Energiekroniek
r
•
**?
JML
Besparingsmogelijkheden op
huishoudelijk
elektriciteitsverbruik
IR. D.E. ALDERSHOFF – DRS. H. KANIS*
Inleiding
ties onder meer de volgende beleidsinstrumenten:
— normstelling/rendementseisen om het
marktaanbod te saneren van onzuinige
huishoudelijke toestellen;
— informatie en voorlichting gericht op
aankoop van toestellen, gebruiksvoorlichting ter bevordering van energiezuinig gedrag, informatie over feitelijk
verbruik;
— faciliteiten voor extra investeringen
door consumenten in isolatie en energiebesparende toestellen;
— inspraak door consumenten in het
energiedistributiebeleid.
Overheid en consumentenorganisaties
zijn van mening dat zuinig en efficient met
energie moet worden omgegaan en dat
energiebesparing zowel in de bedrijfs- en
overheidssector als in de huishoudelijke
sector noodzakelijk is. Beide consumentenorganisaties — de Consumentenbond
en het Konsumenten Kontakt – beschouwen energie als basisbehoefte en zijn
bovendien van mening dat energie tegen redelijke en betaalbare tarieven voor consumenten verkrijgbaar moet zijn. Niet alleen
als tegenwicht tegen de gestegen energieprijzen, maar ook om consumenten minder kwetsbaar te maken voor de gevolgen
van een toekomstige stijging van energieprijzen zijn besparingen op het huishoudelijk energieverbruik gewenst. Om dit te bereiken noemen de consumentenorganisa-
De overheid heeft geen nadere uitwerking van het consumptiebeleid geformuleerd ten aanzien van het energieverbruik;
het beleid inzake energiebesparing in de
huishoudelijke sector wordt gevoerd bin-
Figuur. HetjaarlijksekWh-verbruikperwoonhuisaansluitingin
de periods 1972-1983
i
2.500
Gemiddelde kWh-verbruik
per woonhuisaansluiling
per jaar in Nederland
J_
1972
I
1974
I
1976
a) Opm.: De dating van het gemiddelde verbruik per woonhuisaansluiting betekent
niet dat het totale huishoudelijke elektriciteitsverbruik zou dalen (het aantal
woonhuisaansluitingen neemt sneller toe dan de dating van het k Wh-verbruik per
aansluiting).
b) Voorlopig cijfer.
Bron: Verenigingsbureau van de Arnhemse Instellingen.
900
I
nen het kader van het energiebeleid in het
algemeen en het sociaal-economisch beleid, met andere woorden binnen het facettenbeleid 1). Het consumptiebeleid dient te
bevorderen dat hierbij de consequenties
voor de consument niet uit het oog verloren worden. Het is denkbaar dat in de toekomst vanuit het consumptiebeleid bovendien zelfstandige initiatieven ten aanzien
van energiebesparing worden genomen.
Op lange termijn zullen de doelstelling
van het energiebeleid (zuinig beheer van
energie en grondstoffen) en de doelstelling
van het consumptiebeleid (verbeteren van
de mogelijkheden van behoeftenbevrediging door consumptie) waarschijnlijk parallel lopen. Op korte termijn kunnen beide doelstellingen echter conflicteren 2).
Het is bij voorbeeld denkbaar dat zeer
strenge rendementseisen de aanschafprijs
van nieuwe toestellen dermate kunnen verhogen dat andere bestedingen van consumenten in het gedrang komen. Weliswaar
wordt dan energie bespaard doordat men
toestellen niet koopt en/of wel aangeschafte toestellen zuiniger zijn, maar tevens kan
daardoor behoeftenbevrediging door consumptie worden aangetast.
Naar aanleiding van een onlangs door
SWOKA uitgebracht rapport 3) wordt in
dit artikel ingegaan op de mogelijkheden
om op het huishoudelijk elektriciteitsverbruik te besparen door technische en gedragsveranderingen.
Opbouw van het huishoudelijk
elektriciteitsverbruik
Ongeveer dertig procent van het Nederlands elektriciteitsverbruik vindt plaats in
de huishouding. In de figuur wordt voor de
periode 1972-1983 het verloop van het gemiddelde kWh-verbruik per woonhuisaansluiting weergegeven. De spreiding rond de
gemiddelden is groot.
