In 2021 kende Nederland een geboortepiek, een onverwacht fenomeen tijdens de coronapandemie. In hoeverre heeft de arbeidsstatus van vrouwen invloed gehad op het geboortecijfer?
In het kort
- Terwijl het geboortecijfer in tijden van crisis gewoonlijk daalt, nam tijdens de coronapandemie het aantal geboorten juist toe.
- De toename vond vooral plaats onder werkende vrouwen die een vast contract hadden.
- Daarnaast namen de geboorten toe bij vrouwen die werkten in sectoren met meer mogelijkheden om thuis te werken.
In 2021 werden er 13.600 kinderen meer geboren dan verwacht. Het totale vruchtbaarheidscijfer (TFR), de som van het geboortecijfer per leeftijd over alle vruchtbare leeftijden, sprong in 2021 in één keer omhoog van 1,53 naar 1,62. Terwijl het vruchtbaarheidscijfer de afgelopen jaren daalde hebben vrouwen in 2021 meer kinderen gekregen dan het geval zou zijn geweest als de pandemie niet had plaatsgevonden (figuur 1).
De toename in de vruchtbaarheid is opmerkelijk. Op basis van eerdere ervaringen tijdens economische recessies en andere crises in binnen- en buitenland ligt een daling van het aantal geboorten tijdens de pandemie namelijk voor de hand (Aassve et al., 2020). In Nederland daalde de TFR bijvoorbeeld tijdens de recessie van begin jaren tachtig en tijdens de financiële crisis (De Beer, 2009).
Hebben economische omstandigheden dan geen rol gespeeld bij de ontwikkeling van de TFR tijdens de pandemie? In dit artikel laten we zien dat de TFR weliswaar steeg voor de alle vrouwen tussen 16 en 60 jaar, maar dat hierachter aanzienlijke verschillen in het geboortecijfer tussen groepen vrouwen schuilgingen. Daarbij maken we onderscheid naar de arbeidsstatus, het type contract en de sector waar vrouwen voor aanvang van de pandemie werkzaam waren.
Methode
We onderzoeken de rol van economische omstandigheden tijdens de pandemie aan de hand van microdata over alle vrouwen in Nederland die beschikbaar zijn bij het CBS. We combineren data over geboorten met informatie over de leeftijd, de belangrijkste inkomensbron en het type baan en sector van de moeder. We gebruiken informatie over alle vrouwen tussen de 16 en 50 jaar in de periode 2010–2022.
Onze analyses richten zich op het geboortecijfer: het aantal geboorten per jaar per duizend vrouwen. We schatten eerst een lineaire tijdstrend op basis van de geboortecijfers in de jaren 2012–2020. Vervolgens voorspellen we op basis van de geschatte trend het geboortecijfer in 2021 en 2022. Tot slot berekenen we het verschil tussen het daadwerkelijke geboortecijfer en de voorspelling. Wanneer het werkelijke geboortecijfer hoger is dan de bovenkant van het 95-procents-betrouwbaarheidsinterval, spreken we van een geboorteoverschot.
We maken onderscheid naar drie aspecten van het werk van de onderzochte groep vrouwen, namelijk de arbeidsstatus (werknemer, zelfstandig, geen werk), het type contract (bepaalde of onbepaalde tijd) en de sector. Over het type contract en de sector hebben we alleen informatie voor werknemers. Omdat we niet willen dat onze analyse wordt beïnvloed door veranderingen in arbeidsstatus, contract en sector tijdens de pandemie, delen we vrouwen steeds in op basis van hun situatie twee jaar eerder. Om bijvoorbeeld het geboortecijfer in 2012 onder vrouwen zonder werk te bepalen, nemen we het aantal geboorten in 2012 bij vrouwen die in 2010 geen werk hadden. Omdat de leeftijdsverdeling sterk verschilt tussen de groepen, wegen we alle resultaten dusdanig dat de gewogen leeftijdsopbouw in iedere groep overeenkomt met die van de totale bevolking. Onze gegevens zijn dus gebaseerd op vrouwen die veranderingen van levenssituatie doorgaan waardoor onze uitkomsten niet direct een weerslag geven op de totale populatie maar wel op de verschillen tussen de groepen.
Resultaten
In 2021 werden er 3,6 meer kinderen geboren per duizend vrouwen dan verwacht. Tabel 1 laat zien dat dit geboorteoverschot voor verschillende groepen vrouwen sterk varieert. Voor de uitsplitsing naar arbeidsstatus en type contract laten we de ontwikkeling van het geboortecijfer sinds 2010 ook zien in een figuur.
