ESB Internationaal
i n t e r n at i o n a a l
Canon deel 3:
internationale en
ontwikkelingseconomie
Internationale economie en ontwikkelingseconomie zijn twee
deelgebieden van de algemene economie die nauw met elkaar verweven zijn. In tien vensters worden de ontwikkelingen op het gebied
van de internationale handel en productie belicht, en verschillende
factoren die van belang zijn voor economische ontwikkeling.
Arjan Lejour
Programmaleider
bij het Centraal
Planbureau
Charles van
Marrewijk
Hoogleraar aan de
Universiteit Utrecht
Eelke de Jong
Hoogleraar aan de
Radboud Universiteit
Nijmegen
1
Schaalvoordelen en
productdifferentiatie leiden tot
internationale handel
De nieuwe handelstheorie uit de jaren tachtig van de vorige
eeuw biedt een verklaring voor de opkomst van de intra-industriehandel, terwijl de oudere handelstheorieën alleen de
handel in finale producten verklaarden op basis van verschillen in technologie en comparatieve voordelen. Veel goederen
en diensten kunnen echter ook profiteren van schaalvoordelen in productie waardoor de gemiddelde prijs van het goed
of dienst daalt naarmate de productie toeneemt. Daardoor is
de wereldwijde productie van een goed op één plaats aantrekkelijker dan de lokale productie op veel verschillende plaatsen. Hierdoor nemen specialisatie en handel toe. Consumenten hebben een voorkeur voor verschillende variëteiten van
een goed en daardoor exporteren bijvoorbeeld Duitsland en
Frankrijk auto’s naar elkaar zonder dat de condities in beide
landen voor de productie van auto’s veel van elkaar verschillen. Paul Krugman heeft voor de ontwikkeling van deze theorie en het volgende onderwerp in 2008 de Nobelprijs voor
economie ontvangen.
2
Geografische economie
Voortbouwend op de nieuwe handelstheorie creëerde
Paul Krugman ook een nieuwe economische geografie, beter gekenmerkt als geografische economie. De kern van
zijn bijdrage hier is het toevoegen van regionale of internationale factormobiliteit aan het nieuwe handelsmodel waardoor
de economische omvang van een bepaalde locatie endogeen
bepaald kan worden. Bij hoge transport- of interactiekosten
vindt spreiding van economische activiteit plaats. Bij lage
interactiekosten kunnen afgelegen gebieden relatief efficiënt
vanuit een economisch centrum bediend worden. De voordelen van agglomeratie zijn dan zo groot dat spontaan een centrumperiferiestructuur ontstaat. Soortgelijke structuren zijn
later ook gebaseerd op modellen met mobiliteit van hooggeschoolde arbeiders en zelfs met intermediaire goederen zonder gebruik te maken van factormobiliteit. In alle gevallen is
het empirische belang van deze literatuur, die stedenvorming
en toenemende clustering van economische activiteit kan verklaren, zeer groot, wat dan ook een belangrijke tweede reden
was om de Nobelprijs voor de Economie in 2008 aan Krug-
Krugman, P. (1979) Increasing returns, monopolistic competition, and
international trade. Journal of International Economics, 9(4), 469–479.
_____________
244
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4633) 13 april 2012
Internationaal ESB
man toe te kennen. Deze literatuur vormt ook de belangrijkste bouwstenen voor een groot aantal beleidsgerichte toepassingen, variërend van gemeenteniveau tot Wereldbank.
Krugman, P.R. (1991) Increasing returns and economic geography. Journal of Political Economy, 99(3), 483–499.
Krugman, P.R. en A.J. Venables (1995) Globalization and the inequality
of nations. The Quarterly Journal of Economics, 110(4), 857–880.
Forslid, R. en G. Ottaviano (2003) An analytically solvable Âcore-periphery
model. Journal of Economic Geography, 3(1), 229–240.
gemiddelde productiviteit toe, leidend tot een algemene welvaartswinst. Al deze voordelen hebben landen ertoe aangezet
hun handelsbelemmeringen te verlagen. De importtarieven
zijn fors teruggedrongen. De tarieven waren gemiddeld twintig tot dertig procent van de handelswaarde in 1947 en zijn gedaald tot vier procent in 2007 voor de industriesectoren in de
OESO-landen. Daarnaast hebben veel landen regionale handelsakkoorden afgesloten waarbij geen importtarieven meer
geheven worden, zie bijvoorbeeld de interne markt van de EU.
