Consumptie, milieuverontreiniging
en energieverbruik in Nederland (I)
DRS. ING. J. B. VOS*
De verontreiniging van het milieu wordt niet alleen veroorzaakt door de industrie, maar ook door de
consumptieve activiteiten van burgers. Als we de belasting van het milieu met afvalstoffen willen
beperken. zal ook ons consumptiegedrag moeten veranderen. In opdracht van het Ministerie van
Volksgezondheid en Milieuhygiene heeft het Instituut voor Milieuvraagstukken onderzocht in welke
mate milieuverontreiniging en energieverbruik aan binnenlandse consumptie zijn toe te schrijven.
Van dit onderzoek wordt in dit artikel verslag gedaan.
In het eerste deel wordt een overzicht gegeven van de verschillende soorten verontreiniging en het
energieverbruik in verband met de consumptie en de binnenlandse produktie van
consumptiegoederen. Op basis daarvan is een raming gemaakt van de te verwachten omvang en
samenstelling van deze grootheden in 1985. In deel II, dat volgende week in ESB verschijnt, wordt
ingegaan op de beleidsmogelijkheden om de groei van het energieverbruik en de
milieuverontreiniging als gevolg van consumptie te beteugelen.
Inleiding
Een model
In het kader van een gedragswetenschappelijk milieu-onderzoek 1) in Nederland werd enige jaren geleden de volgende
enquetevraag gesteld: wie beschouwt u als de hoofdschuldige
van de milieuverontreiniging? Enigszins verrassend antwoordt 48%: de mensen zelf, 35%: de industrie en 6%: de
overheid (11% weet het niet). Kennelijk vinden de ondervraagden dat de verontreiniging van het milieu niet alleen
veroorzaakt wordt door industriele processen, maar tevens
door consumptieve activiteiten van de burgers zelf.
Ook de bemoeienis van de overheid met de ontwikkeling
van de milieuhygiene in Nederland beperkt zich niet tot de
bedrijvensector. De jaarrapporten van de Interdepartementale Coordinatiecommissie voor Consumentenzaken en de
memories van toelichting van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene geven een duidelijk inzicht in de
vorderingen die worden gemaakt bij het ontwerpen van beleid
om de verontreiniging door consumptie te bestrijden. In dit
kader is kennis over de concrete gevolgen van consumptieve
activiteiten voor het milieu onontbeerlijk.
Aan het Instituut voor Milieuvraagstukken is recent een
onderzoek afgesloten, waarin getracht werd deze kennis te
verdiepen. Dit onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van
het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene, had
als doelstellingen het ramen van de verontreiniging en het
energieverbruik door de consumptie en doorde binnenlandse
produktie van consumptiegoederen en het beschrijven van
beleidsmaatregelen die zouden kunnen worden getroffen om
de verontreiniging te verminderen 2).
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de opzet van
dit onderzoek en van de resultaten. In dit eerste deel zal
worden ingegaan op de omvang en aard van de verontreiniging en het energieverbruik in verband met consumptie. In
deel II dat volgende week in ESB verschijnt, komt het
mogelijke beleid aan de orde waarmee ongewenste gevolgen
van consumptie voor het milieu zouden kunnen worden
beperkt.
Het hier te presenteren onderzoek is, hoewel als zelfstandig
project opgezet, te beschouwen als een vervolg op en een
complementering van het eerder door het Instituut voor
Milieuvraagstukken uitgevoerde onderzoek naar de relaties
tussen de structuur van de Nederlandse produktie en de
samenstelling van de milieuverontreiniging 3). De resultaten
van beide onderzoeken gezamenlijk geven een volledig overzicht van de door economische activiteiten veroorzaakte
vervuiling van het milieu. In het ,,produktiestructuuronderzoek” is een input-outputmodel gebruikt, waarmee de relaties
tussen de produktie en de verontreiniging werden geformaliseerd 4).