Volgens een onderzoek dat in 1980 door
de Vereniging van Directeuren van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VDEN) onder 8.000 huishoudens werd uitgevoerd,
wordt gemiddeld 3.214 kWh per huishouden per jaar verbruikt, met een standaarddeviatie van 2.540 kWh 4). Deze spreiding
wordt door de VDEN toegeschreven aan
verschil in toestelbezit en het gebruik dat
men van die toestellen maakt. Het elektri-
* De auteurs zijn werkzaam bij de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Konsumentenaangelegenheden (SWOKA) te Den Haag.
1) Nota Consument en Consumptie. Een terreinverkenning, Tweede Kamer, zitting
1978-1979, 15 176, nr. 1-2, biz. 111.
2) Idem, biz. 124.
3) D.E. Aldershoff en H. Kanis, Huishoudelijk
elektriciteitsverbruik, besparing door techniek
en gedrag, SWOKA Onderzoeksrapport nr. 10,
Den Haag, 1984.
4) T.M.P. Lemmens, A.T. Sypkens Smit en
R.W. Vellema, Elektriciteitsverbruik in gezinshuishoudens. Resultaten van een onderzoek onder 8.000 huishoudelijke elektriciteitsverbruikers, Vereniging voor Directeuren van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VDEN), Arnhem,
1982, biz. 17.
Tabel 1. Bezitsgraden van huishoudelijke toestellen in Nederlandse huishoudens, 1980,
in procenten
Alleenwonende
Man en
man of
zonder
kind(eren)
a)
vrouw
a)
Zorg voor voeding
– koelkast
– elektrische mixer
– broodrooster
– elektrische koffiemolen
– diepvriezer
– elektrische grill
– elektrische fruit/citruspers
– keukenmachine
– elektrisch mes
– sapcentrifuge
–
afwasmachine
elektrisch rechaud
elektrische blikopener
elektrisch comfoor
elektrisch fornuis
bakoven
snelkoker
wasemkap
koffiezetapparaat
Zorg voor waning
– elektrische boormachine
– elektrische zaag
96
48
56
51
22
26
27
8
8
10
4
7
3
—
—
_
—
_
—
vrouw
Vrouw
met
kind(eren)
a)
98
78
68
60
100
86
70
61
48
48
43
20
17
15
8
9
12
—
_
_
—
—
—
53
40
39
22
16
14
11
5
9
—
_
_
—
—
—
Man en
vrouw
met
kind(eren)
a)
99
90
74
63
59
50
Gemiddeld Onderzochte
huishouden huishoudens
(gewogen)
a)
b)
98
79
69
60
104 c)
—
—
—
49
44
46 d)
27
—
—
—
—
10
—
—
4
11
10
23
16
39
19
15
13
15
13
11
9
10
_
_
_
—
—
—
8
9
_
—
—
—
—
—
42
9
49
76
40
9
—
—
—
76
23
—
—
—
63
19
—
—
—
94
99
88
22
91
90
—
13
—
69
5
—
—
—
23
—
—
—
66
35
4
4
—
—
94
68
13
4
—
—
77
26
7
—
—
4
—
—
72
16
4
—
—
hoofdboiler
tweede boiler
doorstroom-apparaat
badkamerkachel
elektrisch kacheltje
verwarmingsdekenAkussen
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
50
21
2
1
20
20
29
Overige toestellen
– kleurentelevisie
– zwart-wittelevisie
– haarbehandelingsapparatuur
—
_
—
—
_
—
—
—
—
—
—
—
—
—
—
79
31
60
– losse centrifuge
– strijkijzer
Zorg voor kleding
– wasmachine
– elektrische naaimachine
– droogtrommel of -kast
– strijkmachine
– losse centrifuge
– strijkijzer
Verwarming/warm water
– cv-pomp
–
44
93
a) SWOKA Onderzoeksrapport nr. 21.
b) VDEN-rapport, TEA nr. 82-900.
c) Dat wil zeggen, er zijn huishoudens met verscheidene koelkasten; bezitsgraad van 1- respectievelijk 2-deurskoelkasten 76% respectievelijk 28%.
d) Bezitsgraad diepvrieskist 29% en diepvrieskast 17%.
citeitsverbruik komt immers uitsluitend tot
stand via elektriciteit verbruikende produkten zoals toestellen, gloeilampen enz.
