Armoede en ongunstige leefomstandigheden
Aute ur(s ):
Geurts, J. (auteur)
Wieling, M. (auteur)
Meer informatie is te vinden in de Armoedemonitor 1999, een gezamenlijke pub licatie van het CBS en SCP.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4239, pagina 59, 21 januari 2000 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
In 1997 had één op de zes huishoudens een laag inkomen. Deze huishoudens telden samen 1,9 miljoen personen, waaronder 552.000
kinderen jonger dan 18 jaar. De groep huishoudens met een laag inkomen telt relatief meer vrouwen, kinderen en ouderen, meer
éénoudergezinnen en meer alleenstaanden. Ze zijn relatief laagopgeleid en nemen minder deel aan het arbeidsproces.
In deze bijdrage wordt een schets gegeven van de samenhang tussen de inkomenspositie en de omstandigheden waarin mensen leven.
Verschillen in leefomstandigheden hangen echter ook samen met bijvoorbeeld verschillen in leeftijd of opleiding. Bij de hierna
gepresenteerde bevindingen is daarvoor gecontroleerd
Lage inkomens minder gunstige leefomstandigheden
Een laag inkomen betekent voor individuen meer dan alleen relatief weinig geld. Het heeft ook gevolgen voor de omstandigheden waarin
mensen leven. Zo is de kwaliteit van de woning en de woonomgeving van mensen onder de lage-inkomensgrens minder gunstig dan die
van mensen met een hoger inkomen. De lage inkomens voelen zich minder veilig, hoewel ze niet vaker slachtoffer zijn van
veelvoorkomende criminaliteit. Ook rapporteren zij vaker lichamelijke beperkingen, psychosociale klachten en langdurige aandoeningen
en hebben ze vaker een negatieve gezondheidsbeleving dan de hogere inkomensgroep (figuur 1). Tevens roken armen vaker, ze
verschillen echter niet van mensen met een hoger inkomen ten aanzien van andere riskante gewoonten, zoals ernstig overgewicht en
alcoholgebruik.
Figuur 1. Gezondheid van armen en niet- armena, 1997
Met behulp van een vijftal indexen krijgen we een totaalbeeld van de leefsituatie van de lagere inkomens. De indexen zijn samengesteld
uit achttien afzonderlijke items over de kwaliteit van de woning en de woonomgeving, materiële welvaartspositie, gezondheid en leefstijl,
maatschappelijke participatie en welbevinden. De scores per aspect zijn onderling vergelijkbaar. Een hoge score duidt op een groot
verschil tussen armen en niet armen (figuur 2).
Figuur 2. Verschil in leefomstandigheden tussen lage en hoge inkomens, 1997a
Personen met lage inkomens zijn voor alle vijf leefsituatie-aspecten gemiddeld slechter af dan de hoge inkomens. De verschillen zijn het
grootst ten aanzien van de kwaliteit van de woning en de woonomgeving en het welbevinden. Bij de indicatoren voor gezondheid en
leefstijl en maatschappelijke participatie – onder meer sociale contacten en deelname aan verenigingen – is het gemiddelde verschil tussen
armen en rijken wat kleiner. Opmerkelijk genoeg is het verschil tussen de beide inkomensgroepen het kleinst voor de materiële welvaart.
Cumulatie van achterstanden
Ruim een kwart van alle personen van 18 jaar en ouder heeft een achterstand op drie of meer van de vijf onderscheiden leefsituatieaspecten, en bijna tien procent op minstens vier aspecten (figuur 3). Twee procent verkeert zelfs op alle vijf de aspecten in een
achterstandspositie. Ongunstige leefomstandigheden komen vaker voor bij de lage inkomens. Van de armen heeft bijna de helft een
achterstand op drie of meer leefsituatie-aspecten. Bij de niet-armen is dit een kwart. Eén op de twintig personen met een laag inkomen
heeft op geen van de vijf aspecten een achterstand, tegen een op de tien bij de niet-armen.
Figuur 3. Cumulatie van achterstanden, 1997a
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)