Deze formalisatie kwam tot stand door per producerende
bedrijfsklasse zogenoemde vervuilingscoefficienten te definieren die aangeven hoeveel vervuiling er ontstaat per monetaire eenheid produktie van die bedrijfsklasse. De input-outputbenadering maakt het vervolgens mogelijk te berekenen
hoeveel vervuiling er ontstaat per eenheid van finale bestedingen. Aangezien de consumptieve bestedingen van gezinnen
een onderdeel vormen van de finale bestedingen, kan op deze
248
* De auteur is verbonden aan het Instituut voor Milieuvraagstukken
van de Vrije Universiteit. Aan het hier beschreven onderzoek werkten
tevens mee drs. L. Hordijk (projectleider), drs. H. M. A. Janssen,dr.
A. A. Olsthoorn en drs. H. F. M. Reijnders.
1) P. Ester, Milieubesef en milieugedrag, Instituut voor Milieuvraagstukken-VU, D2, Amsterdam, 1979, biz. 112.
2) J. B. Vos, H. F. M. Reijnders, A. A. Olsthoorn, H. M. A. Jansen en
L. Hordijk, Consumptieve activiteiten, milieuverontreiniging en energieverbruik 1 en 2, Instituut voor Milieuvraagstukken-VU, 81/5,
Amsterdam, 1981.
3) L. Hordijk, H. M. A. Jansen, A. A. Olsthoorn, J. B. Opschoor, H.
F. M. Reijnders, J. H. A. Stapelen J. B. Vos,Economische structuur en
milieu – milieuverontreiniging en energieverbruik 1973/1985, Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene, VAR 1979/7, Leidschendam.
4) Voor een gedetailleerde uiteenzetting van het model zij verwezen
naar het onderzoeksrapport, J. B. Vos e.a., op. cit.
wijze worden berekend welke verontreinigingshoeveelheden
Naast de raming van de verontreiniging en het energieverbruik door consumptieve activiteiten is tevens berekend
hoeveel verontreiniging en energieverbruik samenhangt met
de binnenlandse produktie van door consumenten gevraagde
goederen en diensten. Omdat is verondersteld dat de overige
finale bestedingen geen verontreiniging veroorzaken, kan de
totale verontreiniging worden gesplitst in een produktief en
consumptief gedeelte. In de tabellen 2 t/m 5 worden achtereenvolgens de uitkomsten voor luchtverontreiniging, waterverontreiniging, vaste afvalstoffen en energieverbruik vermeld.
Volgens tabel 2 zijn de consumptieve processen die in 1973
het meest bijdroegen aan de luchtverontreiniging: het particulier gemotoriseerd verkeer (CO, NOX, verz.KW en Pb), de
ruimteverwarming met huisbrandolie (SO2), het gebruik van
schoonmaakmiddelen (verz.KW) en het gebruik van spuitbussen (KW(CL/F)).
De vervuiling van het water door huishoudens is qua aantal
vuilsoorten een beperkt voorkomend verschijnsel. Duidelijk
blijkt uit tabel 3 de dominante positie die de consumptiecate-
door de consumptieve vraag in de produktieve sector van de
economic worden geinduceerd. Indien daaraan de verontrei-
niging die in de huishoudenssector ontstaat wordt toegevoegd, wordt een beeld verkregen van de totale met consumptie samenhangende milieuverontreiniging. Wanneer daarbij de verontreiniging wordt geteld die door de produktieve
sector wordt veroorzaakt ten behoeve van de overige finale
bestedingen (uitvoer, consumptie van de overheid, investerin-
gen en voorraadvorming), wordt een inzicht verkregen in de
totale met alle economische activiteiten samenhangende vervuiling. Daarbij is verondersteld dat in de finale-vraagsfeer
alleen de consumptie door gezinnen tot verontreiniging
aanleiding geeft.