In tabel 1 staat weergegeven in welke mate
de bekendste elektrische toestellen voorkomen in Nederlandse huishoudens (aangezien de gegevens uit twee verschillende onderzoeken afkomstig zijn, wijken bezitsgraden her en der iets af; afwijkende
vraagstelling en onderzoekseenheid zullen
hier debet aan zijn). Bezit en gebruik van
toestellen hangen op hun beurt weer samen
met kenmerken van huishoudens zoals
grootte, ontwikkelingsfase en inkomensniveau.
Het is bekend dat bij huishoudens met
lagere inkomens in de regel een groter deel
van het inkomen en de uitgaven in beslag
wordt genomen door uitgaven aan gas en
ESB 26-9-1984
overschatting van de groei in het huishoudelijk elektriciteitsverbruik met ruim
150 kWh per huishouden. Dit kan een der
oorzaken zijn dat het elektriciteitsverbruik
per huishouden minder snel is gestegen dan
verwacht werd en thans tegen vroegere verwachtingen in daalt. Achtergrond van de
,,weeffout” in de opbouw van het huishoudelijk elektriciteitsverbruik is dat alleen het totale kWh-verbruik per huishou-
—
—
99
44
93
24
– stofzuiger
van de jaren tachtig in navolging van elektriciteitsbedrijven algemeen zijn gehanteerd wijken op een aantal punten fors af
van de cijfers in tabel 3. Dit geldt onder
meer de eerstgenoemde huishoudelijke
toestellen waarvoor blijkens SWOKAonderzoek 6) het verbruik per huishouden
– dus gewogen naar bezitsgraden – met
minstens 30% werd overschat. Het omgekeerde geldt voor de post verlichting.
Omdat de verbruiken van bedoelde huishoudelijke toestellen groeiposten zijn dank
zij toenemende bezitsgraden is het aannemelijk dat de aanzienlijke overschatting
van de gemiddelde jaarverbruiken in de
voorafgaande jaren heeft geleid tot een
elektriciteit. Ter illustratie staan in tabel 2
de uitgaven aan verwarming en verlichting
voor verschillende soorten huishoudens
weergegeven. In de periode 1975-1982 zijn
de energielasten (gas, elektra en water) een
steeds groter beslag gaan leggen op het netto inkomen van huishoudens zowel voor
minimuminkomens, als voor modaal en
twee maal modaal 5).
Voor een beleid gericht op een besparing
op het elektriciteitsverbruik van huishoudens is het in de eerste plaats nodig te weten
hoe deze verbruikspost tot stand komt. In
tabel 3 is het gemiddeld kWh-verbruik per
jaar van verschillende verbruiksposten
weergeven. De cijfers in tabel 3 zijn het resultaat van metingen en schattingen op ba-
sis van thans bestaande inzichten. De gemiddelde jaarverbruiken die tot het begin
den bekend was. De aandelen van de afzonderlijke verbruiksposten werden berekend op basis van standaard-energieverbruiken en aannamen voor gebruiksgewoonten en -omstandigheden in de praktijk. Met name over de variabelen die de
praktijk beschrijven waarin genoemde
huishoudelijke toestellen functioneren
— zoals soort en intensiteit van gebruik, de
fysische omgeving – en over het effect van
die variabelen op het kWh-verbruik bleken
aanzienlijke misvattingen te heersen. In dit
verband zij er nog eens op gewezen dat het
aandeel van de post verlichting (zie tabel 3)
nooit rechtstreeks is onderzocht. Mede
naar aanleiding van bovengenoemd
SWOKA-onderzoek en gegevens van de industrie 7) wordt thans uitgegaan van een
gemiddeld verbruik van (minstens)
800 kWh per jaar per huishouden. Dit is
weinig minder dan het gemiddelde jaarverbruik van grote huishoudelijke toestellen,
koelkast, diepvriezer, wasmachine, afwasmachine en wasdroger te zamen. Gewogen naar. bezitsgraden per huishouden
verbruiken
deze
toestellen
circa
1.000 kWh per huishouden per jaar, ofte
wel ruim 30% van het totale jaarverbruik;
dit aandeel werd enkele jaren geleden, bij
de start van het SWOKA-onderzoek, nog
geraamd op minstens 40%.
