Zoals altijd vlak voor de kerst houdt economisch Nederland zijn adem in. Welke tijding brengt de Economentop dit jaar? Is er een topeconoom wiens ranking zijn ego niet ondersteunt? Weet aankomend talent een plek te veroveren? En hoe doet mijn universiteit het? Hier is het allemaal te lezen.
Al jaren publiceert ESB in december een ranking van de Nederlandse economen die in de afgelopen vijf jaar het best gepubliceerd hebben in de internationale, wetenschappelijke gepeerreviewde tijdschriften. Goed publiceren in zulke tijdschriften is een belangrijk beoordelingscriterium voor onderzoekers. Sinds 2014 doen we dat volgens de in kader 1 beschreven methode, zie ook Phlippen (2014; 2015) en Abbring et al. (2014).
De telmethode
Voor het berekenen van de scores en het samenstellen van de Economentop 40 wordt er gebruikgemaakt van de ‘Web of Science’-database van Thomson Reuters voor de periode 2011–2015.
Geteld worden alleen artikelen die zijn verschenen in een tijdschrift binnen het domein ‘Economie’, waarvan er ten minste één auteur op het moment van publiceren een affiliatie had met een Nederlandse universiteit. Het domein ‘Economie’ is voor deze top gedefinieerd als alle tijdschriften die voorkomen op de Tinbergen Journal List (www.tinbergen.nl) of de toptijdschriften op de ERIM Journal List (www.erim.eur.nl, alleen categorie P* en P). Alle andere documenttypen in ‘Web of Science’ worden niet meegeteld.
De score van ieder individueel artikel wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde article influence score (AIS) van het tijdschrift in de periode 2011–2015, en wordt gewogen voor het aantal auteurs met de factor 2/(1+#auteurs). Een artikel met 1 auteur krijgt dus gewicht 1, een artikel met 2 auteurs gewicht 2/3 enzovoorts. De score per wetenschapper is dan simpelweg de som van zijn of haar vijftien hoogst scorende artikelen. Ten slotte zijn de wetenschappers met een kleinere Nederlandse aanstelling dan 0,5 FTE uit de resulterende ranglijst verwijderd. De bovenste veertig posities op de uiteindelijke ranglijst vormen gezamenlijk de Nederlandse Economentop 2016.
Om de score per instituut te bepalen, is ieder artikel op basis van de affiliatie-informatie van de auteurs in ‘Web of Science’ toegewezen aan een of meer instituten. Het artikel is toegewezen aan een instituut als er een auteur is die een affiliatie heeft met dat instituut. Per instituut telt een artikel hoogstens eenmaal mee. Artikelen met auteurs van verschillende instituten zijn bij alle relevante instituten meegeteld. Vervolgens zijn de scores van alle artikelen van een instituut gesommeerd. De resulterende ranglijst vormt de Nederlandse Institutentop voor 2016.
ESB dankt Pieter Vreeburg (Erasmus School of Economics) voor het samenstellen van de top.
De ranking van dit jaar volgt dezelfde methode als afgelopen jaren, zij het met een kleine aanpassing. Ik heb de article influence score (AIS) van een publicatie in American Economic Review: Papers & Proceedings (AER:P&P) verlaagd tot 25 procent van de waarde van een publicatie in de reguliere AER. De Papers & Proceedings zijn korte artikelen in het meinummer van de AER over de bijdrage op de januariconferentie. Het schrijven van zo’n artikel heeft status en is goed voor de zichtbaarheid van de auteur, maar het artikel gaat niet door een refereeproces heen dat even streng en grondig is als dat van een regulier AER-artikel. De waarde van 25 procent kwam tot stand na consultatie van een aantal economen uit de Economentop – nota bene die zelf niet in de AER:P&P gepubliceerd hebben. Door de aanpassing is de AIS van een AER:P&P-artikel dus geen 6,32, maar 1,58. Ter vergelijking: dat is net iets lager dan een publicatie in de European Economic Review. Door deze aanpassing komt Daan van Soest (plaats 36) lager in de top te staan en vallen Jan Stoop (41) en Jakob de Haan (42) net buiten de top.