De verontreiniging en het energieverbruik door consumptie in
1973
In verband met de koppeling van het ,,produktiestructuuronderzoek” en het ,,consumptie-onderzoek” is het jaar 1973
gekozen als basisjaar voor het ramen van de consumptieve
verontreiniging en het consumptieve energieverbruik. Het
Tabel 3. Waterverontreiniging door consumptie en door
binnenlandse produktie van consumptiegoederen- en diensten, 1973
begrip ..milieuverontreiniging” betekent in dit kader de
verontreiniging van de lucht en het water met chemische
stoffen en de voortbrenging van vaste afvalstoffen. De
..consumptie” is nader uitgewerkt tot de consumptieve
Soort vervuiling
Bron
bestedingen op nationaal niveau aan 24 groepen van goederen
en diensten. Deze 24 groepen zijn ten behoeve van het
overzicht samengenomen in zeven consumptiecategorieen
(zie label 1).
co
in Inw.E X 1.000
pr
Budgelaandeel
in procenten
2.456
Voeding …..
Kleding……
Woning. …..
Energie . . . . . .
Vervoer ……
Gezondheid . .
27,3
12.7
19.5
78
fosfaten
tot
CO
ton
6.250 6.103
255
461
63
129
765
1.487
12.353
255
461
63
129
765
1.487
15.513
pr
motorolie
tot co 1 pr tot
in tonnen X 1.000
6,5
22,2
5,2
1,0
6.250 9.263
Besteding
in mln. gld.
Voeding . . . . . . . . . . . . . .
kleding . . . . . . . . . . . . . .
tot
pr
CO
Tabel I. Bestedingen en budgetaandelen van zeven consumptiecategorieen in 1973
Consumptiecategorie
ZME
Inw.E
29
9
1,5
^5
9
1,5
Toelichting:
Inw. E = vervuilingswaarde in inwonerequivalenten;
ZME = geaggregeerde lozingen van zware metalen (equivalent); zie verder de voetnoot bij
label I onder LuvoE.
Belangrijkste bronnen:
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, IndU’atiej meer/aren/’rograntma water 1980-1984.
Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1981; L. Hordijk e.a., op. cit.
Bron: samengesteld op basis van CBS, Rationale rekeningen 1977.
Tabel 2. Luchtverontreiniging door consumptie en door binnenlandse produktie van consumptiegoederen en -diensten, 1973
Soort vervuiling
Bron
CO
CO
NOx
tot
pr
CO
Pr
verz.KW
SO;
tot
CO
pr
tot
CO
pr
KW(CL/ F)
Pb
tot
CO
pr
tot
CO
pr
LuvoE
tot
CO
in tonnen XI.OOO
2,3
Kleding ……….
845
Gezondheid ……
Totaal ………..
847
79
7,9
26
4,5
II
25
40
193
81
7,9
26
849
II
25
1,2
71
40
1.040
72
34
2,5
35
10
22
3,0
6,0
13
10
93
3,0
6,0
13
91
2,5
163
41
41
62
3,6
8,3
49
4,2
6,7
12
146
62
3,6
8,3
90
4,2
6,7
12
187
2,3
38
113
153
P’
tot
ion*
15
1.9
5,4
7.5
8,2
3.9
6,3
17
1,9
43
121
8,2
3,9
6,3
1,1
48
201
I.I
80
I.I
1.390
7.530
5,5
2.200
6,6
11.200
2.575
260
1.155
1.420
577
631
1.320
2.655
260
2.545
8.950
577
2.831
1.320
7.940
19.140
Toelichting:
CO = koolmonoxide;
NOx = stikstofoxiden;
SOj = zwaveldioxide;
verz.KW = verzadigde koolwaterstoffen;
Pb = lood;
KW(CL/F) = gechloreerde/gefluorideerde koolwaterstoffen;
LuvoE — luchtverontreitiigingsequivalent; een vervuilingsindicator die is opgebouwd door de afzonderlijke vuilsoorten te sommeren nadat deze vermenigvuldigd zijn met een factor die zo goed
mogelijk de relatieve ,,ernst” van de betreffende vuilsoort tracht weer te geven; de meeteenheid wordt atdus een ,,gewogen” ton (ton*), zie verder L. Hordijk e.a., op. cit.;
co — consumptie;
pr = produktie;
tot = lotaal.
