. Voor vliegtuigen, computers en consumentenelektronica bestaan
geen nationale markten meer, maar is er slechts een wereldmarkt. De grote ondernemingen in deze sectoren zijn ‘global
companies’. Maar ook in sectoren die niet tot de ‘hi tech’
worden gerekend, grijpt de ‘globalisatie’ om zich heen. De
hamburgers van McDonalds, de tassen van Gucci en de
shirts van Lacoste zijn in New York, Parijs en Tokio even populair. In zijn in 1985 verschenen boek Triad power beschrijft Kenichi Ohmae hoe nationale concurrentie steeds
meer plaatsmaakt voor Internationale concurrentie 2). De
steeds kapitaalintensiever wordende produktiewijze, de
steeds snellere ontwikkeling en verspreiding van de technologic, de hoge onderzoek- en ontwikkelingskosten en het
ontstaan van de universele consument maken dat de oude
strategie om eerst de thuismarkt te veroveren en daarna de
wereldmarkt op te gaan, niet meer voldoet. De markten van
Europa, Japan en de VS (de ‘triad’) moeten simultaan worden bewerkt. Ondernemingen moeten op elk van deze
markten ‘insider’ zijn. Dat kunnen zij worden door schaalvergroting en samenwerking met concurrenten die op de
desbetreffende markten goed zijn ingevoerd. Samenwerking tussen ondernemingen is een logisch antwoord op de
toegenomen kosten van R&D, produktie en distributie en op
het ontstaan van een homogene wereldmarkt.
Hoewel grote Internationale ondernemingen natuurlijk al
langer bestaan, is het fusie- en concentratieproces de
laatste jaren in veel sectoren in een stroomversnelling geraakt. De totale gerapporteerde waarde van overnames in
de VS is tussen 1980 en 1986 meer dan vervijfvoudigd. Opvallend is vooral de sterke stijging van het aantal zeer grote
acquisities. In 1980 waren er maar 3 overnames van boven
de$ 1 mrd., vorigjaar waren dat er 34. Ervormen zich inderdaad ondernemingen van wereldformaat. Zoals bekend
worden in de economische literatuur nogal wat vraagtekens
bij dergelijke samenvoegingen gezet. Vrijwel al het empirische onderzoek wijst in de richting dat een te sterke concentratie de efficiency ondermijnt, de technische vooruitgang
vertraagt en ten koste gaat van nieuwe investeringen en uitgaven aan R&D 3). Daarnaast roept de enorme concentratie
van economische macht in de handen van weinigen politieke problemen op. De invloed van de economische reuzen op
het politieke-besluitvormingsproces neemt toe. Democratie
wijkt voor ‘corppcratie’.
In hun vorig jaar verschenen boek The bigness complex
gaan Walter Adams en James W. Brock nader op de economische en politieke consequenties van de schaalvergroting
in 4). Zij zetten uiteen dat er in de VS in sommige sectoren
waar grote ondernemingen domineren coalities van ondernemers, vakbonden en politic! zijn ontstaan met grote politieke invloed. Deze slagen erin voor hun sector speciale belastingvoordelen te verkrijgen, subsidie en steun los te weken, de wet- en regelgeving te bei’nvloeden en protectionistische barrieres tegen buitenlandse concurrenten op te werpen. Dit ten koste van het concurrentievermogen van de
Amerikaanse economie. Zo hebben de automobiel- en de
UCB OC-0.1QQ7
staalindustrie in de VS de regels van de vrije markt veranderd. De belangen die zij representeren zijn zo enorm dat de
politiek onder grote druk kan worden gezet. De dreiging dat
vestigingen zullen worden gesloten of dat tot massa-ontslagen zal worden overgegaan is voldoende om bepaalde eisen ingewilligd te krijgen. In sectoren waar de concentratiegraad lager is treden deze verschijnselen in mindere mate
op. Reuze-ondernemingen kunnen in bepaalde gevallen
ook de wet – b.v. de milieuwetgeving – aan hun laars lappen omdat strafvervolging en eventueel sluiting te hoge
maatschappelijke kosten met zich zou brengen. Ten slotte
kunnen bedrijven zelfs een zodanige omvang bereiken dat
zij in feite niet meer failliet kunnen gaan, eenvoudigweg omdat de maatschappelijke gevolgen daarvan te ernstig zouden zijn. Adams en Brock noemen Lockheed, Chrysler en
de Continental Illinois Bank als voorbeelden van ondernemingen die met enorme sommen staatssteun op de been
zijn gehouden, louter omdat zij te groot waren om failliet te
gaan.
