Ga direct naar de content

Europese arbeidsvoorwaardencoördinatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 19 2000

Europese arbeidsvoorwaardencoördinatie
Aute ur(s ):
Kester, J. (auteur)
Schuit, M. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij de FNV.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4239, pagina 49, 21 januari 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

Nu in Europa de wisselkoers niet meer als beleidsinstrument gebruikt kan worden, neemt de druk op lonen toe. Coördinatie tussen
Europese vakbonden moet loononderbieding voorkomen. Welke zijn de perspectieven voor zulke coördinatie?
Sinds op 1 januari van dit jaar de Europese Monetaire Unie van start is gegaan is het monetair beleid van de elf deelnemende lidstaten
op Europees niveau geschoeid. Voor het budgettair beleid zijn daarentegen de nationale lidstaten verantwoordelijk en voor het
arbeidsvoorwaardenbeleid de sociale partners. Europese vakbonden praten in dit licht inmiddels schoorvoetend over coördinatie van
hun arbeidsvoorwaardenbeleid.
In dit artikel staan wij stil bij de huidige ontwikkelingen rondom de coördinatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid in Europa en werpen
een blik op de toekomstige mogelijkheden.
Coördinatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid
Op het vierjaarlijkse congres van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) Helsinki, afgelopen juli, is afgesproken dat het EVV
Europese coördinatie van arbeidsvoorwaardenbeleid gaat ontwikkelen op sectoraal en regionaal niveau 1 . Het streven naar Europese
coördinatie is daarbij vooral ingegeven vanuit de gedachte dat loononderbieding moet worden voorkomen. Doordat lidstaten de
wisselkoers niet meer als beleidsinstrument kunnen gebruiken, kan de druk op de overgebleven beleidsinstrumenten, waaronder de
lonen, toenemen. Het loonbeleid zou voor een dergelijke druk immuun moeten worden gemaakt.
Maar ook een opwaartse loonspiraal moet worden tegengegaan. Voor de invoering van de euro waren het de nationale centrale banken
die zich bij een te forse loonontwikkeling genoodzaakt konden voelen een restrictief beleid te voeren. Het gedrag van de Duitse
Bundesbank tijdens de Duitse eenwording is een voorbeeld van zo’n situatie 2. Nu de Europese Centrale Bank een Europees monetair
beleid voert is het niet meer mogelijk om op nationale verschillen in te spelen. Zonder coördinatie van vakbonden op Europees niveau
kunnen bonden in de verleiding komen te hoge looneisen te stellen omdat zij niet langer afgestraft worden door hun eigen Centrale Bank
3. Te hoge eisen kunnen voor werknemers in de andere Europese landen negatieve externe effecten met zich meebrengen. Europese
looncoördinatie kan te hoge nationale looneisen voorkomen door met de zogenaamde externe effecten vooraf rekening te houden en ze
te internaliseren 4.
Europese cao’s haalbaar?
Op welke manier kan coördinatie van het arbeidsvoorwaarden-beleid op Europees niveau gestalte krijgen? Is dit een streven naar
supranationale onderhandelingen zodat er Europese cao’s ontstaan?
In de huidige praktijk worden cao’s uitsluitend afgesloten binnen de nationale context. De cao-praktijk verschilt daarbij sterk tussen de
lidstaten, onder andere door het niveau waarop wordt onderhandeld. Op dit moment zijn de juridische mogelijkheden om cao-contracten
op Europees niveau af te sluiten zeer beperkt. Coördinatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid waarbij het nationale
arbeidsvoorwaardenbeleid wordt vervangen door een Europees arbeidsvoorwaardenbeleid, is daarom nog niet aan de orde. Bovendien is
het van belang dat bij de arbeidsvoorwaarden-onderhandelingen rekening kan worden gehouden met de situatie op de arbeidsmarkt. Een
arbeidsmarkt die (voorlopig) nationaal/regionaal zal worden bepaald, vraagt om onderhandelingen op dat niveau.
Praktijk
Binnen ongeveer de helft van de Europese sectorale vakbondsfederaties vinden inmiddels serieuze besprekingen plaats over coördinatie
van het arbeidsvoorwaardenbeleid. Een voortrekkersrol wordt gespeeld door de Europese Metaalbewerkersbond. In december 1998 werd
door deze bond een ‘Europese coördinatieregel’ aangenomen. Volgens deze regel zou het cao-beleid van de afzonderlijke Europese
bonden erop gericht moeten zijn om een volledige compensatie van de inflatie en een ‘evenwichtig aandeel in de stijging van de
arbeidsproductiviteit’ te realiseren. Hoe de aldus bepaalde onderhandelingsruimte besteed wordt (loonstijging of
werkgelegenheidsbevorderende maatregelen) blijft een vrije beslissing van de nationale vakbonden.

