De vluchtelingengroepen die sinds de jaren negentig naar Nederland zijn gekomen staan er niet goed voor op de arbeidsmarkt. Voor de nieuwe instroom van vluchtelingen is het primair van belang asielprocedures en inburgering te versnellen.
216Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
De integratie van
vluchtelingengroepen in Nederland
VLUCHTELINGENSPECIAL
S
inds eind 2014 is het aantal asielzoekers in
Nederland sterk toegenomen. In 2015 hebben
43.000 mensen een eerste asielverzoek gedaan.
Dit aantal is fors hoger dan in de voorafgaande
tien jaar toen het aantal asielaanvragen jaarlijks tussen de
10.000 en 15.000 schommelde. Behalve dat er zorgen zijn
hoe deze mensen op te vangen, rijzen er ook vragen over
hun integratie. In 2015 lag het inwilligingspercentage van
de asielverzoeken op circa zeventig procent. Een grote groep
van de asielzoekers krijgt dus een status en gaat zich in Ne
derland vestigen (Wobma, 2015, ook in deze ESB). Van
de integratie van de nieuwe instroom, waaronder een aan
zienlijke groep Syriërs en Eritreeërs, weten we nog weinig.
Meer is er bekend over de positie van personen die eerder
als vluchteling naar Nederland zijn gekomen. Sinds 2003
zijn twee grote surveys gehouden onder vluchtelingengroe
pen die voornamelijk in de jaren negentig naar Nederland
zijn gekomen. In 2003 is een surveyonderzoek gehouden
onder duizenden personen van Afghaanse, Iraanse, Iraakse,
Somalische en (voormalig ) Joegoslavische herkomst (Van
den Maagdenberg , 2004), in 2009 is een dergelijk survey
onderzoek gedaan onder dezelfde groepen, exclusief de voormalige Joegoslaven (Dourleijn en Dagevos, 2011).
Voor latere jaren zijn gegevens beschikbaar uit algemene ar
beidsmarktsurveys als de Enquête beroepsbevolking (EBB)
en uit registratiebestanden met informatie over uitkeringen
en inkomen. Gezamenlijk geven de surveys en verdere sta
tistieken een breed inzicht in de integratie van deze groe
pen en de knelpunten die daarbij optreden. In deze bijdrage
gaan we in op hun positie op de Nederlandse arbeidsmarkt
en welke structurele en sociaal culturele factoren daarbij
van belang zijn gebleken.
POSITIE STATUSHOUDERS OP DE ARBEIDSMARKT
Al het eerdere onderzoek laat zien dat statushouders er op
de Nederlandse arbeidsmarkt niet best voor staan. Hun
positie is doorgaans slechter dan die van andere niet wes
terse migrantengroepen, zoals de Turks en Marokkaans
Nederlandse groep. Verder zijn er verschillen tussen de
vluchtelingengroepen onderling. Ongunstig is de positie
van Somalische Nederlanders. Afghaanse en Iraakse Neder
landers zijn qua arbeidsmarktpositie redelijk vergelijkbaar
en doen het beter dan de Somalische groep, maar blijven
achter bij de positie van Iraanse Nederlanders. Dat was al zo
in 2003 en aan die rangorde is eigenlijk weinig veranderd
(Dagevos en Bierings, 2005; Dourleijn en Dagevos, 2011;
Huijnk et al., 2014). Het onderzoek van 2003 liet zien dat
(voormalige) Joegoslaven ongeveer dezelfde arbeidspartici
patie hadden als Iraniërs. Gegevens uit de EBB van 2012
laten zien dat een kwart van de Somaliërs tussen de 15 en
65 jaar betaald werk heeft (meer dan twaalf uur per week).