De vorming van (economische) machtsposities is natuurlijk niet lets dat bijzonder is voor deze tijd. Zij is inherent aan
het concurrentieproces. Het probleem is dat thans de tegenkrachten zijn verzwakt, aldus Adams en Brock. Zij doelen
daarbij niet op de ‘countervailing power’ a la Galbraith in de
vorm van krachtige belangengroepen die tegenspel kunnen
bieden aan de concentratie van macht aan een kant van de
markt. Evenmin zien zij er heil in dat de controle op economische machtsposities in handen wordt gelegd van een almachtige overheid. Als die sterk genoeg is om particuliere
oligarchieen te bedwingen, kan zij ook zelf een machtscentrum worden dat zich aan publieke controle onttrekt. De
waarborgen moeten besloten liggen in het economische
systeem zelf dat niet aan particuliere controle is onderworpen. Dat systeem is een vrije werking van de markt in combinatie met spelregels om de mededinging op die markt te
handhaven.
Aldus mondt het betoog van Adams en Brock uit in een
pleidooi voor strakkere regels op het gebied van de economische mededinging. Adams en Brock hebben scherpe kritiek op de regering-Reagan die de anti-kartelwetgeving
heeft afgezwakt en op grote schaal concurrentiebeperkende
fusies heeft toegestaan. Samenvoegingen van grote ondernemingen zouden moeten worden verboden tenzij de voorstanders van de fusie kunnen aantonen dat de efficiency
wordt vergroot, de technische vooruitgang wordt bevorderd
en het internationale concurrentievermogen toeneemt en
bovendien dat deze doelen niet op andere wijze kunnen
worden bereikt. De bewijslast moet dus bij de voorstanders
van een fusie komen te liggen.
Toch blijven er vragen. Adams en Brock hebben geen
oplossing voor het probleem dat nationale overheden weinig
of geen mogelijkheden hebben om tegen internationale ondernemingen op te treden. Evenmin slagen zij erin aannemelijk te maken waarom de gevoeligheid van overheden
voor politieke druk door economische giganten plotseling
zou afnemen. Uiteindelijk, zo moet Adams toegeven 5),
vestigen zij hun hoop op hun 19de-eeuwse liberate overtuiging dat individuen en de samenleving leren van de fouten
die worden gemaakt. Vroeger of later, zo geloven zij, zal
men ontdekken dat de huidige fusiedrift contraproduktief is
en politieke gevaren in zich bergt. Men zal er achter komen
dat de democratic gediend is met een streng anti-kartelbeleid. Wanneer dat inzicht doorbreekt is echter niet te zeggen. Voorlopig zet de internationale concentratietendens in
hoog tempo door.
L_ van ^3, Geest
1) E. Bloembergen in de Volkskrant van 20 juli en 12 augustus 1987.
2) Kenichi Ohmae, Triad power the coming shape of global competition,
The Free Press, New York, 1985. Nederlandse vertaling: ‘Triad’. De opkomst van mondiale concurrentie, Veen Uitgevers, Utrecht/Antwerpen,
1985.
3) Voor een overzicht zie L. van der Geest, Genaaid of gebonden, ESB,
24 juni 1987 en de daar vermelde literatuur.
4) Walter Adams en James W. Brock, The bigness complex, Pantheon
Books, New York, 1986. Voor discussie en kritiek zie Challenge, juli/augustus 1987.
5) Walter Adams in een interview met Challenge, op. cit.
777