Figuur 2 laat de trends in het geboortecijfer zien voor werkenden, zelfstandigen en vrouwen zonder baan. Voor werknemers was het geboortecijfer in 2021 8,3 procent hoger dan verwacht en ook in 2022 lag het cijfer nog boven de voorspelling. Voor zelfstandigen was de toename kleiner en niet-significant afwijkend van de trend, maar het geboortecijfer lag in 2021 nog steeds 5,7 procent boven de verwachting. Voor vrouwen zonder baan, die nog studeren, een uitkering ontvangen of geen inkomen hebben, nam het geboortecijfer in 2021 niet toe en lag het in 2022 iets onder de trend.
Onder werknemers was de toename van het geboortecijfer geconcentreerd bij vrouwen met een vast contract (figuur 3). Het geboortecijfer onder vrouwen met een contract voor onbepaalde tijd was 8,4 procent hoger dan voorspeld. Voor werknemers met een contract voor bepaalde tijd lag het geboortecijfer slechts 4,9 procent hoger. Voor deze groep lag bovendien het cijfer voor 2022 juist lager dan verwacht. Tabel 1 laat ook grote verschillen in geboorteoverschotten per sector zien. Het overschot was met 5,5 per duizend vrouwen het grootst in het onderwijs. Ook in de zakelijke dienstverlening steeg het geboortecijfer bovengemiddeld. In de detailhandel en de horeca was het overschot juist relatief laag en voor de horeca was dit cijfer zelfs niet statistisch significant. Voor de sector gezondheid zijn de cijfers vergelijkbaar met de totale bevolking.
Meer geboortes bij stabiele arbeidspositie
Uit onze resultaten blijkt dat economische omstandigheden wel degelijk een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van het geboortecijfer tijdens de pandemie. Het geboorteoverschot in 2021 was hoger onder vrouwen die in 2019 betaald werk hadden en onder werknemers was er vooral sprake van een overschot bij vrouwen met een vast contract. Onder vrouwen die in de zwaarst getroffen sectoren werkten, de horeca en de detailhandel, was het geboorteoverschot juist relatief laag.
Deze bevindingen sluiten aan bij een rijke empirische literatuur over het procyclische karakter van vruchtbaarheid – zie Dettling en Kearney (2023). In tijden van hoge werkloosheid krijgen vrouwen minder kinderen. De conventionele economische verklaring voor deze relatie is dat het grootbrengen van kinderen tijd en geld kost (Becker, 1960). Sommige huishoudens die er tijdens een crisis qua inkomsten op achteruit gaan – of zich daar zorgen over maken – kunnen of willen zich deze kosten niet veroorloven. Met een daling van het inkomen nemen de opportuniteitskosten van de tijd die ze aan hun kinderen besteden weliswaar ook af, maar dit substitutie-effect weegt in de praktijk kennelijk niet op tegen het inkomenseffect.
Nederland is niet het enige land waarvoor het procyclische karakter van vruchtbaarheid voor de coronapandemie op geaggregeerd niveau verdwijnt. Voor de Verenigde Staten vinden Bailey et al. (2023) bijvoorbeeld dat er in 2020 weliswaar sprake was van een afname van geboorten, maar dat geboorten in 2021 vervolgens toenamen ten opzichte van de trend. De afname in 2020 vond bovendien vooral plaats onder moeders met een buitenlandse herkomst. Sobotka et al. (2023) brengen de ontwikkeling van geboorten in kaart voor 38 hoge-inkomenslanden en concluderen dat er in de meeste landen – na een initiële val in het aantal geboorten – geen sprake was van een blijvende afname van de vruchtbaarheid. De toename in het aantal geboorten is in Nederland wel relatief hoog – alleen in Finland is de stijging groter.
Impact steunmaatregelen en thuiswerken
Het pakket aan steunmaatregelen tijdens de pandemie vormt een eerste verklaring voor het uitblijven van de verwachte daling van het aantal geboorten. Dit pakket was in de meeste landen veel uitgebreider dan in eerdere crises en heeft het effect van de crisis waarschijnlijk aanzienlijk gedempt: zowel een minder hoog oplopende werkloosheid als het beperken van de algemene economische onzekerheid kan een positief effect hebben gehad op het geboortecijfer. Dettling en Kearney (2023) bevestigen voor de VS dat het cyclische karakter van vruchtbaarheid afneemt met de generositeit van werkloosheidsverzekeringen. Tegelijk laat ons onderzoek zien dat de steunmaatregelen in Nederland ook weer niet zo genereus waren dat de relatie tussen economische omstandigheden en geboorten helemaal verdween.
Een tweede verklaring is dat werken vanuit huis het combineren van werk en zorg makkelijker heeft gemaakt, waardoor de opportuniteitskosten van het grootbrengen van kinderen afnamen. Hoewel het met de sluiting van scholen en kinderopvang niet voor iedereen even gemakkelijk was om werk en zorg te combineren, vindt deze verklaring enige ondersteuning in onze data. In de zakelijke dienstverlening is thuiswerken relatief gemakkelijk en zagen we een groot geboorteoverschot. Hetzelfde geldt voor het onderwijs, waar sommige groepen, zoals docenten aan een universiteit, makkelijk vanuit huis konden werken. In de horeca en de detailhandel, de sectoren met het laagste geboorteoverschot, zijn de mogelijkheden om vanuit huis te werken juist relatief beperkt. Hierbij tekenen we aan dat de sectorindeling in ons onderzoek nogal grof is.
