Sinds de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1951 zijn er in Europa belangrijke stappen gezet om bestaande (handels)barrières tussen landen te slechten. In hoeverre dit heeft bijgedragen aan convergentie van prijzen is een belangrijk vraagstuk in de economische literatuur. Er zijn verschillende maatstaven om prijsconvergentie te meten. Meestal wordt gekeken naar de ontwikkeling van de spreiding van de logaritme van de absolute consumptieprijsniveaus tussen landen aan de hand van de standaarddeviatie. Dit is de zogenoemde σ-maatstaf voor prijsconvergentie. In de figuur is de σ-maatstaf weergegeven voor elf eurolanden die in 2003 deel uitmaakten van de monetaire unie en waarvoor terug tot 1960 absolute prijsniveaus voor particuliere consumptie zijn geconstrueerd. De absolute prijsverschillen tussen deze landen zijn sinds 1960 sterk afgenomen. De afname blijkt te kunnen worden verklaard uit kleiner geworden inkomensverschillen, de sterk toegenomen handel tussen de eurolanden en de afgenomen wisselkoersvolatiliteit op de weg naar monetaire eenwording. Sinds de Europese schuldencrisis zijn de prijsverschillen voor de particuliere consumptie – onder invloed van divergerende inkomensontwikkelingen in Europa – weer gestegen tot een niveau van vlak na de publieke introductie van de euro.
Naast de σ-maatstaf voor prijsdispersie, wordt de β-maatstaf gebruikt om prijsconvergentie in kaart te brengen. Daarbij wordt in het bijzonder gekeken of prijsconvergentie ‘van onderaf ‘ plaatsvindt, dat wil zeggen of de consumptieprijzen in landen met aanvankelijk relatief lage absolute prijsniveaus sterker stijgen dan in landen met verhoudingsgewijs hoge prijsniveaus. Hiervan is over de tijdspanne van 1960–2015 bezien inderdaad sprake. De correlatie tussen de absolute prijsniveaus in 1960 en de absolute consumptieprijsstijging in het tijdvak 1960–2015 is voor deze landen met een waarde van –0,91 hoog. Een land als Finland met het hoogste absolute prijsniveau in 1960 kende gemiddeld genomen de minste prijsstijgingen in de daaropvolgende 55 jaar. Landen als Spanje en Portugal zitten aan het andere einde van het spectrum met enerzijds het laagste absolute prijsniveau in 1960 en anderzijds de sterkste gemiddelde prijsstijging. Nederland neemt een middenpositie in.
Auteur
Categorieën