Bier en belangen
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4239, pagina 41, 21 januari 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Tijdens de bespreking van het Belastingplan voor de 21e eeuw in de Tweede Kamer spelen vele tegenstrijdige belangen een rol.
Kamerleden worden bestookt door lobbyisten, die ze argumenten voor of tegen bepaalde fiscale maatregelen toeschuiven 1 . De
invoering van het Belastingplan houdt een alomvattende, schoksgewijs doorgevoerde inkomensherverdeling in. Zoiets stuit licht op
weerstand van groepen die daardoor inkomensderving verwachten of een beschermde positie in gevaar zien komen.
Een mooi voorbeeld hiervan, hoewel niet direct aan het Belastingplan gerelateerd, vormt het protest dat Koninklijke Horeca Nederland
maakt tegen de verruiming van de Kantineregeling. Staatssecretaris Vermeend heeft op verzoek van NOC*NSF overwogen de
hoeveelheid onbelaste omzet die een instelling mag maken op ‘fondswervende activiteiten’, waartoe onder andere het schenken van
dranken aan kantinebezoekers wordt gerekend, te verdubbelen van
Æ’ 150.000 naar Æ’ 300.000. De horeca zag in het voornemen het bevorderen van oneerlijke concurrentie, en schreef een brandbrief 2 . Ook
kent Nederland sinds 1 januari het Bureau Eerlijke Mededinging, dat toeziet op het concurrerend gedrag van fondsenwervende
instellingen. Het BEM is opgericht door voornoemde horeca-organisatie en onderzoekt de klachten over oneerlijke concurrentie van
lokale horeca-ondernemers. Hoewel de enige sanctiemogelijkheid de publiciteit is, heeft het Bureau het druk; lokaal schijnen er zelfs
horeca-ondernemers te zijn die buurthuizen willen verbieden te adverteren voor dorpsfeesten.
Moet de overheid het schenken van bier ter werving van fondsen subsidiëren, en schaadt dit de ‘normale’ horeca? Een eerste belangrijk
punt is hier: wat is de markt? Die betreft niet alleen de consumptie van het homogene pilsje (of andere dranken), maar ook het sportief of
anderszins gezellig samenzijn in een dranklokaal, met bijbehorende versnaperingen. Als de markt slechts te consumeren dranken betrof,
zou het meer voor de hand liggen dat ieder zijn/haar drank bij supermarkten en avondwinkels zou betrekken. Fondsenwervende
instellingen concurreren met elkaar en met horeca-gelegenheden.
Een tweede vraag is: concurreert men werkelijk? De prijs van dranken zal in hoge mate bepalend zijn bij het kiezen van een dranklokaal.
Anderzijds overlappen de hoogtij-uren van sportkantines en ‘gewone’ café’s lang niet overal (bijvoorbeeld in de kleine uurtjes). Ook
ambiance en aard van de bediening kunnen een invloedrijke rol innemen. De mate van concurrentie lijkt dus beperkingen te kennen.
Tussen de horeca-ondernemers en de kantinebazen bestaat monopolistische concurrentie. De horeca-ondernemers verwachten niettemin
veel heil van het gelijktrekken van de financiële kant van de zaak, in casu opheffing van de Kantineregeling.
Dan de kosten. Fondsenwervende instellingen hebben meestal vrijwilligers tot hun beschikking, die een comparatief voordeel genereren
ten opzichte van horeca-uitbaters. Het motief van de overheid om fondsenwervende instellingen te vrijwaren van belastingbetaling
verdient daarom des te meer toelichting. Nemen we aan dat bier de belangrijkste onder de dranken in kwestie is, hetgeen een niet
onrealistische simplificatie lijkt, dan wordt duidelijk dat het hier om een negatief bemoeigoed gaat; de overheid zou het gebruik ervan
moeten afremmen. Men kan zich voorts afvragen waarom een sport-organisatie als NOC*NSF zich opwerpt als belangenbehartiger voor
het bier. Het is twijfelachtig of de opbrengst van het belastingvrije schenken, anders gezegd, het door belastingvrij schenken van
dranken gegenereerde surplus aan fondsen, zodanig is dat er meer gesport wordt. Terecht stelt KHN dan ook dat het verruimen van de
Kantineregeling maatschappelijk onverantwoord is. Als de overheid wil subsidiëren, zou dat het beste via de geworven fondsen zelf
kunnen plaatsvinden. De Kantineregeling zou daarom moeten worden afgeschaft.
Voorlopig ziet het daar niet naar uit. Het ziet er ook niet naar uit dat er iets verandert in de regeling zoals die nu is. Het ministerie van
Financiën onderkent dat het niet mogelijk is het beide partijen naar de zin te maken en laat de situatie zoals die is. Belangengroepen zijn in
zoverre gelijke monniken, dat ze allen voor eigen parochie preken. Daar is niets mis mee, maar het vuur waarmee ze de strijd aangaan,
enerzijds met de overheid, anderzijds met groepen met tegengestelde belangen, bemoeilijkt vaak een goede beoordeling. In dit geval is
het gevolg dat de status quo gecontinueerd wordt om niemand boos te maken. Een betreurenswaardige gulden middenweg.
Waar de overheid een inkomensherverdeling overweegt, moet gekozen worden met als criteria efficiëntie en gelijkheid. Subsidies en
ontheffingen lijken echter eerder ingegeven door lobby-gedrag van de zijde van belangengroepen dan door afgewogen keuzes
1 Zie E. Kalse, Belastingplan doorgekookt, NRC Handelsblad, 17 januari 2000.
2 Zie Koninklijke Horeca Nederland, Nieuw appèl op principe ‘Gelijke monniken – gelijke kappen’ via Kantineregeling ,
http://www.horeca.org/openinfo/
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)