Onder Afghaanse Nederlanders is dit 42 procent, Iraakse
Nederlanders 39 procent en Iraanse Nederlanders 60 pro
cent. Dit laatste is vergelijkbaar met de arbeidsparticipatie
van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders (Huijnk et
al. , 2014). Opvallend is de hoge bijstandsafhankelijkheid
van statushouders. Meer dan de helft van de Somaliërs is
afhankelijk van een bijstandsuitkering. Onder de Irakezen
geldt dit voor 37 procent en voor ongeveer een kwart van MÉROVE
GIJSBERTS
Senior wetenschap-
pelijk medewerker
bij het Sociaal en
Cultureel Planbu –
reau en hoogleraar
aan de Universiteit
Utrecht
JACO DAGEVOS
Hoofd bij het Sociaal
en Cultureel Plan –
bureau en bijzonder
hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
Registratiebestanden en arbeidsmarktsurveys laten zien dat de
vluchtelingengroepen die sinds de jaren negentig naar Nederland
zijn gekomen, er niet goed voor staan op de Nederlandse arbeids
markt. Met name vrouwen uit deze groepen nemen een kwetsbare
positie in. Voor de nieuwe instroom van vluchtelingen is het van
belang extra beleidsinspanningen te verrichten om een herhaling
van deze problematiek te voorkomen. Een snellere asielprocedure
en inburgering is daarbij een cruciale eerste stap.
ESB Vluchtelingenspecial
Vluchtelingenspecial ESB
217Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
0
1
0
20 3
0
4
0
5
0
6
0
7
0 In procenten
Afg hanen Ira keze n Ira nië rs Som alië rs
< 1010-2525-50
Percentage niet-westerse allochtonen in de buurt:>
50
de Afghanen en Iraniërs in Nederland (cijfers van 2013;
CBS, 2014). Kenmerkend voor statushouders is hun zeer
lage arbeidsparticipatie in de eerste jaren van hun verblijf in
Nederland. Dit blijkt uit de studie van een cohort asielmi
granten die tussen 1995 en 1999 een status hebben gekre
gen en op basis van registratiebestanden gedurende vijftien
jaar zijn gevolgd (Bakker, 2016). Met een langer verblijf
neemt de arbeidsparticipatie toe ((Bakker, 2016; Zeilstra,
2015, ook in deze ESB). Van Syriërs en Eritreeërs in Neder
land is nog weinig bekend. Uit cijfers van het CBS (2015)
blijkt dat eind 2014 de helft van de Eritreeërs en ruim 60
procent van de Syriërs een bijstandsuitkering had.
VROUWEN UIT VLUCHTELINGENGROEPEN
De ongunstige positie van vluchtelingengroepen hangt
voor een deel samen met de lage participatie van vrouwen.
Hun positie is uitermate zwak, veel zwakker nog dan die
van de mannen. In het onderzoek van 2003 werkte bijvoor
beeld slechts tussen de negen en vijftien procent van de
vrouwen van Somalische, Afghaanse of Iraakse herkomst.
Deze aandelen zijn in de jaren daarna wel toegenomen,
maar nog steeds zijn weinig vrouwen uit vluchtelingengroe
pen aan het werk. In 2012 (cijfers EBB) heeft 14 procent
van de Somalische vrouwen, 24 procent van de Afghaanse
en 30 procent van de Iraakse vrouwen betaald werk. Een
belangrijke factor is het zeer lage opleidingsniveau van deze
vrouwen: een aanzienlijk deel is zelfs nooit naar school ge
weest (Vogels, 2011). Dit heeft voor deze vrouwen weer
een negatieve invloed op het leren van de Nederlandse taal
en daarmee op het vinden van werk (Gijsberts en Dagevos,
2005a). Vrouwen van Iraanse herkomst – die veel hoger
zijn opgeleid – doen het beduidend beter; van hen werkt
de helft (cijfers 2012). Interessant is dat de kinderen van
Iraanse migranten het goed doen op school, zij zitten vaak
op havo of vwo, vaker dan autochtone kinderen. Ook Af
ghaanse kinderen zijn vaak te vinden op havo of vwo, maar
halen niet het niveau van Iraanse en autochtone kinderen
(CBS, 2014). Een andere belangrijke factor voor de lage arbeidspar
ticipatie is het geloof. Met name onder Somalische mos
lims is een relatief groot deel sterk op het geloof gericht.
Uit onderzoek onder moslims uit vluchtelingengroepen in
Nederland kwam naar voren dat streng praktiserende mos
lims duidelijk conservatiever denken over de positie van de
vrouw dan moslims die niet of nauwelijks praktiseren en
dat moslimvrouwen in deze groepen veel minder vaak wer
ken (Maliepaard en Gijsberts, 2012).