Belangrijkste bronnen:
JHQ,HandleidingemissieregisiraiieII. Delft, 1979;CBS, LuchtveronireinigingcloorverbranJingvanfossielebrandstoffenl960-l972,Siaaisuitgeverij,’&-GTavenhage,
1975; L. Hordijke.a.,op.cit.
ESB 10-3-1982
249
Tabel4. Hetontstaan van vast afvalbijdeconsumptieenbijdebinnenlandseproduktievanconsumptiegoederenen-diensten,
Bron
1973
Soort afval
Consumptie
keukenen
tuinafval
papier
en
karton
glas
blik
kunst-
stoffen
totaal
produktie
overig
grof
auto-
klein
afval
wrakken
autobanden
stedelijk
afval,
bedrijfsafval
bouw/
textiel
sloopafval
intonnenX I.(K X)
147
5
1.525
Klcding . . . . . . . .
78
44
6
50
Vervoer . . . . . . . .
Gezondheid . . . .
400
620
Consumptie ….
41
16
91
40
6
33
100
182
473
100
200
772
1.735
61
300
2
968
300
Belangrijkste bronnen:
Stichting Verwijdering Afvalstoffen, Sorieerproeven met huishoudelijk afval, 2092, Amersfoort, 1977;
idem, Soneerproeven met huishoudelijk afval uit wijken van Arnhem, Amsterdam en Overasseti, 2726, Amersfoort, 1978;
idem, Overzicht afvalverwijdering, 3000, Amersfoort, 1979;
L. Hordijk e.a., op. cit.
Tabel 5. Energieverbruik bij de Consumptie en bij de binnenlandse produktie van consumptiegoederen en-diensten, 1973
Produktie Totaal
Consumptie
Consumptie-
Tabel 6. Bijdragen van de consumptie en de produktie aan de
totale verontreiniging en hei totale energieverbruik in Nederlandin 1973, inprocenten vanhet totaal.
categone
Consumptie
huis- benzine. aardgas
brand- dieselolie
olie en enlpg
petroleum
elektriciteit
totaal
Produktie
58
21
42
79
37
63
24
76
Luch I verontreiniging
waarvan:
CO . . . . . . . . . . . . . . .
NOx
– S02.. ………….
verz KW
in PJ a)
50
11
8
13
5
3
Voeding …..
Kleding……
Woning. …..
Vervoer. …..
Gezondheid . .
180
Totaal …….
180
250
61
8
443
90
5
3
201
34
90
37
58
70
262
42
533
127
63
73
40
610
490
1100
90
90
300
a) I PJ= I0″joules.
Belangrijke bronnen:
A. A. Olsthoorn en J. B. Vos, MHieuveronlreinigingeni-onsumptieveaktivileilen. Instituut
voor Milieuvraagstukken-VU, A 19, Amsterdam 1979;
SEP, Elektriciteitsplan 1983-1984, Arnhem, 1978;
L. Hordijk e.a., op. cit.
Waterverontreiniging
waarvan:
a) Het consumptieve vast afval en het stedelijk bedrijfs- en bouw- en sloopafval.
label weggelaten omdat een toedeling van helenergieverbruik
aan de ,,verbruikende” consumpliecalegoriee’n een beler
beeld geefl van de energieslrucluur van de consumplieve acli-
vileilen. Uil label 5 blijkl dal de calegorie woning ongeveer de
gorie voeding in deze inneemt (InW.E en ZME). De lozing
van fosfaten is het gevolg van het wassen van textiel. De lozing
van motorolie gebeurt door autobezitters die zelf olie verver-
sen en de afgewerkte olie niet bij een verzamelpunt (garage)
inleveren.
