Ga direct naar de content

Haalt de OPEC 1984?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 10 1982

Haalt de OPEC 1984?
DRS. W. F. VERHAGEN*

Inleiding
Binnen de OPEC neemt Saoedi-Arabie de sleutelpositie in. De afgelopen jaren heeft Saoedi-Arabie met
grote moeite gepoogd de onbeheerste prijsstijging af te
remmen en prijseenheid te herstellen. Deze situatie is
nu volledig omgedraaid; Saoedi-Arabie staat voor de
opgave de prijsval te stuiten en de eenheid weer te herstellen. Kan Saoedi-Arabie’ daarin slagen en zal de OPEC
1984 halen?
Wat zijn de veranderingen geweest, die deze drastische
ommekeer teweeg hebben gebracht? Er zijn er enkele
te noemen:
1. de gestage opkomst van niet-OPEC-landen als producenten van olie en de hieruit resulterende daling van
het aandeel van de OPEC in de totale wereldolieproduktie van 55% in 1974 tot 39,4% in 1981;
2. een enorme prijsstijging van ruwe olie. Een vat olie
kostte in 1973 gemiddeld $ 3,37; op 1 januari 1982 lag
de gemiddelde prijs op $ 33,85 per vat;
3. onder invloed van deze prijsstijging is in de gei’ndustrialiseerde landen een (onverwacht?) rigoreus energiebesparend en energiediversificerend beleid in gang
gezet. Per eenheid van het bruto nationaal produkt in
constante prijzen daalde de energieconsumptie tussen
1973 en 1980 in Nederland met 14,6%, in de Verenigde
Staten met 12,8% en in Japan met 22%;
4. de inkomsten voor de OPEC-landen uit de export van
olie hebben er toe geleid dat deze landen omvangrijke
investeringsprogramma’s hebben geformuleerd. Een
aanzienlijk deel van de ingevoerde investeringsgoederen wordt in de geindustrialiseerde landen gekocht.
Van de totale import door de OPEC in 1981 is rond
70% of $ 110 mrd. uit de OECD afkomstig.
De lopende rekening van de OPEC in 1982
Naar het zich nu laat aanzien, zal de gecumuleerde invloed van deze gebeurtenissen tot gevolg kunnen hebben
dat de lopende rekening van OPEC als geheel in 1982
reeds in de rode cijfers komt. Daarnaast staat de toe-

komst van OPEC als producentenkartel op het spel. In
december 1981 kwam de OECD nog met een raming van
een overschot op de lopende rekening van de OPEClanden van $ 35 mrd. Hierbij baseerde de OECD zich op
een produktieniveau van gemiddeld 22 mln. vaten per
dag en een export tegen een prijs van $ 35 per vat. Begin
1982 lag de OPEC-produktie echter op gemiddeld 19,8
mln. vaten per dag, terwijl de gemiddelde OPEC-prijs
op 1 januari 1982 $ 33,85 per vat bedroeg. Uitgaande van
deze cijfers en de OECD-ramingen t.a.v. de overige
posten op de lopende rekening, betekent dit een tekort
van $ 9 mrd. in 1982. Tegen deze berekening kan als bezwaar worden aangevoerd dat de huidige prijs en produktie geenszins voor het hele jaar 1982 hoeven te gelden.
Ten aanzien van de olieproduktie in 1982 bestaan een
aantal onzekerheden. In de eerste plaats betreft dit
Saoedi-Arabie. De produktie in 1981 in Saoedi-Arabie
in vaten per dag ontwikkelde zich als volgt: le kwartaal
1981: 10,2 mln.; 2e kwartaal 1981: 10,2 mln.; 3e kwartaal
1981: 9,9 mln.; 4e kwartaal 1981: 9,0 mln.; januari 1982:
7,9 mln. In antwoord op geruchten dat Saoedi-Arabie
bereid zou zijn de dagproduktie aanzienlijk in te krimpen,
is verklaard dat het produktieplafond zal blijven op
8,5 mln. vaten per dag. Dit behpeft derhalve niet de
werkelijk geplande of noodzakelijke produktie te zijn.
Voor evenwicht op de lopende rekening is een minimale
produktie van 6,4 mln. vaten per dag npdig. Was er dus
begin 1981 nog een speelruimte van bijna 4 mln. vaten
per dag, een jaar later is al 60% van deze speelruimte
,,verspeeld”.
Een ander punt is de huidige en gewenste produktie
van Iran en Irak. Iran produceerde ooit 5,9 mln. vaten per
dag (1976) en Irak 3,4 mln. vaten per dag (1979). Begin
1982 zitten beide landen op een niveau van ieder 0,95 mln.
vaten per dag, maar zouden, in verband met de financiele lasten van hun onderlinge oorlog, de produktie
substantieel willen verhogen. Komt er een einde aan de
oorlog, dan zal met een extra aanbod van rond de 1 mln.
vaten per dag in 1982 rekening moeten worden gehouden.
Later kan een extra aanbod van 5 mln. vaten per dag
worden verwacht. Ook Algerije (maximaal 1,2 mln. vaten
per dag in 1978), Libie (2,1 mln. in 1977), Koeweit (2,5