Op grensoverschrijdend niveau is inmiddels ook een aantal stappen gezet. Vorig jaar is door de Belgische, Duitse, Nederlandse en
Luxemburgse werknemersorganisaties een begin gemaakt met coördinatie van hun arbeidsvoorwaardenbeleid op sectoroverstijgend
niveau. Op een conferentie in Doorn in september 1998 zijn de mogelijkheden verkend om tot een gezamenlijke afstemming en onderlinge
informatie-uitwisseling van het arbeidsvoorwaardenbeleid te komen. De deelnemende vakcentrales en bonden gaan zich inzetten voor
meer werk, minder werkloosheid en een verbetering van de koopkracht. Uitgangspunten voor de cao-onderhandelingen zijn onder
andere:
» de deelnemende vakorganisaties gaan uit van een onderhandelingsruimte die gelijk is aan de som van prijsstijgingen en stijging van de
arbeidsproductiviteit (op nationaal of regionaal niveau);
» de deelnemende vakorganisaties streven naar een verbetering van de koopkracht en zetten zich in voor maatregelen, die de
werkgelegenheid bevorderen (bijvoorbeeld arbeidstijdverkorting).
Met de verklaring wordt beoogd, een ‘loonkostenconcurrentie-neutrale’ formule te ontwerpen die onderbieding voorkomt. Hoewel de
loonontwikkelingen in de verschillende landen uiteindelijk van elkaar kunnen verschillen (doordat de onderhandelingsruimte per land of
regio kan verschillen) en er dus ook niet één centrale looneis wordt gesteld, wordt wel beoogd de uiteindelijke
arbeidskostenontwikkeling in de verschillende landen in overeenstemming te brengen met de beschikbare onderhandelingsruimte. Door
de beschikbare onderhandelingsruimte op te vullen wordt voorkomen dat er op dit punt onderbieding ontstaat. Tegelijk wordt rekening
gehouden met verschillen in de nationale/regionale economische ontwikkeling.
Perspectieven
De initiatieven die tot dusverre zijn genomen gaan alle uit van een coördinatie op sectoraal niveau (EMB) of op sectoroverstijgend
niveau (‘Doorn’). De vraag is of deze initiatieven zich lenen voor uitbreiding over meer landen. Om deze uitbreidingskansen in te schatten
kijken we naar twee indicatoren 5.
» de mate van centralisatie van de cao-onderhandelingen op landelijk of althans sectoraal niveau. Voor landen die worden gekenmerkt
door een gecentraliseerd proces van loononderhandelingen zal het eenvoudiger zijn om afspraken te maken op Europees;
» de mate waarin de onderhandelingsruimte wordt bepaald aan de hand van objectieve economische parameters zoals inflatie en
productiviteitsontwikkeling. Het gebruik een objectief vastgestelde onderhandelingsruimte in de nationale context maakt het
eenvoudiger om dit ook op Europees niveau te doen.
In tabel 1 worden de landen ingedeeld naar mate van centralisatie en naar de invloed van de onderhandelingsruimte op de cao-eisen.