In label 4 komt de regel ,,consumptie” voor. Bij de
sorteerproeven van huishoudelijk afval, op basis waarvan een
groot deel van deze label is opgesteld, resteerden hoeveelheden die niet aan een der onderscheiden consumpliecalegorieen konden worden toegedeeld. Deze hoeveelheden zijn
achter ,,consumptie” vermeld.
helfl van de lolale hoeveelheid energie verbruikl, waarvan hel
grootste deel in hel huishouden zelf len behoeve vande ruimleverwarming. De calegorie voeding neemi ongeveer een
kwart van hel totaal voor haar rekening, waarvan het grootsle
deel in de produktieve sfeer. In volgorde van de omvang van
het energieverbruik is vervoer de derde categorie mel een aan-
deel van ongeveer 12%.
In herinnering zij gebrachl dal mel ,,veronlreiniging en
energieverbruik in de produklieve sfeer” loi dusver zijn bedoeld de veronlreiniging en het energieverbruik welke samenhangen mel de binnenlandse produklie van goederen en dien-
Een belangrijk deel van de totale gewichtshoeveelheid vast
slen len behoeve van de consumplie. We zijn ervan uilgegaan
afval ontstaat bij allerlei activiteiten in de voedingssfeer
dal er naasl de produklie en de consumplie geen andere eco-
nomische acliviteiten bestaan die hel milieu vervuilen en
(± 45%). Daarbuiten zijn er belangrijke bijdragen in de vorm
van papier en karton, grof afval en autowrakken. De keuze
van de vaste afvalsoorten die door de produktie van consumptiegoederen ontstaan, verdient enige toelichting. Het
stedelijk bedrijfsafval en het bouw- en sloopafval betekenen
een zelfde belasting voor het milieu als de vaste afvalstoffen
Indien we de consumplieve verontreiniging en het consumptieve energieverbruik vergelijken met de tolale verontreiniging en het totale energieverbruik door produktieve
activiteiten, ontstaat er een beeld van de bijdrage die de
uit de huishoudelijke sector. Ze worden of wel door de
consumptie levert aan de lolale veronlreiniging en hel tolale
gemeentereiniging ingezameld (stedelijk bedrijfsafval) of wel
op vuilstortplaatsen gedeponeerd (bouw- en sloopafval).
energieverbruik in Nederland in het jaar 1973. Deze vergelijking wordt gemaakt in label 6.
Tabel 6 laat zien dal de bijdrage van de consumptieve
activiteilen aan de lolale milieuveronlreiniging zeker niet
In label 5 zijn cijfers over het consumptieveenproduktieve
energieverbruik verzameld. De categorie energie is uit de
250
energie verbruiken.
verwaarloosbaar is. Dit houdl in dal de werkihgssfeer van hel
overheidsbeleid ter beperking van de verontreiniging zich ook
dient uit te strekken tot de consumptieve sector. De keuze van
de concrete vuilsoorten waarop dergelijk beleid zou moeten
zijn gerichl, hangt echler niet alleen af van het aandeel van de
consumptie in de omvang van de vervuiling, maar ook van de
in de nabije loekomst te verwachlen ontwikkeling daarvan,
op grond van economische ontwikkelingen en op grond van
reeds bestaand beleid. Daartoe is gepoogd het consumptiepatroon, zoals dat is waargenomen voor 1973, trendmatig te
Tabel 7. Budgetaandelen van zeven consumptiecategorieen in
1973, 1980 en 1985, inprocenten
1973
1980
1985
27,3
12,7
19,5
5,0
23,7
11,7
IU
11,8
6,3
9,3
13,8
15,8
6,4
9,1
15,8
extrapoleren naar 1985. Vervolgens is een raming gemaakt
van de bij dat consumptiepatroon te verwachten verontreiniging. Hetjaar 1985isalsprojectiejaargekozeninverbandmet
de beschikbaarheid van gegevens over de produktieve vervuiling in dat jaar uit het eerder uitgevoerde ,,produktiestructuuronderzoek”.
de periode tot 1980. De budgetaandelen van voeding en
kleding nemen af, terwijl die van woning, energie, vervoer en
gezondheid toenemen. Het budgetaandeel van de categoric
overig is nagenoeg constant.