DE INDIVIDUELE RANKING
De ESB Economentop kent dit jaar veel vaste gezichten en maar weinig nieuwkomers. De winnaar is, net als in 2014 en 2015, Daan van Knippenberg (Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)), die onderzoek doet naar leiderschap en teamprestaties in organisaties. De nummers twee en drie wisselen van plek ten opzichte van vorig jaar: Wolf Wagner (2) en Hessel van Oosterbeek (3). Je jaar na jaar op dit niveau weten te handhaven, is een hele knappe prestatie en vergt zowel creativiteit als uithoudingsvermogen.
De afgelopen jaren was een belangrijke kanttekening dat er altijd Nederlandse onderzoekers waren die beter gepubliceerd hadden dan de winnaar, maar van deelname aan de economentop uitgesloten waren omdat zij niet of nauwelijks in Nederland werkzaam zijn. Onderzoekers komen pas in aanmerking voor de individuele ranking als ze een aanstelling van meer dan 0,5 FTE hebben in Nederland. Dat is dit jaar niet het geval; Daan is gewoon de best publicerende Nederlandse econoom. Als Rick van der Ploeg aan een Nederlandse universiteit had gewerkt, was hij dit jaar geen eerste – zoals afgelopen jaren het geval was – maar derde geworden. Ook andere toppers met een kleine Nederlandse aanstelling, Charles Noussair (Arizona), Stefan Trautman (Heidelberg), Thomas Dohmen (Bonn) en Stijn Claessens (FRB) waren niet in de top drie gekomen.
Knap is de prestatie van de nieuwe nummer vier van dit jaar: Bart Bronnenberg (4) uit Tilburg (TU) is de grootste stijger in de lijst – hij komt van plaats 35. Die stijging heeft hij te danken aan publicaties in 2015 in Quarterly Journal of Economics, Rand Journal en Journal of Economic Perspectives. Jaap Abbring (40) legt de omgekeerde route af. We nemen publicaties vanaf 2011 mee en dus viel zijn artikel in Econometrica uit 2010 dit jaar net buiten de boot.
Opvallend is dat de ESB Economentop dit jaar slecht nieuws brengt voor talenten. Er zijn maar vijf echte nieuwkomers (economisch geograaf Ron Boschma (9) publiceert al jaren goed genoeg voor een hoge lijstnotering, maar had de afgelopen jaren een te kleine aanstelling in Utrecht (UU)). Dat zijn er minder dan afgelopen jaren. Zo zorgde de invoering van de nieuwe rekenmethode in 2014 voor een complete herschikking, en ook vorig jaar waren er tien nieuwe gezichten. De eerste nieuwkomer vinden we in de persoon van Pierre Koning (19). Pierre doet veelal empirisch werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt en heeft een achtergrond in toegepast beleidsonderzoek.
De andere nieuwkomers zijn zeer verschillend. Adriaan Soetevent is een micro-econoom uit Groningen (RUG) die empirisch gedragseconomisch onderzoek doet naar liefdadigheid. Cees Withagen (28) is een ervaren milieu-econoom aan de Vrije Universiteit (VU) die vorig jaar als nummer 41 net buiten de lijst viel. Verder is Florian Schuett (38) een theoretisch micro-econoom uit Tilburg die menselijk gedrag en instituties bestudeert, en Bert Zwart van het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) is een statisticus die over meer methodologische vragen in tijdschriften op het gebied van de besliskunde (operations research) publiceert.
Tot slot valt op dat er maar één vrouw in de Economentop zit. Dat is Els Gijsbrechts (22) uit Tilburg. Dit geeft toch te denken. Als ik recent onderzoek van de nummer 6 op de lijst letterlijk neem, zou het eraan kunnen liggen dat economie als wetenschap te competitief is (Buser en Yuan, 2016). Maar is de economische wetenschap echt competitiever dan andere sociale wetenschappen? Of zijn daar de toppen ook geheel bezet door mannen? Deze vragen verdienen een serieus antwoord, omdat een beroepsgroep met diverse achtergronden beter presteert.