Huishoudelijke toestellen als
functievervullers
Hiervoor is het gebruik van een toestel
– naast het (de) toestel(kenmerken zoals
5) Woonlastenproblematiek, Brief van de
staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Tweede Kamer,
vergadering 1983-1984, 18 104, nr. 1-2, 20 September 1983, biz. 33-34.
6) H. Kanis, Elektriciteitsverbruik van vijf huishoudelijke toestellen, een huis-, tuin- en keukenonderzoek, SWOKA-Interimrapport nr. 17,
Den Haag, 1982, biz. 148-162.
7) Publikatie Philips en Energie, augustus 1980.
901
Tabel2. Uitgaven aan verwarming en verlichtingperjaar, naar type huishouden en netto
inkomen, 1980
Gemiddeld
nello
inkomen
Totale
uitgaven
in guldens
in guldens
b)
(< 65 jaar)
< f. 28.500
21.400
20.887
17.800
Man en vrouw zander kinderen
< f. 28. 500
– f. 28.500
< f. 36.000
£ f. 36.000
Man of vrouw met kindferen}
< f. 28. 500
Uitgaven aan verwarming
en verlichting a)
Aantal
onderzochte
huishoudens
in guldens
als % van
netto
inkomen
als % van
uitgaven
18.535
.053
.002
4,9
5,6
5,0
5,4
34.500
22.100
32.200
49.000
32.287
23.690
31.422
41.985
.664
.540
.651
.780
4,8
7,0
5,1
3,7
5,2
761
6,5
5,3
4,3
298
135
328
31.100
20.500
29.804
22.971
.665
.596
5,4
7,8
5,6
6,9
106
42.100
23.900
32.200
53.100
41.421
31.400
34.450
48.214
2.127
1.886
5,1
5,1
6,0
5,5
4,7
1.512
285
390
Alleenwonende man of vrouw
Man en vrouw met kindferen)
(met hoofd <65 jaar)
< f. 28. 500
– f. 28.500
£ f. 36.000
< f. 36.000
1.909
2.287
7,9
5,9
4,3
249
172
58
837
a) De uitgavenposl,,verwarming en verlichting” (CBS-definitie) bestaat uil de uilgaven aan gas, eleklricileil, vaste
en vloeibare brandstoffen en overige kosten zoals bij voorbeeld collectieve flatverwarming. De directe uitgaven
aan gas en eleklra vormen 80-90% van deze post. De term verlichting als gangbare aanduiding in de CBS-definities
moel niel worden verward mel de posl verlichting als aandeel in het huishoudelijk elektriciteitsverbruik, naast dat
van huishoudelijke toeslellen, warmwalervoorziening enz.; het aandeel van de posl verlichling in het huishoudelijk elektricileilsverbruik is juist onzeker, met name ook in samenhang met de huishoudgrootte en netto inkomen.
b) Het verbruik plus de niet consumplieve uitgaven (CBS-definities) zijn door SWOKA gesommeerd lol lotale
uitgaven.
Bron: CBS Budgetonderzoek 1980.
Tabel3. Gemiddeldjaarverbruik (in kWh)
a) van verschillende posten in het huishoudelijk elektriciteitsverbruik b)
Koelkast
400
Diepvriezer
Wasmachine
Afwasmachine
Wasdroger
Losse centrifuge
Strijkijzer
c.v.-pomp
550
275
475
400
20
30
450
1 850
Elektrisch comfoor 650
Elektrisch fornuis
750
Boiler
Elektrische grill
Wasemkap
Stofzuiger
Televisie
Hifi
Koffiezetapparaat
Verlichting
100
60
65
112
35
55
800
Elektrische huishoudelijke toestellen
dienen dus ook niet primair te worden gezien als energieverbruikers maar in plaats
daarvan als functievervullers in de zin van
hulpmiddelen ter vervanging, uitbreiding
of versterking van menselijke activiteiten.