BEPALENDE FACTOREN
Uit het eerdere onderzoek zijn een aantal belangrijke facto
ren naar voren gekomen die bepalend zijn voor de arbeids
participatie van vluchtelingen in Nederland (Klaver en
Van der Welle, 2009; De Vroome en Van Tubergen, 2010;
Bakker, 2016). Integratie op de arbeidsmarkt kost tijd, dat
geldt voor iedere migrant, maar voor vluchtelingen des te
meer, met name vanwege de vaak lange asielprocedure die
ze doorgaans moeten doorlopen. Een taal en/of inburge
ringscursus heeft invloed op het vinden van werk, zo blijkt
uit eerdere analyses, net als het niveau van de Nederlandse
taal waarop de migrant uiteindelijk is gekomen (Dourleijn en Dagevos, 2011). Zeer belangrijk voor het vinden van
werk is of een opleiding in Nederland is gevolgd (Bakker,
2016). Dat laatste vergroot de kans op werk aanzienlijk. De
redenen achter migratie, de vlucht, het vaak lange verblijf in
de opvang en de onzekerheid over het krijgen van een sta
tus vergroten het risico op problemen met de (geestelijke)
gezondheid (Gezondheidsraad, 2016). Veel vluchtelingen
kampen met gezondheidsproblemen en dit zorgt voor een
beduidend kleinere kans op een baan in Nederland (Dage
vos, 2011).
Ten slotte zijn sociaal culturele factoren belangrijk.
Voor het vinden van werk zijn netwerken onontbeerlijk.
Nu blijkt uit eerder onderzoek dat vluchtelingen veel
contact met autochtone Nederlanders hebben (figuur 1),
vergeleken met bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse Ne
derlanders. Dit contact is gunstig voor hun (arbeidsmarkt)
integratie. Maar tegelijk geldt hierbij een duidelijke relatie
met de woonomgeving : als vluchtelingen in buurten met
veel niet westerse migranten wonen, hebben ze beduidend
De ongunstige positie van
vluchtelingengroepen hangt samen met de lage participatie van vrouwen
Bron: ISEO/SCP (SPVA’ 03)
Vrijetijdscontacten binnen de eigen groep
naar aandeel niet-westerse allochtonen in de buurtFIGUUR 1
ESB Vluchtelingenspecial
218Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
minder contacten (Gijsberts en Dagevos, 2005b). Uit eer
der onderzoek blijkt dat vluchtelingen na aanvankelijk ge
spreid te zijn opgevangen, alsnog naar de stad trekken. Per
mentier en Wittebrood (2011) laten bijvoorbeeld zien dat
vluchtelingen relatief vaak in wijken met veel niet westerse
migranten wonen. Van de Somalische Nederlanders woont
maar liefst 46 procent in een dergelijke concentratiewijk,
maar ook van de ‘best’ geïntegreerde vluchtelingengroep,
de hoogopgeleide Iraanse groep, woont 29 procent in een
concentratiewijk. Dit is niet gunstig voor een soepele in
bedding in de Nederlandse samenleving. WAT TE DOEN?
De integratie van statushouders die in de afgelopen decen
nia in Nederland zijn komen wonen, is geen succesverhaal.
Uit divers onderzoek blijkt dat de afstand tot de arbeids
markt voor velen groot is. Zonder extra beleidsinspannin
gen dreigt hetzelfde voor de nieuwe groepen statushouders.
Eerdere ervaringen met integratie van nieuwe statushou
ders benadrukken het belang om de asielprocedure zo kort
mogelijk te laten zijn. Anders dan in het verleden zouden
de mogelijkheden verruimd kunnen worden om tijdens
de procedure de taal te leren, een opleiding te volgen of te
werken. Daarbij kunnen slimme combinaties gezocht wor
den van werken, opleiding en de taal leren (Engbersen et
al. , 2015). In de praktijk wordt de Nederlandse taal immers
sneller geleerd. Zo zijn er gemeenten die ervoor zorgen dat
taalonderwijs voor de inburgering wordt gecombineerd
met betaald werk. In het hbo wordt statushouders de mo
gelijkheid geboden om een oriëntatiejaar te volgen en on
dertussen Nederlands te leren. Ook het in kaart brengen
van opleidingsniveau en (beroeps)aspiraties van asielmi
granten in de opvang kan helpen om na statusverlening snel
werk te maken van participatie. Belangrijk is de aandacht
voor de positie van vrouwen, die vaak een kwetsbare positie
innemen. Bij de zogenoemde uitplaatsing uit de azc naar
gemeenten zou rekening gehouden kunnen worden met
de arbeidsmarktkansen van statushouders. Zweeds onder
zoek laat zien dat de verschillen in arbeidsmarktpositie van
statushouders positief samenhangen met de verschillen in
de arbeidsmarktsituatie van de regio waar zij zijn komen te
wonen (Bevelander en Lundh, 2007). Verder is het belangrijk dat gemeenten de regie nemen.