Ook andere onderzoeken wijzen op de rol van thuiswerken. Zo vinden Bailey et al. (2023) dat de vruchtbaarheid vooral toenam onder vrouwen met een hoog opleidingsniveau, die hun werkzaamheden waarschijnlijk makkelijker vanuit huis konden uitvoeren. Voor Noorwegen vinden Lappegård et al. (2023) ook dat de vruchtbaarheid het sterkst toenam onder hogeropgeleide vrouwen en voor ambtenaren. Tegelijk is de economische onzekerheid voor deze groepen vrouwen ook kleiner, wat ook zal hebben bijgedragen aan een grotere toename van de vruchtbaarheid.
Bailey et al. (2023) en Sobotka et al. (2023) bespreken een aantal andere verklaringen voor het uitblijven van de verwachte daling van het aantal geboorten. Zo kan de toename in vruchtbaarheid te maken hebben met het feit dat samenwonende stellen tijdens lockdowns meer in elkaars nabijheid verkeerden, waardoor er mogelijk meer concepties hebben plaatsgevonden. Bailey et al. (2023) verwijzen hierbij naar de pieken in geboorten die typisch negen maanden na de waarschuwing voor een zware storm zichtbaar zijn. Tegelijk belemmerden de lockdowns ook het ontstaan van relaties en de toegang tot geboortezorg. Over het belang van deze en andere factoren kunnen wij op basis van dit onderzoek geen uitspraak doen.
Conclusie
Hoewel het aantal geboorten tijdens het eerste jaar van de coronapandemie tegen de verwachtingen in steeg, in plaats van daalde, speelden economische omstandigheden wel degelijk een rol. Het waren namelijk vooral de vrouwen met een zekere arbeidsmarktpositie voor wie de vruchtbaarheid steeg. In die zin sluiten onze resultaten goed aan bij recent promotieonderzoek van Van Wijk (2023) over het belang van economische factoren voor de vruchtbaarheid.
De instituties die de zekerheid van werk en inkomen in ons land bepalen, lijken ook van invloed te zijn op de vruchtbaarheid. Samen met een aantal Scandinavische landen behoorde de geboortegolf tijdens de coronapandemie in Nederland tot de hoogste ter wereld. Naast een relatief hoge zekerheid van werk en inkomen kan dit volgens Sobotka et al. (2023) ook te maken hebben met een hoge mate van vertrouwen in de samenleving en in overheidsbeleid. Zo bezien zijn onze resultaten enerzijds een teken dat relatief veel vrouwen in Nederland tijdens de pandemie vertrouwen in de toekomst behielden, maar anderzijds dat dit vertrouwen vooral gold voor de vrouwen met de grootste financiële zekerheid.
Het is nog te vroeg om te weten of deze geboortepiek ook op de langere termijn tot een groter aantal kinderen leidt dan verwacht, of dat vrouwen die eigenlijk nog wilden wachten, het krijgen van kinderen slechts naar voren hebben gehaald. In 2022 toonde de TFR in ieder geval weer de oorspronkelijke trend.
Literatuur
Aassve, A., N. Cavalli, L. Mencarini et al. (2020) The COVID-19 pandemic and human fertility. Science, 369(6502), 370–371.
Bailey, M.J., J. Currie en H. Schwandt (2023) The COVID-19 baby bump in the United States. Proceedings of the National Academy of Sciences, 120(34), e2222075120.
Becker, G.S. (1960) An economic analysis of fertility. In: G. Becker (red.), Demographic and economic change in developed countries. Princeton, N.J.: Princeton University Press, p. 208–230.
Beer, J. de (2009) Crisis en vruchtbaarheid in Nederland. Demos, 25(9), 4.
CBS (2011) Hoogste aantal geboorten in 10 jaar tijd. CBS Statistiek, 17 november.
Dettling, L.J. en M.S. Kearney (2023) The cyclicality of births and babies’ health, revisited: Evidence from unemployment insurance. NBER Working Paper, 30937.
Lappegård, T., T. Kornstad, L. Dommermuth en A.P. Kristensen (2023) Understanding the positive effects of the COVID-19 pandemic on women’s fertility in Norway. Population and Development Review, 16 februari.
Sobotka, T., K. Zeman, A. Jasilioniene et al. (2023) Pandemic rollercoaster? Birth trends in higher-income countries during the COVID-19 pandemic. Population and Development Review, 25 april.
Wijk, D. van (2023) From prosperity to parenthood: How employment, income, and perceived economic uncertainty influence family formation. Proefschrift Universiteit Groningen.
Auteurs
Categorieën