Trendextrapolatie naar 1985
De extrapolatie van het consumptiepatroon 5) geschiedde
op de volgende wijze: op basis van tijdreeksen van consumptieve bestedingen en prijsindexcijfers voor de periode 19601977 is een consumptieve-vraagmodel, het zogenoemde budget-verdeelmodel, geschat. Het budget-verdeelmodel kan als
volgt worden weergegeven 6):
qk =
Ontwikkelingen tussen 1973 en 1985
De vooruitberekeningen die in de vorige paragraaf zijn
gemaakt, leiden tot een economisch trendscenario voor het
jaar 1985. Dit trendscenario is aangevuld met een raming in
fysieke termen van het consumptieve energieverbruik. Op
basis van deze gegevens kunnen de hoeveelheden milieuverontreiniging in 1985 worden geraamd. De verontreiniging die
samenhangt met het energieverbruik is berekend door vaste
hoeveelheden verontreiniging per fysieke eenheid energie te
I c h (p/C) h
h=l
h
waarin: q^ = de gekochte hoeveelheid van goed k;
Pk = de prijs van goed k;
K = het aantal onderscheiden goederen;
C = het totale budget;
a = reactieparameter {*< 1);
c = preferentieparameter (c > 0).
Vooral de reactieparameters (a) zijn van belang, omdat
deze aangeven hoe het systeem verandert bij wijziging in de
prijzen en in het budget. Het budgetaandeel wk kan nu als
volgt worden gedefinieerd:
Pklk
veronderstellen (constante emissiefactoren). De overige verontreiniging is deels berekend op grond van de veronderstelling van vaste hoeveelheden per monetaire eenheid consump-
tie (constante emissiecoefficienten) en is deels vastgesteld op
basis van verwachtingen met betrekking tot de verontreinigingsniveaus in 1985 7).
Voor een overzicht van de gemaakte veronderstellingen en
van de resultaten van de berekeningen van de hoeveelheden
milieuverontreiniging per consumptiecategorie zij verwezen
naar het onderzoeksrapport 8). In het kader van dit artikel
wordt een beperking gemaakt tot de veranderingen in de
niveaus van de diverse vuilsoorten en van het energieverbruik
in 1985 ten opzichte van 1973. Deze cijfers staan in label 8. In
deze label wordl onderscheid gemaakl tussen de verontreiniging in de consumptieve sfeer, de veronlreiniging door
binnenlandse produklie van consumpliegoederen, de sommalie van beide hoeveelheden en de totale verontreiniging door
produktie en consumplie in Nederland. Ten slolle wordl de
verandering gegeven van hel aandeel dat de consumptieve
Het is eenvoudig te zien dat het hele budget wordt besteed:
K
I
k=l
wk = 1
De budgetaandelen van de 24 onderscheiden groepen van
goederen en diensten warden voor 1985 geraamd met behulp
van de geschatte modelparameters en met behulp van een
raming van het totale budget en van de prijsindexcijfers,
verkregen uit extrapolatie van de betreffende reeksen voor
1960-1977 naar 1985. De extrapolatie van de totale consumptieve bestedingen werd gemaakt op grond van het schallen
van een (aangepaste) logistische curve op basis van waarnemingen vanaf 1952. De ontwikkeling van de prijzen tot 1985 is
geraamd door waargenomen trends in het verleden te extra-
poleren.
Met de gemaakte ramingen van bestedingen en prijzen en
de geschatte modelparameters zijn met behulp van het
budget-verdeelmodel de budgetaandelen van de onderscheiden goederen- en dienstengroepen in 1985 berekend. In label
7 worden de budgetaandelen voor zeven consumptiecategorieen gegeven voor de jaren 1973, 1980 en 1985.
