column
Peter van Bergeijk
De hulpcrisis
De snelheid en het gemak waarmee fondsen opeens
blijken te kunnen worden aangeboord om nationale
problemen aan te pakken, contrasteert schril met de
moeizame financiering van ontwikkelingssamenwerking in het afgelopen decennium. De eisen die aan de
effectiviteit van die hulp worden gesteld zijn stringent
en dat is terecht. Toch is de tegenstelling opmerkelijk:
bij de nationale mega-steunoperaties mist men een
dergelijke focus op doelmatige aanwending van middelen node. Het is waar dat de nationale problemen
waar economische beleidmakers voor staan urgent
zijn en snelle actie vereisen, maar dat was en is voor
de onderkant van de wereldeconomie ook het geval.
Eckhard Deutscher, die 18 februari het Development
Co-operation Report 2009 van de OESO bij het ISS
ten doop hield, verwacht dat ontwikkelingslanden
het hardst getroffen zullen worden door de crisis en
daarom is snelle multilaterale actie geboden: Om
de Millenniumdoelstellingen te kunnen halen is een
toename van de reële groei van het mondiale ontwikkelingshulpbudget van jaarlijks twee procent naar elf
procent tot en met 2010 noodzakelijk.
Deutschers berekening houdt echter nog geen rekening met de invloed van de mondiale crisis, terwijl het
bewijs voor de noodzaak van versterking van de ontwikkelingssamenwerking en een ruimere beschikbaarstelling van publieke middelen steeds overtuigender wordt.
Ontwikkelingslanden die, overigens om goede redenen,
een ontwikkelingsstrategie volgen waarin internationalisatie belangrijk is, ondervinden nu de negatieve consequenties van grotere afhankelijkheid van internationale
handel en buitenlandse investeringen. De statististische gegevens zijn in veel gevallen nog niet beschikbaar, maar daar waar internationale handels olumes
v
instorten, lijkt het waarschijnlijk dat ook directe buitenlandse investeringen in ontwikkelingsÂanden onder
l
invloed van de kredietkrapte uitgesteld, zo niet afgelast
worden. Ook andere bronnen van buitenlandse financiering drogen op: geldzendingen van expats, bankleningen noch portfolio-investeringen zullen in de huidige
context enig soelaas bieden. Het gevolg is een toenemend belang van ODA, de officiële ontwikkelingshulp,
voor de externe financiering van ontwikkelingslanden.
De casus voor een groter belang van ODA rust niet
alleen op het externe financieringsargument. Het ligt
in de lijn der verwachting dat overheden in ontwikkelingslanden in toenemende mate financieel onder druk
zullen komen te staan. Het risico bestaat dan dat noodzakelijke investeringen in fysieke en sociale infrastructuur niet doorgaan of vroegtijdig worden beëindigd.
Niet alleen krimpt zo de effectieve vraag, maar ook
wordt het perspectief op herstel ondergraven omdat
zulke investeringen uiteindelijk de basis bouwen van
waaruit er weer gegroeid kan worden zodra het omslagpunt in de mondiale conjunctuur is bereikt. Kortom,
particuliere stromen drogen op en net als op de eigen
kredietmarkten zouden de overheden in de OESO ook
een stimulerende rol moeten spelen ten behoeve van
wegvallende kapitaalstromen in de Noord-Zuid-context.
Helaas zijn de vooruitzichten voor de noodzakelijke
impuls in de hulpstromen niet gunstig. Dit is in de
eerste plaats het gevolg van het feit dat de norm voor
ontwikkelingshulp is uitgedrukt in een percentage van
het nationale inkomen van de donor. Negatieve economische groei in de OESO-landen vertaalt zich zo in
krimpende hulpvolumes. In plaats van automatische
stabilisatie heeft dit mechanisme een procyclische
werking. De geïndustrialiseerde landen injecteren
automatische destabilisatie in met name de minst
ontwikkelde landen. Niet alleen kwantitatief, maar ook
kwalitatief staat de ontwikkelingssamenwerking onder
druk. Opkomend protectionisme en, meer subtiel maar
even kwaadaardig, economisch nationalisme zijn niet
behulpzaam voor de noodzakelijke verdere ontbinding
van hulp en de bestrijding van de fragmentatie van die
hulp. De OESO telt 38 ontwikkelingslanden die met
meer dan 25 donors te maken hebben en toont dat er,
ook voor de crisis uitbrak, weinig tot geen vooruitgang
is geboekt door de donorlanden waar het ging om het
gebruiken van aanbestedingssystemen van de ontwikkelingslanden zelf en het coördineren van projecten,
missies en landenstudies. Deze kwaliteit zal nog verder
onder druk komen te staan indien nationale belangen
en handelsstrategische overwegingen bepalend worden
voor beslissingen over de allocatie van de hulp naar
landen en sectoren.
Voor Nederlandse beleidmakers biedt de hulpcrisis
twee uitdagingen. In de eerste plaats moet de kwaliteit van de hulp verbeterd worden. De middelen zijn
immers beperkt en moeten dus doelmatiger worden
aangewend. Dat betekent een verdere concentratie
van hulp en intensievere samenwerking bijvoorbeeld
binnen de EU. In de tweede plaats is het essentieel
dat  ntwikkelingssamenwerking betrouwbaar blijft.
o
Dat betekent plannen uitvoeren en zeker geen extra
on ekerheid introduceren door boekhoudkundige
z
r
Âegeltjes en statistische conventies te laten  fdwingen
a
dat er op essentiële ontwikkelingsprojecten moet
worden bezuinigd.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4555) 6 maart 2009
143