Het gaat dan primair om de doelmatigheid
als gewenste output, bij voorbeeld koele en
geconserveerde levensmiddelen, een schone en droge was. Het energieverbruik van
de toestellen is ,,input” daartoe. De consument wordt met deze input geconfronteerd
in de vorm van gebruikskosten.
a) Overgenomen uit Energie en Water, voorjaar 1984,
voorlichtingsblad van onder meer de Vereniging van
Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN).
b) Gewogen naar de bezitsgraden uit label 1 komt het
totale verbruik per huishouden voor de in deze label
genoemde verbruiksposten op ruim 2.900 kWh per
jaar.
merk en type) en de fysische omgeving een belangrijk determinant voor het kWhverbruik genoemd. Doel van het gebruik
dat mensen van produkten maken is het
voorzien in bepaalde behoeften, varierend
van behoeften aan ontspanning of recrea-
tie, tot behoeften aan dagelijkse verzorging op het gebied van voeding, woning,
kleding en persoonlijke hygiene. Veel van
de toestellen die in label 1 staan weergegeven, hebben betrekking op deze dagelijkse
verzorging. Elektrische huishoudelijke
toestellen worden door consumenten gebruikt als middelen of hulpbronnen bij activiteiten om in deze verzorgingsbehoeften
te voorzien. Het gebruik van huishoudelijke toestellen, en dus ook het daarmee gepaard gaand elektriciteitsverbruik, is voor
consumenten zelf dus nooit doel op zich
Elektriciteit als basisbehoef te
Consumentenorganisaties stellen dat
elektriciteit een basisbehoefte vervult. Om
iets te kunnen zeggen over de hoeveelheid
die dan nodig is moet ingegaan worden op
de vraag in hoeverre de beschikbaarheid
van elektriciteit een noodzakelijke voorwaarde is opdat huishoudens in hun dagelijkse verzorging kunnen voorzien. Door
SWOKA is dit uitgewerkt voor de vijf huishoudelijke toestellen die als eerste zijn genoemd in label 3, namelijk koelkast, diepvriezer, wasmachine, afwasmachine en
wasdroger 8).
Als indicalies voor de onmisbaarheid
van een bepaald loestel kunnen worden beschouwd: de bezilsgraad, de gebruiksfrequenlie en het aandeel van de eleklriciteitskoslen in hel huishoudbudgel.
Bezitsgraad
(d.w.z. geen output-variabele), maar een
Gelet op de male waarin koelkasten en
wasmachines zijn ingeburgerd (zie label 1)
kan worden gesleld dal deze een basisbe-
hulpbron (d.w.z. een input-variabele).
hoefle vervullen. Dil geldt beslist niel voor
902
afwasmachines en wasdrogers, lerwijl de
diepvriezer een lussenposilie inneemt.
Gebruiksfrequentie
De vijf genoemde toestellen worden in
de praktijk regelmalig lot veelvuldig gebruikl door de huishoudens 9). Uil
SWOKA-onderzoek 10) blijkt dal de gebniiksfrequentie (het openen en dichtdoen) evenmin als de hoeveelheid ingebrachle en bewaarde produklen bij koelkasl en diepvriezer niel of nauwelijks van
invloed is op hel kWh-verbruik, in legenslelling tot de gebruiksfrequenlie (aanlal
(af)was-respeclievelijk droogbeurlen) bij
(af)wasmachine en wasdroger. De gebruiksfrequenlie van laatstgenoemde drie
loeslellen ligt voor een aanzienlijk deel verankerd in de samenstelling van hel huishouden (combinalie van aanlal en leeflijd
van personen); samenhang mel kennis van
elektricileilskoslen, bereidheid lot energiebewusl toestelgebruik, energiebesparingsattituden, en sociaal-economische achtergrond van het huishouden was in dil onderzoek gering of afwezig. Ook blijkt dat een
grole groep consumenlen niel bereid is om,
met het oog op besparing, minder gebruik
van eleklrische apparatuur te gaan maken.
Aangezien consumenten in hel algemeen
een posilieve houding tegenover energiebesparing hebben lijkl het reeel om dit niel
te interpreleren als onwil maar als een le-
ken dal men blijkbaar niel nodeloos van
loeslellen gebruik maakl.