Tabel 1. Mate van centralisatie van loononderhande-lingen en invloed van het begrip ‘onderhandelings-ruimte’ in
verschillende EMU-landen
Mate van centralisatie

invloed onderhandelingsruimte
Weinig

gecentraliseerd
intermediair

gedecentraliseerd

Frankrijk,

Invloed
Veel
Ierland
België, Oostenrijk
Zweden, Denemarken, Nederland, Duitsland,
Noorwegen, Portugal,
Finland
Italie

Verenigd Koninkrijk,
Spanje

T

Decentralisatietendens
Sinds de jaren ’80 is in een groot aantal landen een tendens te bespeuren waarbij de onderhandelingen meer en meer op bedrijfsniveau
plaatsvinden. In het Verenigd Koninkrijk was die tendens zonder twijfel het sterkst. Sectorale onderhandelingen bestaan er, met
uitzondering van de bouw en sommige overheidsdiensten (National Health Service) niet meer. Ook in Frankrijk is sinds 1982 de
onderneming sterk opgekomen als onderhandelingsniveau, vooral in ondernemingen waar bonden een sterke invloed hebben. Voor een
belangrijk deel van het bedrijfsleven geldt echter nog steeds een grote invloed van de regionale overeenkomsten en sectorale
onderhandelingen. In Zweden heeft een decentralisatieproces plaatsgevonden van het nationale naar het sectorale niveau. De
vakcentrales verschillen van mening over de vraag of dit zo moet blijven of toch moet worden teruggekeerd naar centrale regie.
Geen decentralisatietendens
In een ander deel van de EMU-landen is van een dergelijke decentralisatie weinig te merken. Zo wordt in België het kader voor de
onderhandelingen op centraal niveau bepaald. De echte onderhandelingen vinden op sectoraal niveau plaats. In Duitsland wordt ook in
de sector onderhandeld, meestal onderverdeeld per regio. Onderhandelingen op bedrijfsniveau zijn relatief zeldzaam. De sector is ook in
Italië het belangrijkste forum voor loonvorming gebleven en is de laatste jaren, onder druk van de EMU, aangevuld door nationale
raamovereenkomsten. Deze overeenkomsten hadden als doel, nationaal alles op alles te zetten om de EMU-criteria te halen en de
nationale (loon-)concurrentiepositie ten opzichte van de Europese handelspartners te verbeteren. Oostenrijk kent sinds jaar en dag een
vrij strak centraal geregisseerd stelsel van sectorale onderhandelingen. In Portugal is juist sprake van een centralisatietendens; nationale
akkoorden beïnvloeden steeds sterker de onderhandelingsruimte.

