W. Albedo
Arbeidsmarkt
in etages
,,In wezen kwamen er uit het onderwijs in de jaren zeventig te weinig ongeschoolden”. Bijgevolg gingen in die
jaren redelijk geschoolde mensen
,,ongeschoolde” arbeidsplaatsen innemen. Gevolg: de eisen voor die
functies werden opgeschroefd en ongeschoolden werden voor die banen
niet meer aangenomen. Er vindt dus
een verdringingsproces plaats. Men
kan zich voorstellen dat op deze wijze
geschoolden halfgeschoolden verdringen, halfgeschoolden (geoefenden) de
ongeschoolden verdringen, terwijl de
ongeschoolden werkloos bleven.
Zo omschrijft Jet Bruinsma, aan de
hand van een themanummer van het
tijdschrift Vorming, de situatie 1). Er
wringt iets in deze redenering. Kort gezegd komt het er op neer dat er minder
werkloze ongeschoolden zouden zijn,
als er meer op de arbeidsmarkt zouden
komen. Zo ligt het natuurlijk niet. De
redenering zou zo moeten lopen: er
werden meer geschoolden en geoefenden opgeleid dan er banen voor beschikbaar zijn. Zij worden dus gedwongen de eisen die zij aan banen
stellen wat omlaag te schroeven en dus
leidde de potentiele werkloosheid der
geschoolden tot actuele werkloosheid
onder de laag of niet geschoolden.
Overschotten op de arbeidsmarkt
worden ,,naar beneden doorgegeven”. Uit de tijd van de overspannen
arbeidsmarkt weten we dat zich toen
een vergelijkbaar proces afspeelde:
omdat het voordeliger is een ongeschoolde dan een geschoolde plaats
open te laten werden mensen boven
hun capaciteit ingezet en omgeschoold, en deden de meest acute tekorten op de arbeidsmarkt zich ook
,,aan de onderkant” gevoelen.
De ongeschoolde sector op de arbeidsmarkt trekt als het ware altijd de
extreme situaties naar zich toe. In de
ESB 28-8-1985
tijd van de overspannen arbeidsmarkt
uit zich de overspanning daar het
meest acuut. (Daar ontstonden ook de
wilde stakingen van 1970.) In de arbeidsmarkt, gekenmerkt door massawerkloosheid, is de werkloosheid daar
toch weer wat groter dan elders. Dit
geldt uiteraard, tenzij er op dat niveau
loonflexibiliteit aanwezig is. De ervaringen in de VS laten zien dat in dat
laatste geval juist op dat niveau nieuwe banen worden geschapen.
De meeste niveaus op de arbeidsmarkt zijn als het ware doorgangsstations (tussen,,etages”). Zij
communiceren met het naast hogere
en het naast lagere niveau. Maar er
moet per definitie een basisstation
zijn, zonder naast lager niveau. Men
mag veronderstellen dat er ook aan de
bovenkant zo’n niveau ligt. Tekorten
worden daar, hoe dan ook, opgevuld,
zo nodig door loonbeleid of door het
aantrekken van mensen met een wat
lagere kwalificatie dan gewenst, en
overschotten kunnen alleen ,,naar beneden” worden doorgesluisd. Ook
aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komen algemene tekorten verhevigd over, maar de gevolgen voor de
betrokkenen zijn minder dramatisch.
Dit klinkt allemaal redelijk en geloofwaardig en het verklaart sommige
verschijnselen op de arbeidsmarkt.
Toch is het een eenzijdig model. Immers, het gehele aanpassingsproces
van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, wordt verondersteld door het
aanbod (door de werknemer dus) te
worden ondergaan. In werkelijkheid
zal ook de vraag (de werkgever dus)
zich van tijd tot tijd moeten aanpassen
aan de situatie op de arbeidsmarkt.
Men mag aannemen dat de vraag welke zijde zich aanpast, de vraag of het
aanbod, met name bepaald wordt
door de aard van de spanning op de ai –
beidsmarkt. Is er een algemeen tekort
aan mensen, dan ligt de zwaarste last
op de werkgevers. Zij trachten via het
instrument van loonsverhoging te reageren en passen hun organisatie zo nodig aan aan de onvermijdelijk geachte
tekorten. In een situatie van grote
werkloosheid ligt de zwaarste last op
de werknemers. Zij passen zich aan
door het vermelde proces van het verminderen van de eisen die zij aan banen stellen (wat inhoud van het werk
en wat loon betreft). Hebben ze daarvoor geen ruimte, dan blijft slechts
werkloosheid over.
Het is begrijpelijk dat men aan geen
van beide kanten van de arbeidsmarkt
grote behoefte heeft aan dit soort aanpassingsprocessen. Maar de arbeidsmarkt heeft een nogal hardhandig instrumentarium om deze aanpassingsprocessen af te dwingen. Dat instrumentarium omvat, wat de werkgevers betreft,
het looninstrument of anders moeilijk
vervulbare – en dus kostbare – vacatures (en dus wellicht reorganisaties van
het werk en om- en bijscholing van
nieuw aan te trekken personeel). Wat de
werknemers betreft werkloosheid, loonflexibiliteit en het aanpassen van de verwachtingen die men van een baan had.
Op dit moment zien we tegelijkertijd
tekorten aan de top en overschotten aan
de basis van de arbeidsmarkt. Omdat dit
uit een oogpunt van loonpolitiek tot onmogelijke aanpassingen zou moeten leiden ligt de druk met name op de andere
elementen van het arbeidsmarktinstrumentarium: aanpassing van eisen of organisatie en onvervulbare vacatures
naast blijvend hoge werkloosheid.
1) De Volkskranl van 6 augustus 1985.
839