Ga direct naar de content

Competitie en bescherming

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 10 1990

Competitie en bescherming
Nederlandse ondernemingen beschermen zich in toenemende mate op
een ‘natuurlijke’ wijze tegen eventuele
ongewenste overnames. Dit moet worden toegeschreven aan de discussie
overaanstaande Europese regelgeving
die ondernemers onzeker maakt over
de duurzaamheid van de toegepaste
juridische beschermingsconstructies.
Daarnaast wint de mening veld dat de
lage beurskoers van veel Nederlandse
aandelen niet alleen de noodzaak van
bescherming tegen overnames een actueel vraagstuk maakt, maar ook de
expansiekracht van veel beurs-n.v.’s op
de Internationale markt gering doet zijn.
Langzamerhand sluipt een nieuw
element in de discussie. Hier en daar
verliest de ideologie van ‘Europa ’92’
zijn scherpe kanten en dat brengt ons
weer met beide benen op de grond. De
technisch-economische krachten die
bedrijven in de richting van mondiale
strategische allianties stuwen, houden
onverminderd aan en het is zeer verstandig om hierop met kracht in te spelen, zoals verschillende bedrijven daadwerkelijk en met succes doen. Maar
tegelijkertijd moet worden onderkend
dat de cultureel-politieke component
met deze ontwikkeling geen gelijke tred
houdt. Het nationalisme viert alom
hoogtij. Veel bedrijven weten hoe moeilijk het is om zelfs binnen de EG de
hindernissen te nemen die buitenlandse concurrenten met de eigen overheid
en de aan hen gelieerde financiele instellingen opwerpen, alle goede intenties van Brussel ten spijt.
Het ligt voor de hand om de gevolgen
van het economische en politieke faseverschil eens op een rij te zetten. Als
mijn constatering juist is, dan is de huidige druk van buitenlandse ondernemingen om Nederlandse bedrijven over
te nemen, een reden tot zorg. Nu reeds
is 30-40% van de industriele activa in
ons land in buitenlandse handen en de
lage beurskoers van de Nederlandse
aandelen draagt er toe bij dat dit percentage snel zou kunnen oplopen. Nu
zijn buitenlandse ondernemingen in ons
land zeer gewaardeerde supporters
van het Nederlandse belang maar zij
stellen zich niet zelden op de tweede
plaats als het om de vorming van politieke samenwerkingsverbanden gaat
die de Nederlandse belangen in de zich
internationaliserende wereld moeten
verdedigen. Immers, hun ‘hoofdkan-

I

ESB10-1-1990

W.J. de Ridder

toor’ bevindt zich buiten ons land en van
daaruit plegen de meest intensieve politieke contacten te worden onderhouden. Kortom, bij een tanende Europaeuforie en een toenemend verzet tegen
‘Uberfremdung’ in ons land komt het
Nederlandse bedrijfsleven in een in politiek opzicht sterke positie1.
Wiedeze conclusie nietonderschrijft,
wil misschien toch het vervolg van de
redenering meemaken. Veel bedrijven
in ons land zouden gaarne een hogere
koers voor hun aandelen zien. Uiteraard wordt de koers door het krachtenspel van vraag en aanbod bepaald, hij
is evenwel mede afhankelijk van het
functioneren van de kapitaalmarkt. Het
is met name op dit punt dat de institutionele beleggers een belangrijke bijdrage
zouden kunnen leveren, onder meer
door een actiever beleid ten aanzien
van de Nederlandse markt voor risicodragende vermogenstitels. Vreemd genoeg ligt hier ook een taak voor de
politiek. Een duidelijke uitspraak van de
Nederlandse politiek over de betekenis
van winst voor het Nederlandse bedrijfsleven zou de aandelenmarkt goed
doen. Echter, de verkiezingsprogramma’s van vorig jaar en zelfs het regeerakkoord laten zich beschamend weinig
aan het Nederlandse bedrijfsleven gelegen liggen. Want het is op de aandelenmarkt net als met consumentenartikelen: zonder reclame worden de beste
artikelen niet verkocht, althans niet tegen een redelijke prijs.
Tot voor kort had het er alle schijn van
dat Nederland voor de uitverkoopstrate-

gie had gekozen. Nederlandse bedrijven zouden maar beter in internationale
verbanden kunnen opgaan om ze een
kans op overleven te geven. Het zijn de
ondernemers zelf geweest die hiertegen als eerste in verzet zijn gekomen.
Aanvankelijk door zich te beschermen,
in toenemende mate door een hoge
prioriteit aan het winvermogen te geven. Zij lijken nu bijval te krijgen van
lokale en regionale politici die zich in
toenemende mate zorgen maken over
de vestigingsplaatscondities in hun regio. Nog even en er brandt op dit punt
een zware concurrentiestrijd los tussen
de verschillende Europese economische centra. Het belangrijkste wapen
dat hierbij zal worden gebruikt is mogelijk het verschijnsel ‘public-private-partnership’, een op vele plaatsen in Europa
bekend fenomeen dat nu ook in ons
land verrassend nieuwe invullingen
krijgt die het economisch leefklimaat
verbeteren. Als in de jaren negentig de
Europese samenwerking de nationale
staten tot een restrictief nationaal overheidsbeleid dwingt, terwijl de politieke
krachten sterk zijn gericht op het welzijn
van de eigen regio, zullen bedrijven en
overheden elkaar vaker weten te vinden. Willen bedrijfsleven en politiek niet
van elkaar vervreemden dan is het wenselijk dat het bedrijfsleven in Nederland
in redelijke mate tot het Nederlandse
erfgoed blijft behoren. De tijd dringt. Nederlandse bedrijven zijn internationaal
gezien goedkoop. De juridische bescherming erodeert en het proces dat
tot versterking van de ‘natuurlijke’ bescherming van ondernemingen moet
leiden, is reeds begonnen. Het staat
evenwel (nog) niet op de landelijke politieke agenda, maar het is nog net niet
te laat.

1. Dr. W.S.P. Fortuyn, drs. C.A.M. Mul, R.
Nods en dr. W.J. de Ridder, Competitie en

bescherming. Nederlands bedrijfsleven in de
Europese concurrentiestrijd, SMO-Boek
1989.

27

Auteur