De onderhandelingsruimte als oriëntatiepunt
Nationale, sectorale en inmiddels ook grensoverschrijdende coördinatiemechanismen zijn veelal gebaseerd op het begrip
onderhandelingsruimte. Met onderhandelingsruimte wordt bedoeld de ruimte die in een bepaalde periode beschikbaar is gekomen voor
verbetering van de arbeidsvoorwaarden. In het algemeen wordt de onderhandelingsruimte gedefinieerd als de som van de prijsstijging en
de toename van de arbeidsproductiviteit.
De Doornlanden
In Nederland coördineren de FNV-bonden hun arbeidsvoorwaardenbeleid op hoofdlijnen, waarbij ze gebruikmaken van ‘een
onderhandelingsruimte’. Deze wordt jaarlijks bepaald aan de hand van de arbeidsproductiviteitsstijging in de marktsector, de
productieprijsstijging in de marktsector en de consumptieprijsstijging 6. In Duitsland wordt eveneens gebruikgemaakt van een formule
die de onderhandelingsruimte bepaalt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij IG Metall, de grootste bond in Duitsland. Zij gebruikt een ruimte
waarbij gekeken wordt naar de consumptieprijsstijging, de arbeidsproductiviteitsstijging en een zogenaamde herverdelingscomponent.
Dit is een component die wordt toegepast als de lonen niet dezelfde ontwikkeling vertonen als de inkomens uit ondernemerschap en
vermogen. Het is mede vanwege deze politiek dat de IG Metall zoveel moeite heeft om zich te vinden in de afspraken over een Bündnis
für Arbeit (een overeenkomst tussen overheid en sociale partners). België kent sinds 1996 een wettelijke systematiek die de loonruimte
bepaalt. Volgens deze systematiek moet de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven jaarlijks een technisch verslag uitbrengen over de
maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling op basis van de situatie in de afgelopen twee jaar en de verwachte
loonkostenontwikkeling in de komende twee jaar in de referentielidstaten: Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Andere landen
Bij de vakbonden uit andere landen blijkt er een aantal te zijn waar de bonden ook rekening houden met de indicatoren
arbeidsproductiviteit en prijsindex. In Denemarken geeft de onderhandelingsruimte een richtlijn voor de bovengrens van de looneis. In
de kleine open Deense economie wordt overigens ook sterk gekeken naar de loonontwikkeling met de omringende landen. In Oostenrijk
worden alvorens tot onderhandelingen over te gaan eerst in gezamenlijkheid met werkgevers de onderhandelingsuitgangspunten
vastgesteld. Zweden kent, naast deze indicatoren sinds 1995 de zogenaamde ‘Europa-norm’. Deze norm zorgt ervoor dat bij de looneisen
zeer scherp gelet wordt op de ontwikkelingen in de andere Europese landen. In Portugal baseert de vakbeweging de loonontwikkeling op
de verwachte inflatie en de groei in de arbeidsproductiviteit 7. In Italië ligt het al iets moeilijker. Daar maakt de inflatie deel uit van de
sectorale onderhandelingsagenda en wordt over de productiviteit per onderneming onderhandeld. In Frankrijk en het VK bestaan geen
duidelijke indicatoren op basis waarvan de looneisen worden vastgesteld.
Slot
Het huidige streven naar een Europese coördinatie van arbeidsvoorwaardenbeleid is erop gericht om gezamenlijke criteria voor de
bepaling van de beschikbare onderhandelingsruimte te formuleren die vervolgens nationaal of regionaal worden ingevuld. Het gebruik
van de nationale (of regionale) onderhandelingsruimte biedt de mogelijkheid om met nationale of regionale schokken rekening te houden.
Iedere lidstaat bepaalt vanuit de nationale situatie de eigen onderhandelingsruimte waardoor relatieve loonaanpassingen mogelijk
blijven. Met coördinatie wordt dus beoogd, een grens te trekken tussen gerechtvaardigde differentiatie enerzijds en looncompetitie
anderzijds, terwijl wel de voordelen van coördinatie kunnen worden benut.
Onze analyse laat zien dat het vooralsnog eenvoudiger lijkt voor de Scandinavische landen, Oostenrijk en Portugal om aansluiting te
vinden bij het proces van Doorn dan voor de overige landen. Italië is nog een twijfelgeval. De ontwikkeling van verdergaande Europese
coördinatie is mede afhankelijk van de mate waarin de bonden zich willen en kunnen inzetten voor dergelijke samenwerking. Bij deze
samenwerking valt een onderscheid te maken tussen een ‘Europees spoor’ en een meer regionaal spoor (samenwerking tussen een kleiner
aantal landen). In de context van het Europees Verbond van Vakverenigingen wordt momenteel gezocht naar een Europa-brede strategie,
waarbij de indicatoren productiviteit en prijsstijging een cruciale rol spelen. Daarnaast bestaat de, regionale, overeenkomst van Doorn.
Tegen deze regionale Alleingang bestaan ook bezwaren, met name van Italië. Toch is niet uitgesloten dat in de nabije toekomst de groep
van Doorn zal worden uitgebreid met (in eerste instantie) Denemarken en Oostenrijk

1 European Trade Union Confederation, Towards a European System of Industrial Relations, in: Resolutions Helsinki, 2 juli 1999.
2 Zie Soskice in een interview in de Volkskrant, 11 juli 1998, ‘Euro leidt tot Duitse loongolf’.
3 Zie ook Van Riel, Bart, Europese coördinatie vereist, Zeggenschap, 3-97, blz. 58-59.
4 Zie over het belang van internaliseren van externe effecten, L. Calmfors, Centralisation of wage bargaining and macroeconomic
performance: a survey, OECD Economic Studies, 1993, blz. 162-189.
5 Onderstaande beschrijving is ontleend aan eigen interviews en o.a. Emmanuel Mermet, Wage Formation in the European Union, Levels
of Wage Bargaining in the Member States, ETUI.
6 Zie voor een uitgebreide beschrijving van het coördinatiebeleid tussen FNV-bonden, Schuit, Margre, Coördinatie en decentralisatie als
basis voor het Nederlandse loonvormingsproces, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 1995, blz. 94-103.
7 Dit geldt althans voor de sociaal-democratische vakcentrale UGT; de ex-communistische CGTP is hierin minder duidelijk.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (

www.economie.nl )

Auteurs