DE RANKING VAN INSTELLINGEN
Als je per instelling de uitschieters uit de individuele top telt, lijkt zich dit jaar een kopgroep van Tilburg, VU en EUR los te maken van de rest van de economische instituten; zie figuur 1. Zowel de Universiteit van Amsterdam als die van Maastricht (UM) verloor een paar toppers, waardoor zij dalen op de lijst. Deze plekken werden voor een deel overgenomen door nieuwe toetreders (Universiteit Leiden (UL), het CWI), maar gingen voor een groter deel naar Tilburg. Ver uitlopen kon Tilburg echter niet, want de overstap van Jan van Ours van Tilburg naar de Erasmus beperkt de verschillen binnen de top. Merk op dat De Nederlandsche Bank, in de persoon van zijn hoofd onderzoek Jakob de Haan, ook bijna in de lijst met toppers per instelling had gestaan. Dat weerspiegelt het feit dat DNB een serieuze onderzoeksomgeving is.
Voor de ranking van de instellingen tellen echter alle medewerkers, niet alleen de toppers. De AIS van een gemiddeld artikel van een onderzoeker in de Economentop is 1,28 tegenover 0,74 voor een artikel van een gemiddelde econoom. Onderzoekers buiten de top publiceren dus niet alleen minder artikelen, maar deze artikelen zijn ook minder invloedrijk. Wel drijven een aantal goed publicerende onderzoekers met een kleine aanstelling in Nederland de score van instituten in de institutentop op. Het is vooral Tilburg dat daarvan lijkt te profiteren.
De ordening in tabel 2 komt overeen met de toppers per instelling uit figuur 1. Verschillen in omvang worden hier echter manifest. De Erasmus en Tilburg hebben als grootste economische instellingen de grootste totale AIS. Ze ontlopen elkaar niet veel qua score, maar behalen die op een andere manier. Tilburgse onderzoekers schrijven minder artikelen, maar die zijn wel invloedrijker, dan die van de Rotterdamse onderzoekers. Een andere verklaring kan zijn dat Tilburgse onderzoekers niet veel samenwerken. Als ze dan publiceren, hoeven ze de credits voor het artikel niet te delen met een co-auteur (Phlippen, 2014). Ten opzichte van vorig jaar zijn de twee Amsterdamse universiteiten van plek gewisseld. De VU heeft de UvA ingehaald, al is dat voornamelijk een gevolg van het aantal artikelen, en niet van de impact per artikel.
Natuurlijk zijn deze bevindingen interessante stof voor tijdens de koffie. Maar of dit tot bijsturing van facultaire strategieën – behalve diversiteitsbeleid – zou moeten leiden, is een open vraag. Eerder dit jaar stelden Dolfsma en Leydesdorff (2016) dat de verschillen tussen de economische faculteiten niet ‘robuust significant’ waren. Met andere woorden: volgens hen moet je de rankings met een korreltje zout nemen. Zij kijken echter niet naar totale publicaties, maar naar het aandeel publicaties dat tot de tien procent meest geciteerde artikelen behoort. Ik denk dat de hogere impact per artikel in Tilburg, die we al jaren zien, bijvoorbeeld wel enige zeggingskracht heeft.
Literatuur
Abbring, J., B. Bronnenberg, P. Gautier en J. van Ours (2014) Alternatieve Economentop met meer kwaliteit. ESB, 99(4684), 266–269.
Buser, T. en H. Yuan (2016) Do women give up competing more easily? Evidence from the lab and the Dutch Math Olympiad. TI Discussion Paper, 2016-96/I.
Dolfsma, W. en L. Leydesdorff (2016) Universitaire en Economische pieken. ESB, 100(4742), 678–681.
Phlippen, S. (2014) De Economentop 2014. ESB, 99(4699&4700), 786–788.
Phlippen, S. (2015) De Economentop 2015. ESB, 100(4723&4724), 751–753.
NOOT: De laatste alinea van dit artikel is aangepast op 31 december 2016 omdat het de methodologie die Dolfsma en Leydesdorff (2016) hanteren verkeerd weergaf.
Auteur
Categorieën