Met de invoering van het nieuwe inburgeringsbeleid is die
verdwenen, met als gevolg dat gemeenten het zicht zijn
kwijtgeraakt op hun nieuwkomers. Ook zijn er aanwijzin
gen dat zonder bemoeienis van de gemeente nieuwkomers
te laat met hun inburgering beginnen. Recentelijk zijn de fi
nanciële middelen voor de maatschappelijke begeleiding van
statushouders verruimd. Dit geeft gemeenten meer armslag
om statushouders een goede start te geven in Nederland. Het is van belang de vinger aan de pols te houden voor
wat betreft de integratie van nieuwe statushouders. Het
voornemen bestaat om vanaf 2016 onderzoek te gaan doen
naar de integratie van deze nieuwe statushouders door ze
gedurende een aantal jaren na het verkrijgen van hun status
te volgen. Hopelijk draagt dit ertoe bij knelpunten vroeg
tijdig in kaart te brengen.
LITERATUUR
Bakker, L. (2016) Seeking sanctuary in the Netherlands: opportunities and obstacles to refugee in-
tegration. Proefschrift. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bevelander, P. en C. Lundh (2007) Employment integration of refugees: the influence of local
factors on refugee job opportunities in Sweden. IZA Discussion Paper, 2551.
CBS (2014) Jaarrapport Integratie 2014 . Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2015) Zeven van de tien Somaliërs in de bijstand. Persbericht op www.cbs.nl, 30 juli.
Dagevos, J. (2011) De positie op de arbeidsmarkt. In: E. Dourleijn en
J. Dagevos (red.) (2011),
108–125.
Dagevos, J. en H. Bierings (2005) Arbeid en inkomen. In: SCP/WODC/CBS (red.), Jaarrapport
Integratie 2005 . Den Haag: SCP/WODC/CBS, 81–105.
Dourleijn, E. en J. Dagevos (red.) (2011) Vluchtelingengroepen in Nederland. Over de integra-
tie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Engbersen, G., J. Dagevos, R. Jennissen et al. (2015) Geen tijd verliezen: van opvang naar
integratie van asielmigranten. WRR-Policy brief, 4.
Gezondheidsraad (2016) Briefadvies geestelijke gezondheid vluchtelingen. Den Haag: Gezond-
heidsraad.
Gijsberts, M. en J. Dagevos (2005a) De positie van allochtone vrouwen. In: SCP/WODC/CBS
(red.), Jaarrapport Integratie 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/WODC/CBS,
166–188.
Gijsberts, M. en J. Dagevos (2005b) Uit elkaars buurt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Plan-
bureau.
Huijnk, W., M. Gijsberts en J. Dagevos (2014) Jaarrapport integratie 2013. Participatie van mi-
granten op de arbeidsmarkt . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Klaver, J. en I. van der Welle (2009) IntegratieBarometer 2009: een onderzoek naar de integratie
van vluchtelingen in Nederland . Amsterdam: Vluchtelingenwerk.
Maagdenberg, V. van den (red.) (2004) Jaarrapport Integratie 2004 . Rotterdam: ISEO.
Maliepaard, M. en M. Gijsberts (2012) Moslim in Nederland 2012. Den Haag: Sociaal en Cul-
tureel Planbureau.
Permentier, M. en K. Wittebrood (2011) De woonsituatie van vluchtelingengroepen
in Ne-
derland. In: E. Dourleijn en J. Dagevos (red.), 126–141.
Vogels, R. (2011) Onderwijspositie. In: Dourleijn, E. en J. Dagevos (r
ed.), 81–107.
Vroome, T. de, en F. van Tubergen (2010) The employment experience of refugees in the
Netherlands. International Migration Review, 44(2), 376–403.
Wobma, E. (2015) De basisstatistieken over Syrische asielzoekers en immigranten. ESB,
101(4732), 206–207.
Zeilstra, A. (2015) Arbeidsintegratie van vluchtelingen. ESB, 100(4730), 212–213.