Belastingen en politiek
Medio augustus werd bekend welke belastingplannen minister van Financien Kok voor het verkiezingsjaar 1994 in petto heeft. Een proef op de som voor
de ‘political business cycle’-theorie, of niet? Daar nog
niet alle onderdelen bekend, laat staan defim’tief zijn,
zijn de volgende opmerkingen niet anders dan voorlopige bespiegelingen van een econoom.
Om te beginnen wil Kok de accijns op fossiele
brandstoffen, benzine en diesel, verhogen. De
branche van het beroepsgoederenvervoer reageerde
direct. De belastingverzwaring zou de beroepsgoederenvervoerders in grote financiele problemen brengen en sommige bedrijven tot sluiten dwingen. Nu is
klagen over belastingverzwaringen een normaal verschijnsel, dus het is de vraag of hun inschatting juist
is. Als dat het geval is, is de oorzaak niet zozeer de
belastingverzwaring; dat is de spreekwoordelijke
druppel. De oorzaak is uiteraard de slechte conjuncturele situatie waaronder Nederland, Duitsland en de
andere handelspartners waarmee de beroepsgoederenvervoerders te maken hebben, lijden. In dat geval
echter valt het de minister van Financien te verwijten
dat hij een belastingmaatregel neemt die conjunctureel buitengewoon ongelukkig getimed is. Een voor
de Nederlandse economic belangrijke sector moet je
in conjunctureel zware tijden niet meer dan normaal
belasten.
Nu schijnt Kok te beweren dat hij zijn belastingpakket heeft opgesteld om de werkgelegenheid te
bevorderen (en een billijker effect op de inkomensverdeling te bewerkstelligen, maar daarover straks
meer). Dat werkgelegenheidseffect zit dan vooral in
de aanwending van de extra belastinginkomsten
voor het herinvoeren van de vervroegde afschrijving
van investeringen, een oud instrument dat destijds
ten behoeve van de WIR is geschrapt, maar waarvan
de positieve invloed op de bedrijfsinvesteringen en
daarmee op de economische groei wel is aangetoond. Laten we nu eens los van de andere onderdelen van het belastingplan deze twee maatregelen
tegen over elkaar zetten.
De accijnsverhoging heeft op de korte termijn
een nadelige invloed op de werkgelegenheid in het
beroepsgoederenvervoer (en natuurlijk een marginaal deflatoir effect op de rest van de economic); de
vervroegde afschrijving heeft een positief effect op
de investeringen en daarmee op de werkgelegenheid
in de hele sector Bedrijven (waaronder het vervoer).
Dat laatste effect zal echter naar alle waarschijnlijkheid slechts vertraagd werken. De conclusie is dat de
twee maatregelen conjunctureel slecht en structured
wellicht goed voor de economic uitpakken, zij het
dat voor een sector een blijvende verslechtering van
de concurrentiepositie wordt bereikt.
Daar komt een budgettair effect bij. De accijnsverhoging leidt onmiddellijk na ingang (1 januari 1994?)
tot een afdracht aan de schatkist terwijl de vervroegde afschrijving pas later tot een relatieve verruiming
ESB 1-9-1993
leidt. Budgettair betekent de combinatie dus een ‘meevaller’ voor 1994.
Vroegere ministers van Financien
(Hofstra, Zijlstra) plachten bij belastingmaatregelen een conjunctureel
gunstige timing te kiezen (hoe
moeilijk dat ook is).
Als de voorgaande redenering
juist is, rijst de vraag waarom minister Kok voor dit belastingpakket gekozen heeft. Het is denkbaar dat hij
de werkgelegenheid via die vervroegde afschrijvingsmogelijkheid
wil stimuleren en vervolgens met
de vraag zat hoe hij dat gat fiscaal
kon dekken. Aangezien de meeste
alternatieve maatregelen uit een verP.B. Boorsma
delingsoogpunt grotere consuquenties hebben, heeft
hij misschien uit arren moede gekozen voor deze accijnsverhoging. Daarmee komt hij tegemoet aan de
wens van minister Alders (en vele burgers) om de
automobiliteit terug te dringen. Er was misschien een
voorkeur om dan de accijnsverhoging tot benzine te
beperken, om zo vooral de personenauto’s zwaarder
te belasten en het beroepsgoederenvervoer te ontzien. Maar dan zou vanwege het gewenste budgettaire effect de tariefsverhoging weer veel hoger moeten
zijn, hetgeen zou leiden tot veel grotere weglekeffecten in de grensregio’s. Voorts is ook wel te kennen
gegeven dat de prijzen voor benzine en diesel niet te
veel uit elkaar moeten drijven, onder andere om ongewenste substitutie bij personenauto’s naar dieselmotoren te voorkomen.
Daarnaast valt in het belastingplan het schrappen
van de inflatiecorrectie bij de inkomstenbelasting op,
een inkomenspolitieke maatregel die bedoeld is om
de verschillen in inkomensachteruitgang voor verschillende inkomenscategorieen recht te trekken. Minister Kok zou het rapport van zijn voorganger Hofstra over inflatieneutrale belasting nog eens moeten
lezen om de kritiek te begrijpen die eerdere verwante maatregelen (in 1992 en 1993) in de Tweede en de
Eerste Kamer ten deel viel. Bezien door de bril van
een ftscalist is dit een maatregel waar weinig waardering voor op te brengen valt, al was het maar omdat
het flscale klimaat op dit punt weer slechter wordt
vergeleken met omringende landen.
Om terug te keren naar de vraag in het begin:
past het beleid in de theorie van de ‘political business cycle? Het antwoord is nee als het gaat om het
directe effect op de werkgelegenheid; het antwoord
zou ja kunnen zijn als gelet wordt op de meer inkomenspolitieke overwegingen die aan het niet doorgaan van de inflatiecorrectie ten grondslag liggen.
r