Uit label 7 blijkt dat de veranderingen in de budgetaandelen tussen 1973 en 1985 zich bijna geheel hebben voltrokken in
ESB 10-3-1982
verontreiniging heeft in de totale, binnenlandse verontreinigingTabel 8 geefl een beeld van de ontwikkeling van de
milieuverontreiniging tussen 1973 en 1985. Ter vergelijking zij
vermeld dat de reele consumptie in deze periode met ongeveer
25% toeneemt.
In het voorgaande is gesleld dal de keuze van de vuilsoorten
waarop een milieubeleid voor de consumptieve seclor zich
5) Bij dit onderdeel van het project was hulp van diverse zijden van
onschatbare waarde. Onze dank gaat uit naar dr. J. van Daal,
verbonden aan het Econometrisch Instituut van de Erasmus Univer-
siteit Rotterdam, die het gebruikte budget-verdeelmodel heeft geschat en naar drs. B. M. Balk van het Centraal Bureau voor de
Statistiek, door wiens bemiddeling een groot aantal prijsindexcijfer-
reeksen voor het onderzoek beschikbaar kwamen.
6) Zie verder P. M. C. de Boer en J. van Daal, Linearization and
estimation of the addi-log budget allocation model, Report 8004/ E,
Erasmus Universiteit, Rotterdam, 1980 en J. B. Vos e.a., op. cit.,
hfst. 7.
7) Een overzicht van het voorgenomen milieubeleid tot 1985 en de
verwachte resultaten van dat beleid is te vinden in het rapport De
kosten en macro-economische gevolgen van het voorgenomen milieubeleid van het Ministerie van Economische Zaken/ Ministerie van
Volksgezondheid en Milieuhygiene (Tweede Kamer, zitting 19801981, 16495, nrs. 1-2).
8) J. B. Vos e.a., op. cit., deel 1, hfst. 8.
251
Tabel 8. Overzicht van de geschatte veranderingen in het
energieverbruik en in de verontreiniging per vuilsoort, 1973
en 1985.
Veranderingen in de verontreiniging en het
energieverbruik
Bijdrage van de consumptie aan totale
verontreiniging
consumptie
produktie
(P)
C+ P
totaal
1973
1985
49
17
7
38
58
26
21
21
52
27
1
27
– 100
37
0
+ 23
46
(Q
CO ………
so,.. …….
Verz. KW . . . .
Pb ……….
KW(CI/F)…
Inw.E …….
Z M E . …….
Fosfaten …..
Vast
Energieverbruik …..
+ 21
+ 122
-74
+ 16
– 50
– 24
+ 4
– 80
+ 16
+
–
21
30
15
4
+ 2
– 86
– 45
+ 35
+
+
+
13
70
26
II
+ 3
+ 25
0
– 86
– 66
+ 12
24
a) Het consumptieve vastafvalen het stedelijk bedrijfs-en bouw-en sloopafval.
252
22
29
25
zou moeten richten, afhangt van de omvang van de bijdrage
van de consumptie aan de totale verontreiniging en van de
ontwikkeling die de verontreiniging naar verwachting zal
doormaken. Deze keuze kan nu worden gemaakt. In 1973
leverde de consumptie aan het ontstaan van de volgende
vuilsoorten een belangrijke bijdrage (zie label 8): koolmonoxide (CO), verzadigde koolwaterstoffen (verz.KW), lood
(Pb), inwonerequivalenten (Inw.E), fosfaten, motorolie en
vast afval. Aan dit rijtje moeten op grond van de ontwikkeling
tot 1985 stikstofoxiden (NOX) worden toegevoegd, terwijl
Inw.E en fosfaten kunnen vervallen.
Nu we deze kennis hebben rijst de vraag met welke
beleidsinstrumenten deze verontreinigingen kunnen worden
bestreden. Deze vraag kan eerst worden beantwoord als
duidelijk is op welke wijze en op welk moment deze vuilsoorten in het consumptieproces ontstaan en hoe de diverse typen
beleidsinstrumenten het consumptieproces kunnen beinvloeden. In deel II, dat volgende week in ESB verschijnt, zal
hierop nader worden ingegaan.
Hans Vos