■ Wiljan van den Berge, Patrick Koot en Jochem Zweerink (CPB)
Het heersende beeld is dat de arbeidsmarkt steeds dynamischer wordt, maar dat is niet terug te zien in de bewegingen van werknemers tussen bedrijven, en van en naar de arbeidsmarkt. Een veelgebruikte maatstaf voor dynamiek op de arbeidsmarkt is de mate van baancreatie en baanvernietiging: hoeveel banen komen er bij groeiende en nieuwe bedrijven bij, en hoeveel banen verdwijnen er bij krimpende en sluitende bedrijven?
Figuur 1 laat met de blauwe lijnen de mate van baancreatie en baanvernietiging bij bedrijven zien per jaar als aandeel van de gemiddelde werkgelegenheid in dat jaar en het voorgaande jaar. Gemiddeld liggen beide rond de twaalf procent. Dat wil zeggen dat gemiddeld twaalf procent van de banen in een jaar niet meer bestaan in het volgende jaar, en dat twaalf procent van de banen in een jaar vorig jaar nog niet bestonden. In perioden van hoogconjunctuur is de mate van baancreatie vanzelfsprekend hoger. In perioden van laagconjunctuur is er meer baanvernietiging.
De oranje lijn laat de kans zien dat werknemers wisselen van werkgever voor hun belangrijkste baan. Deze schommelt rond de zeventien procent. De jaren 2006 en 2010 zijn door breuken in de data niet goed te meten.
Uit de drie lijnen blijkt geen duidelijke trend. Hooguit neemt de dynamiek iets af ten opzichte van de beginjaren 2000. Deze conclusie strookt niet met het beeld dat de arbeidsmarkt juist dynamischer is geworden. Hoe komt dat? Een deel van de verklaring is dat tijdelijke contracten, die voor meer dynamiek kunnen zorgen, vooral geconcentreerd zijn bij jongeren en dat zij ook voorheen al vaker wisselden van positie. Daarnaast kunnen we twee aspecten van dynamiek niet meten door het ontbreken van beschikbare data: mensen die bij dezelfde werkgever van het ene tijdelijk contract naar het andere tijdelijke contract gaan, en zzp’ers en uitzendkrachten die van opdrachtgever wisselen. Het is mogelijk dat via zzp’ers en uitzendkrachten de dynamiek wel is toegenomen.