mln. in 1979) en Nigeria (2,3 mln. in 1979) willen nu meer
gaan produceren. Hun gezamenlijke produktie lag begin
1982 op 4,2 mln. vaten per dag. Hier moet worden gedacht

aan een gewenste groei met 2 a 3 mln. vaten per dag.
In verband met de omvangrijke investeringsprojecten
moet er in wezen op worden gerekend dat praktisch alle
olieproducerende landen hun produktie zouden willen
verhogen. Stagnerende vraag staat vooralsnog echter een
produktiestijging in de weg. Onduidelijkheid heerst eveneens aan het prijzenfront. In pogingen om of het marktaandeel terug te winnen of om toch maar de afzet op peil
te houden, zijn veel landen overgegaan tot verlaging van
de officiele verkoopprijs, dan wel tot het verlenen van

— soms grote — kortingen op de officiele prijs. De gemiddelde OPEC-prijs is de grens van $ 33 per vat dicht ge-

naderd en het einde is nog niet in zicht. (Oliehandelaren
spfeken al van een prijs van $ 25 a 28 per vat.) Voor de
lopende rekening van OPEC als geheel, kan dit betekenen
dat op een tekort van $ 9 mrd. moet worden gerekend.
Bij een aanzienlijke produktieverlaging moet een veel
groter tekort niet worden uitgesloten.

landen terstond bereid zijn dit vacuum op te vullen. Een
lager OPEC-produktieniveau zal enerzijds het gemeenschappelijk prijsbeleid een ree’ler fundament geven, ander-

zijds zullen een aantal landen dan in financiele problemen
komen. Alleen een rigoreuze herorientatie op het importen investeringsbeleid kan dit voorkomen. Een dergelijke
verlaging van de OPEC-produktie betekent echter dat
de rol van OPEC verder in belang zal afnemen. Of ook

dan nog een oliekartel kan functioneren, lijkt onwaarschijnlijk. Het alternatief voor Saoedi-Arabie is handhaving van de produktie op 7,5 a 8 mln. vaten per dag.
Dit betekent dat de wereldoliemarkt gedurende lange
tijd met een aanbodoverschot krijgt te maken. De invloed
hiervan op de prijs van olie is — voor de ,,high absorbers”
onder de OPEC-landen — rampzalig. Om de afzet op peil
te houden zouden ze tot ongekende prijskortingen worden

gedwongen. Van een gemeenschappelijk produktie- en
prijsbeleid is dan geen sprake meer. De OPEC is dan
verleden tijd.

Conclusie
Gevolgen voor OPEC als kartel
Wanneer bij het huidige produktieniveau al sprake is
van dalende prijzen en wanneer de hierboven geraamde
produktiestijgingen geheel of gedeeltelijk worden gerealiseerd, dan kan niet anders worden geconcludeerd dan

dat de OPEC — met haar doelstelling van een gemeenschappelijk prijs- en produktiebeleid — zal falen. De
enige die OPEC kan redden van een ondergang aan haar
eigen beleid is Saoedi-Arabie. Met een aandeel van 40%
in de totale OPEC-produktie, is het beleid van SaoediArabie doorslaggevend.
Saoedi-Arabie staat voor het volgende dilemma. Het
zal mogelijk zijn OPEC te redden indien men bereid is

Beide alternatieven voor Saoedi-Arabie leiden uit-

eindelijk tot hetzelfde eindpunt: de OPEC als kartel heeft
zijn tijd gehad. Wat in het algemeen voor een producentenkartel geldt, geldt 66k voor de OPEC. Teveel deelnemers aan het kartel of toetreders tot de markt buiten
het kartel om, leiden — op den lange duur — tot een on-

werkbare situatie. Daarnaast blijkt dat zelfs voor een dermate belangrijk produkt als olie, het niet op lange termijn

mogelijk is om tegen de markt in een prijsbeleid te voeren.

W. F. Verhagen

de produktie te verlagen tot 6,4 mln. vaten per dag met
eventueel een gelijktijdige prijsverlaging van $ 34 per vat
tot $ 30 per vat. Bij een nog lagere produktie is de lopende
rekening negatief en is Saoedi-Arabie zijn sleutelrol
binnen OPEC kwijt. Tevens zulleneenaantalandereolie-

* De auteur is medewerker van het economisch bureau van de
Amro Bank. Het artikel is geschreven a litre personnel.

Auteur