Elektriciteitskosten
In hel algemeen kan volgens Van Helden
11) worden gesleld dal de vraag naar elekIricileil op de korle termijn prijsinelaslisch
is. Uil SWOKA-berekeningen blijkl dal de
uilgaven van huishoudens voor elektriciteit maar in beperkte male gelijk oplopen
met het nello inkomen; hogere inkomens
geven aan stroomkoslen op zich wal meer
uit, echler naar verhouding minder dan lagere inkomens 12).
Dil alles maakl hel aannemelijk hel elektricileitsverbruik van goederen zoals koelkasten, wasmachines en ook verlichting als
basisbehoefte le kwalificeren. In hel kader
van de doelslelling van hel consumpliebeleid – hel verbeleren van de mogelijkheden voor behoeflenbevrediging door con-
8) SWOKA Onderzoeksrapport nr. 10, biz.
57-60.
9) S.Y. Breebaart, F. Burema en C.A. van Steenis, Het gebruik van een vijftal elektrische huishoudelijke toestellen in 200 huishoudens (koelkast, diepvriezer, wasmachine, wasdroger, afwasmachine), KEMA, Arnhem, 1981, en: D.E.
Aldershoff en H. Kanis, Elektrische huishoudelijke toestellen, verklaring van het elektriciteitsverbruik en de gebruiksfequentie, SWOKA
Interim-rapport nr. 22, Den Haag, 1984.
10) SWOKA Onderzoeksrapport nr. 10, biz.
71-76.
11) G.J. van Helden, De prijsgevoeligheid van
het huishoudelijke elektriciteitsverbruik, Stenfert Kroese, Leiden, 1978, biz. 80-84.
12) Aldershoff en Kanis, op.cit., 1984, biz.
59-60.
sumptie – heeft energiebesparing aldus
ten doel het beslag terug te dringen dat
instrumenten uit tabel 4 nagegaan in hoeverre deze toepasbaar zijn en of dan ook
Gebruiksvoorlichting
energiekosten (zijn gaan) leggen op het
daadwerkelijk op het kWh-verbruik van de
besteedbare inkornen van huishoudens.
Dit kan een belangrijke aanvulling betekenen op het algemene streven naar energiebesparing binnen het huidige energiebe-
vijf toestellen zou kunnen worden bespaard. Dit kan als volgt worden samengevat.
Gebruiksvoorlichting als beleidsinstrument kan het consumentengedrag na aanschaf be’invloeden. De punten die in voorlichtingsbrochures worden genoemd om
het elektriciteitsverbruik terug te dringen,
lijken nauwelijks extra besparing op te
kunnen leveren. De huidige gebruiksgewoonten en -omstandigheden van consumenten wijzen namelijk niet op verspilling;
het zijn veeleer technische of fysische factoren die het elektriciteitsverbruik be’invloeden. Er is geen of slechts weinig energiebesparing te verwachten van adviezen
of tips als koelkasten en diepvriezers zo
weinig/kort mogelijk openen, geen warme,
produkten koelen, regelmatig ontdooien;
hetzelfde geldt voor het overslaan van de
voorwas bij wasmachines en maximaal beladen van wasdrogers.
Als mogelijk geschikte aanknopingspunten voor gebruiksvoorlichting blijven
over:
– maximale belading bij wasmachine en
afwasmachine;
– afwassen bij lagere temperatuur, 55°C
in plaats van 65°C (voor zover in gebruik zijnde afwasmachines een programma daarvoor hebben).
leid. Mogelijkheden voor energiebesparing
in de aankoop- en gebruiksfase worden bepaald door technische ontwikkelingen en
gedragsveranderingen. Besparingseffecten
van het gedrag van consumenten zijn daarbij onlosmakelijk verbonden met het technisch functioneren van produkten.
Besparingsmogelijkheden op het
huishoudelijk elektriciteitsverbruik
Normstelling/rendementseisen,
produktinformatie, subsidie, heffingen
Deze beleidsinstrumenten kunnen van
invloed zijn bij de aanschaf van toestellen.