_____________
_____________
3
Multinationals domineren
de handelsstromen
De standaardhandelstheorieën gaan over het algemeen
uit van een representatief bedrijf, maar de internationale handelsdata op bedrijfsniveau tonen dat vooral de grote bedrijven
exporteren en importeren. Bernard en Jensen hebben laten zien
dat vijf procent van de Amerikaanse exporterende bedrijven
verantwoordelijk is voor het grootste gedeelte van de handel.
In Nederland is vijf procent van de bedrijven verantwoordelijk
voor 73 procent van de handel. Correlatie zegt echter nog niets
over causaliteit. Melitz heeft een causale verklaring voor deze
correlatie gegeven. Markttoegang gaat gepaard met verzonken
kosten die op elke exportmarkt opnieuw gemaakt moeten worden. Alleen de meer productieve (en grote) bedrijven hebben
voldoende middelen om die kosten te financieren. De markttoetredingskosten zijn over het algemeen hoger naarmate een
land verder weg is, een kleinere markt heeft en douaneprocedures tijdrovender zijn. Empirisch onderzoek voor veel ontwikkelde landen suggereert dat er sprake is van de zelfselectie die
Melitz suggereert: de meer productieve bedrijven gaan exporteren. Onderzoek voor ontwikkelingslanden heeft echter laten
zien dat exporterende bedrijven productiever worden als ze exporteren, omdat ze leren van de internationale markt.
5
De fragmentatie van productie
In de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam de handel
in intermediaire producten op. Deze is nu goed voor de
helft van alle handel. Productieprocessen vinden vaak niet meer
op één locatie plaats, maar worden opgeknipt over verschillende internationale locaties waarbij bedrijven profiteren van
kostenvoordelen, kwaliteit en variëteiten van intermediaire leveringen. De sterk dalende transport- en communicatiekosten,
mede als gevolg van de ICT-ontwikkelingen, en het verminderen van internationale investerings- en handelsbelemmeringen
hebben hier sterk aan bijgedragen. Dat heeft niet alleen geleid
tot internationale intermediaire leveringen van goederen, maar
ook van zakelijke diensten. Dit wordt als een tweede fase in de
fragmentatie van productieprocessen gezien en ook wel handel
in taken genoemd, waarbij de inhoud van taken wordt geanalyseerd om de gebondenheid van taken aan locaties te bepalen.
Een groter gedeelte van de economie heeft te maken met internationale concurrentie: ook taken van hoog- en laagopgeleide
werknemers in de dienstensector kunnen naar andere landen
overgeheveld worden of uit andere landen aangetrokken worden. Een ander gevolg is dat de toegevoegde waarde van een
euro export steeds kleiner wordt omdat het binnenlandse
geproduceerde aandeel krimpt. Karakteristiek hiervoor is de
sterke toename van wederexport in Nederland.
Bernard, A.B. en J.B Jensen (1999) Exceptional exporter performance:
Grossman, G. en E. Rossi-Hansberg (2008) Trading tasks: a simple the-
cause, effect, or both? Journal of International Economics, 47(1), 1–27.
ory of offshoring. American Economic Review, 98(5), 1978–1997.
Melitz, M.J. (2003) The impact of trade on intra-industry reallocations
_____________
and aggregate industry productivity. Econometrica, 71(6), 1695–1725.
_____________
4
Voordelen van handel
De voordelen die te behalen zijn met internationale
handel hangen af van de structuur van het onderliggende economische model. In de klassieke benadering gebaseerd op technologieverschillen is het beter om goederen die
een ander land relatief voordeliger kunnen maken te importeren in ruil voor producten die wij relatief voordeliger kunnen
maken, waardoor de totale consumptie kan stijgen. Verschillen
in relatieve factor-overvloedigheid geven ook aanleiding tot
dit type handelsvoordeel. Tot slot biedt de heterogeniteitsÂ
literatuur een nieuw handelsvoordeel: de toenemende concurÂ
rentie door internationale handel verdrijft inefficiënte bedrijven uit de markt en doet vooral de productie van de meest
e
 fficiënte bedrijven toenemen. Als gevolg hiervan neemt de
Jaargang 97 (4633) 13 april 2012
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
245
ESB Internationaal
6
Kapitaalliberalisatie en
economische ontwikkeling
In hoeverre buitenlands kapitaal kan bijdragen aan
economische groei is een controversiële vraag. Argumenten vóór kapitaalliberalisatie zijn: buitenlands kapitaal
geeft meer mogelijkheden investeringen te financieren en
consumptie over de tijd uit te smeren. Bovendien gaat de
instroom van buitenlands kapitaal vaak gepaard met kennisoverdracht en eisen buitenlandse investeerders van de
overheid een verbetering van de regelgeving, zodat ze indirect aanzetten tot een stabiel macro-economisch beleid. Argumenten tegen kapitaalliberalisatie zijn: de instroom van
kapitaal kan naar niet-productieve sectoren zoals onroerend
goed gaan, de waarde van de munt kan stijgen waardoor de
concurrentiekracht vermindert, en het kan gemakkelijk teruggetrokken worden. De sequencing-theorie pleit voor het
geleidelijk vrijgeven van het internationale kapitaalverkeer.
