Ga direct naar de content

Afstand houden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 10 1988

Afstand houden
Met de regelmaat van de klok sluiten grote Internationale ondernemingen samenwerkingsovereenkomsten
met elkaar. Men besluit tot gezamenlijke produktie van
onderdelen, men doetgezamenlijkonderzoek, men ruilt
uitkomsten van onderzoek, men koopt of verkoopt kennis door middel van licenties, men doet marketing voor
de produkten van een ander enz. Even regelmatig kloppen dezelfde ondernemingen echter bij regeringen aan
om steun voor R&D, invoerheffingen, voorkeursbehandeling bij overheidsaankopen en dergelijke met het argument dat de concurrentie het voortbestaan van hun
bedrijf bedreigt. En vaak met succes. Enerzijds krijgt
dus vrijwel iedere multinational overheidssteun om de
concurrentie het hoofd te kunnen bieden, anderzijds
werkt ook vrijwel iedere multinational met die concurrentie samen. Hoe valt dit te rijmen?
Een antwoord is te vinden in een pas verschenen
boek van Rob van Tulder en Gerd Junne over de manier waarop Europese multinationals zich de zogenaamde kerntechnologieen eigen trachten te maken1.
Kort gezegd is het antwoord dat alle ondernemingen in
hetzelfde schuitje zitten. Geen enkele onderneming,
hoe groot ook, kan de snelle technologische veranderingen op verscheidene gebieden, die bovendien
steeds meer in elkaar overvloeien, allemaal in zijn eentje bijsloffen. Overheidssteun is daarbij altijd welkom en
om die te krijgen is menige directie graag bereid een opvoering van de stervende zwaan ten beste te geven.
Goede samenwerking met andere multinationals die
strategische inputs kunnen leveren is evenwel veel belangrijker voor de toekomst van ondernemingen.
Het gaat daarbij uiteraard om de micro-elektronica,
de biotechnologie en de nieuwe materialen. Junne en
Van Tulder noemen dat kerntechnologieen omdat de
nieuwe kennis op die gebieden niet alleen nieuwe produkten en produktieprocessen op het eigen specifieke
terrein in het vooruitzicht stelt, maar ook drastische produkt- en procesvernieuwing in vrijwel alle overige sectoren. Een zuiniger gebruik van alle inputs van het produktieproces – arbeid, kapitaal, energie, grondstoffen
en milieu – en bovendien een grotere flexibiliteit in de
gehele economie liggen in het verschiet. Kortom, een
nieuwe industriele revolutie staat voor de deur.
Junne en Van Tulder noemen zes redenen voor samenwerking tussen ondernemingen. In de eerste plaats
het delen van risico. Talrijke veelbelovende ideeen
sneuvelen op technische uitvoerbaarheid binnen de
randvoorwaarde van winstgevendheid. Daarnaast is er
de onzekerheid dat een concurrent hetzelfde produkt of
proces sneller onder de knie en geoctrooieerd krijgt en
zo de markttoegang blokkeert. Er is het risico dat de belangstelling voor het nieuwe produkt te klein is of dat
men een te klein marktaandeel verovert om de gemaakte kosten terug te verdienen. Door samen te werken kan
men de initiele kosten per onderneming binnen de perken houden.
Markttoegang is een tweede reden voor samenwerking. Belangrijke markten worden afgeschermd door allerlei barrieres. In de telecommunicatie bij voorbeeld
gaan de grootste orders vaak naar de grootste binnenlandse producent. Door samenwerking kunnen dergelijke barrieres worden genomen.
Een derde belangrijke reden wordt gevormd door de
ruimere toepassingsmogelijkheden van veel kerntechnologie. Om vindingen uit te baten in sectoren waarin

ESB 10-8-1988

men zelf niet actief kan of wil worden, is samenwerking
de aangewezen weg.
Het integreren van kennis op verschillend gebied om
een nieuw produkt, proces of systeem te ontwikkelen is
een vierde reden voor samenwerking. In het verlengde
hiervan ligt de vijfde reden: het op de markt kunnen
brengen van systemen in plaats van afzonderlijke produkten voor afzonderlijke functies. De zesde en laatste
reden ligt in het tot stand brengen van gemeenschappelijke standaarden. Het op de markt brengen van unieke systemen of produkten die niet uitwisselbaar zijn met
andere merken, is voorbehouden aan ondernemingen
die of zeker weten dat ze een voldoende groot marktaandeel zullen behalen of met een klein aandeel genoegen kunnen nemen. Alle overige ondernemingen doen
er verstandig aan zo vroeg mogelijk in de fase van produktontwikkeling met concurrenten een gemeenschappelijke produktstandaard af te spreken.
Van Tulder en Junne constateren bij de Europese
multinationals meer intercontinentale allianties dan intra-Europese en een nadruk bij de Europese samenwerking op de researchfase tegenover een nadruk op meer
marktgerichte samenwerking bij de intercontinentale
samenwerking. In dit patroon komt tot uiting dat het behoud van zelfstandigheid een belangrijke strategische
overweging is bij het aangaan van samenwerkingsverbanden. Samenwerking met concurrenten in dezelfde
markten wordt doelbewust beperkt tot het verwerven
van basiskennis. Binnen dat kader vallen de gezamenlijk Europese technologieprogramma’s Esprit, Brite,
Race en Eureka. Zodraer echter sprake is van commercialisering van kennis is er een sterke neiging afstand
te bewaren tot de directe concurrenten. Men zoekt dan
partners die op heel andere produkt- en geografische
markten actief zijn. De geschikte kandidaten daarvoor
zijn vooral ondernemingen die geavanceerdere kennis
in huis hebben, dus veelal Japanse en Amerikaanse
multinationals. Overigens constateren de schrijvers dat
de Europese bedrijven over het algemeen mindertot samenwerking geneigd zijn dan de Japanse en Amerikaanse. Vanwege de sterkere diversificatie in Europa is
knowhow op aanpalende gebieden vaak binnen de onderneming te vinden. Dat vermindert de noodzaak tot
externe samenwerking enigszins.
Via de talloze samenwerkingsverbanden verspreidt
de technologische kennis zich snel in de hele wereld.
Overheden die met veel goede bedoelingen en nog
meer geld hi-tech bedrijvigheid steunen, zullen tot de
ontdekking komen dat misschien wel de positie van hun
‘nationale kampioenen’ verstevigd wordt, maar niet de
relatieve positie van hun economie. De buurlanden stimuleren dezelfde sectoren, zodat het netto resultaat
van al die inspanningen niet ver van nul zal liggen. De
ondernemingen gebruiken de mede op overheidskosten opgedane kennis in de regel als toegangsbewijs
voor intercontinentale samenwerking. Naarmate zij
daarbij succesvoller zijn, zullen zij de band met het land
van oorsprong verwaarlozen. Enigszins afstand houden
van de multinationals is bij het voeren van technologiebeleid niet onverstandig.

______________________W. Sietsma
R. van Tulder en G. Junne, European multinationals in core
technologies, Wiley/IRM series on multinationals, John Wiley

and Sons, Chichester, 1988.

729

Auteur