Stimulering van de ontwikkeling van zuiniger toestellen lijkt voor de consument alleen gunstig bij koelkasten en diepvriezers:
bij beide toestellen zijn de terugbetaaltijden voor extra aanschafkosten kort. Dit in
tegenstelling tot afwasmachines, wasdroDe mogelijkheden om energie te besparen in de huishouding kunnen worden onderscheiden naar 13):
– technische veranderingen aan energieverbruikende toestellen/produkteri:
– gedragsveranderingen door consumen-
ten, te onderscheiden naar:
• veranderingen in aankoopgedrag;
• gedragsaanpassingen in huis, dit
betreft onder meer het gebruik van
produkten.
De beleidsinstrumenten ter bevordering
van energiebesparing in de huishouding
welke door de consumentenorganisaties en
de overheid worden genoemd zijn in label 4
weergegeven.
Hierbij is onderscheid gemaakt naar
aanknopingspunt en beperkingen ten aan-
zien van energiebesparing, onder meer af-
gers en vooral wasmachines waarbij juist
het gevaar bestaat dat voor de consument
ongunstige produktontwikkelingen (in termen van terugbetaaltijden) op gang komen. Toepassing van deze beleidsinstrumenten voor koelkasten en waarschijnlijk
ook voor diepvriezers stuit op meetproblemen doordat koelkasten veelal zijn uitge-
rust met een weinig betrouwbare temperatuurregeling. Dit leidt tot marges in de
nauwkeurigheid van meetuitkomsten, zodat een bepaald criterium (bij voorbeeld
een rendementseis) moeilijk is toe te passen. Dit betekent natuurlijk niet dat met
bevordering van energiebesparing zou
moeten worden gewacht tot dat de technische uitvoering van koel(vries)apparatuur
zodanig is aangepast dat nauwkeuriger
kan worden gemeten. Zo kan in geval van
hankelijk van de fase uit het consumptie-
produktinformatie minder vergaande de-
proces. Behalve tariefstelling zijn alle beleidsinstrumenten produktgericht. Als het
taillering de hanteerbaarheid ervan bevorderen. Het potentiele besparende effect
verbruik aanknopingspunt is, betekent dit
van produktinformatie over het elektriciteitsverbruik van thans beschikbare (af)
wasmachines”-en wasdrogers lijkt afwezig
of beperkt. Niet doordat er geen deugdelijke meetmethoden zouden zijn, maar doordat het gebruik en in mindere mate de fysische omgeving grotendeels het energieverbruik bepalen. Naar nu bekend, is er nauwelijks verschil in elektriciteitsverbruik
tussen verschillende merken. Uitzondering
hierop zijn recent op de markt gekomen afwasmachines waarvan het elektriciteitsverbruik over de hele linie wat lager ligt.
dat een beleidsinstrument crop is gericht
onderscheid te maken tussen het kWhverbruik van vergelijkbare toestellen van
verschillend merk of type. Beleidsinstrumenten die zo kunnen worden gehanteerd
zijn normstelling/rendementseisen, produktinformatie, subsidies en heffingen.
Gebruiksvoorlichting haakt in op de factoren die bepalend zijn voor het energiever-
bruik van een toestel zoals de wijze van gebruik, onderhoud enz.
Door SWOKA is van elk van de beleids-
Tabel 4. Beleidsinstrumenten voor energiebesparing naar aanknopingspunt en consumptiefase
Beleidsinstrumenten
Aanknopingspunt
Nor mstel ling,
“I
rendementseisen
J
Consumptiefase
f produktkenmerken,
\ het verbruik
aankoop
Tarieven
Tariefstelling is niet produktgericht
maar van toepassing op het totale elektriciteitsverbruik. Voorwaarde om via tariefstelling een besparing op het elektriciteitsverbruik te bereiken is dat consumenten
zich laten leiden door prijs- en kostenoverwegingen. In de aankoopfase is voor koelkasten en diepvriezers in principe een combinatie zinvol van tariefstelling en produktinformatie, bij voorbeeld over terugbetaaltijden (met ruime marges vanwege
de meetproblematiek). Voor (af)wasmachines en wasdrogers lijkt een dergelijke
combinatie niet of weinig relevant omdat
het verbruik
produktkenmerken,
aankoop
gebruik
gebruikshandelingen,
fysische omgeving
subsidies
• tariefstelling
afgewassen en de vaat ook niet met warm
water wordt voorgespbeld; hetzelfde geldt
voor het advies om bij bezit van een wasdroger intensief te centrifugeren en als de
omstandigheden het toelaten aan de lijn te
drogen. Voorlichting op andere punten
lijkt verder alleen zinvol om het ontstaan
van ,,verspillende” gebruiksgewoonten tegen te gaan, als besparingstips bij nieuwe
technische ontwikkelingen en om het huidige gedrag te bestendigen.