Het tempo dient in overeenstemming te zijn met macro-economische ontwikkelingen en binnenlandse regelgeving en
toezicht op financiële markten. Een recente studie van Prasad et al. laat zien dat de voordelen van kapitaalliberalisatie
overheersen in de ontwikkelde landen. Binnen de ontwikkelingslanden is de groei echter het snelst als er weinig beroep
is gedaan op buitenlands kapitaal. In deze landen zijn er vaak
te weinig investeringsmogelijkheden waardoor toestromend
kapitaal tot een dure munt leidt die de exportindustrie benadeelt. Hierdoor – en door de financiële crisis in de jaren
negentig en de huidige kredietcrisis – is het Internationaal
Monetair Fonds minder sceptisch geworden over het instellen van beperkingen op het kapitaalverkeer.
Prasad, E.S., R.G. Rajan en A. Subramanian (2007) Foreign capital and
economic growth. Brookings Papers on Economic Activity, 1, 153–230.
_____________
Demografische transitie op basis van
afhankelijke bevolkingsratio
1,0
Afhankelijkheidsratio
Figuur 1
2012
Japan
0,9
0,8
0,7
China
Nederland
Verenigde Staten
0,6
0,5
Afrika
7
Demografie en ontwikkeling
Onderzoek naar de verschillen in economische ontwikkeling tussen landen heeft lange tijd nauwelijks
naar demografische factoren gekeken. Dit veranderde in de
jaren negentig; onder andere Bloom en Williamson benadrukten de rol van demografische transities en het belang van
de afhankelijkheidsratio, de verhouding tussen de afhankelijke bevolking (jongeren en ouderen) ten opzichte van de bevolking in de werkzame fase van het leven. Bij dit onderzoek
spelen ook tal van andere factoren een rol, zoals gezondheid,
levensverwachting en investeringen in onderwijs. Figuur 1
laat zien dat de opkomst van China sinds 1978 samenvalt met
een sterke daling van de afhankelijkheidsratio. Het demografisch ‘dividend’ van China is nu op zijn hoogtepunt en zal de
komende decennia sterk dalen. De Nederlandse positie zit
tussen Japan en China in, met een verwachte stabilisatie van
de afhankelijkheidsratio vanaf 2040. Het meest opvallend is
de positie van Afrika dat zich economisch voorspoedig begint
te ontwikkelen en voor zijn ontwikkeling gebruik kan maken
van zijn eigen substantiële demografische dividend, mits uiteraard gekoppeld aan de noodzakelijke overige institutionele
voorwaarden.
Bloom, D.E. en J.G. Williamson (1998) Demographic transitions and economic miracles in emerging Asia. The World Bank Economic Review, 12(3),
419–455.
_____________
8
Instituties en economische
ontwikkeling
Economische groei komt tot stand doordat mensen
activiteiten ontplooien en hiervan grotendeels zelf de vruchten kunnen plukken. In rijke landen kan iemand geld lenen
met bijvoorbeeld een huis als onderpand. Dit vereist regisÂ
tratie van het eigendom en de mogelijkheid om actie af te
dwingen bij falen. Daar zijn stabiele instituties voor nodig,
zoals regelgeving over eigendomsrechten. Zo pleit de ontwikkelingseconoom Hernando de Soto in zijn programma voor
ontwikkelingslanden voor het opzetten van een kadaster en
vaststellen van eigendomsrechten. Dit geeft armen toegang
tot krediet en de mogelijkheid een bedrijf te beginnen. Verder
is het van belang dat wetgeving en wetshandhaving de burgers beschermen tegen elkaar en tegen een corrupte regering.
Studies naar de invloed van instituties op economische groei
komen niet tot een eenduidig resultaat. Volgens Glaeser et al.
is er vooral een verband wanneer rekening wordt gehouden
met de mogelijkheid dat instituties endogeen zijn: dan blijkt
vaak dat groei tot betere instituties leidt. Casestudy’s ondersteunen de stelling dat goede instituties op zich nog niet tot
een beter resultaat leiden.