het kWh-verbruik voor verreweg het
Consumenteninformalie en
voorfichting:
• produktinformatie
• gebruiksvoorlichting
Financieel gericht:
• heffingen,
Eventueel kan er daarnaast nog worden
bespaard als bij bezit van een afwasmachine zo weinig mogelijk met de hand wordt
i
f
J
\ het verbruik
economische omgeving a)
produktkenmerken,
aankoop
gebruik, aankoop
grootste deel van het gebruik afhangt. In
de gebruiksfase is tariefstelling als beleidsinstrument voor besparing op het kWh-
13) C.J.H. Midden, W.H. Weenig, R.J. Houwen, J.E. Meten, G.A. Westerterp en H.J.A.
Zievenink, Energiebesparing door gedragsbei’n-
a) Bij voorbeeld kWh-tarief.
Bron: SWOKA Onderzoeksrapport, nr. 10.
ESB 26-9-1984
vloeding, VUGA-uitgeverij, Den Haag, 1982,
biz. 52 e.v.
903
verbruik van de vijf huishoudelijke toestellen niet geschikt doordat consumenten
geen reele besparingsmogelijkheden hebben. In hoeverre dit valt door te trekken
naar andere posten in het huishoudelijk
energieverbruik is onzeker. Gemelde resultaten van SWOKA-onderzoek nopen tot
voorzichtigheid.
Implicates voor het consumptiebeleid
de ruimte voor besparing op het elektriciteitsverbruik via huishoudelijk gedrag is beperkt. Met name is het huishouden geen bron van energieverspilling zoals wel is aangenomen, terwijl
het relatief kleine aandeel van de vijf
toestellen in het totale elektriciteitsverbruik er op wijst dat tot dusver ondernomen besparingsactiviteiten (onderzoek, voorlichting) niet optimaal gericht zijn geweest;
stimulering van een energie-efficienter
Essentieel voor elk besparingsbeleid is
dat effecten van gedragsveranderingen op
het energieverbruik in samenhang worden
marktaanbod is deels minder relevant,
deels moeilijker uitvoerbaar (vanwege
meetproblematiek) dan beleidsmakers
gezien met het technisch functioneren van
tot dusver voor ogen stond;
produkten en omgekeerd dat effecten van
technische veranderingen niet los worden
aangezien lang niet iedereen in de omstandigheden verkeert werkelijk te
kunnen besparen op het verbruik van
de onderzochte elektrische toestellen,
kan het wenselijk zijn het beleid af te
stemmen op bepaalde doelgroepen.
Een a-specifiek instrument als tarief-
gezien van de wijze waarop consumenten
produkten (gaan) gebruiken. Wanneer
binnen het consumptiebeleid initiatieven
genomen worden ter bevordering van energiebesparing, is het zinvol rekening te houden met bovengenoemde onderzoeksresultaten met betrekking tot de vijf elektrische
toestellen. De volgende punten verdienen
aandacht:
stelling is ook daarom geen geschikt be-
leidsinstrument ter bevordering van
energiebesparing;
aan de post verlichting is tot dusver re-
latief weinig aandacht besteed. Onderzoek is gewenst naar de determinerende
factoren en de mogelijkheden om deze
factoren te bei’nvloeden in voor consumenten gunstige zin;
toekomstig onderzoek naar het huishoudelijk energieverbruik (dat wil zeggen gas en elektra) dient aan twee
aspecten expliciet aandacht te besteden:
a. consumenten gebruiken huishoudelijke toestellen als functievervullers;
b. de techniek als intermediair tussen
gedrag en energieverbruik.
Veronachtzaming van deze factoren
kan mede verklaren dat informatieverstrekking aan consumenten weinig besparingseffecten heeft (gehad) zoals uit
sociaal-wetenschappelijk onderzoek
blijkt.
Danielle Aldershoff
Heimrich Kanis