Glaeser, E.L., R. La Porte en A. Schleifer (2004) Do institutions cause
0,4
growth? Journal of Economic Growth, 9(3), 271–303.
0,3
1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 2060 2070 2080 2090 2100
Rodrik, D., A. Subramanian en F. Trebbi (2004) Institutions rule: the primacy of institutions over geography and integration in economic development. Journal of Economic Growth, 9(2), 131–165.
Bron: UN population division 2010 revision data
246
_____________
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4633) 13 april 2012
Internationaal ESB
9
Armoede en inkomensongelijkheid
De analyse van armoede en veranderingen in de mate
van inkomensongelijkheid vormt een stabiel bestanddeel van de onderzoeksagenda. Empirisch onderzoek richtte
zich lang op verschillende vormen van convergentie of divergentie tussen landen met wisselende uitkomsten. Ander
onderzoek richtte zich op landen als integraal geheel en op
variantiemaatstaven en concludeerde dat er sprake is van een
toenemende globale inkomensongelijkheid. Baanbrekend
werk van Xavier Sala-i-Martin die een adequaat overzicht
van de evolutie van de verdeling van het totale wereldinkomen gaf, bracht hier verandering in. Door diverse maatstaven
van inkomensongelijkheid binnen landen te combineren
met informatie over de inkomensontwikkelingen in die landen komt die totale verdeling tot stand. De analyse daarvan
toont dan aan dat volgens allerlei verschillende maatstaven
de globale inkomensongelijkheid is gedaald sinds ongeveer
1980. Tevens is het aantal mensen onder een bepaalde armoedegrens (1 dollar per dag of vergelijkbare maatstaven) sterk
gedaald. Een en ander is niet uitsluitend, maar wel in sterke
mate, aan de opkomst van China te danken. Desalniettemin
blijft de totale mate van inkomensongelijkheid in historisch
perspectief nog steeds uitermate hoog.
Sala-i-Martin, X. (2006) The world distribution of income: falling poverty… and convergence, period. Quarterly Journal of Economics, 121(2),
351–397.
_____________
10
Openheid en economische groei
Leiden de voordelen van handel ook tot een
hogere productiviteit en economische groei?
De productiviteit kan stijgen doordat landen arbeid en kapitaal efficiënter in kunnen zetten en nieuwe kennis en technologie importeren. Veel empirisch onderzoek laat zien dat
openheid een positief effect heeft op economische groei.
Frankel en Romer gebruiken instrumentele variabelen om de
causale relatie vast te stellen, maar de keuze van de instrumen-
ten is onderwerp van kritiek. Een ander probleem is dat openheid niet alleen het gevolg is van lage importtarieven, maar
ook van de hoogte van de wisselkoers, monetair en budgettair
beleid, instituties (voor de markt, handel en overheid) en bureaucratie. Vooral Rodriguez en Rodrik benadrukken dat lage
invoertarieven niet standaard leiden tot een hogere economische groei in ontwikkelingslanden, maar dat de kwaliteit van
instituties cruciaal is. Desondanks zijn de meeste economen
ervan overtuigd dat lagere invoertarieven kunnen bijdragen
aan een betere toegang van ontwikkelingslanden tot de internationale markten en vice versa, en daarbij aan de economische groei in deze landen.
Frankel, J.A. en D. Romer (1999) Does trade cause growth. American Economic Review, 89(3), 379–399.
Rodriguez, F. en D. Rodrik (2000) Trade policy and economic growth: a
sceptic’s guide to the cross-national evidence. In: Bernanke, B. en ÂÂ
K.S. Rogoff (red.) Macroeconomics annual 2000. Cambridge: MIT Press.
ESB canon van de economie
Onderwijseconomie â—Š Monetaire economie â—Š Internationale en ontwikkelingseconomie
â—Š Energie & Milieu â—Š Woningmarkt â—Š Ondernemerschap & Innovatie â—Š Gezondheidszorg â—Š Gedrag â—Š Pensioenen
◊ Personeel & Organisatie ◊ Arbeidsmarkt ◊ Financiële markten ◊ Openbare financiën ◊ Sociale zekerheid
â—Š Marktordening â—Š Governance â—Š Geschiedenis & Denken â—Š Ruimtelijk â—Š Groei & Conjunctuur â—Š Marketing
VOlGENDE KEER IN DE ESB CANON VAN DE ECONOMIE: Woningmarkt
Jaargang 97 (4633) 13 april 2012
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
247