Jong leren
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4380, pagina 757, 25 oktober 2002 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Tijdens de Tinbergenlezing van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, vorige week vrijdag, hield
Nobelprijswinnaar Jim Heckman een interessante beschouwing over het rendement van onderwijs. Naast interessant was het
behandelde bovendien relevant voor de Nederlandse beleidssituatie, hetgeen de vreugde nog verhoogde.
Onderwijs is een prima investering. Maar wanneer is de opbrengst ervan het hoogst? Heckman analyseerde het inkomen over de
levenscyclus van verschillende etnische groepen in de vs. Het inkomen bleek pad-afhankelijk: tijdens het werkende leven bleef het
inkomen van allochtonen substantieel achter bij dat van autochtonen. Heckman leidde vervolgens uit gegevens omtrent de hoeveelheid
gevolgd onderwijs en het inkomen een rendementsfunctie op onderwijs over de levenscyclus af, die een hyperbool beschrijft. Het
rendement op onderwijs is in de uitgangssituatie hoog en neemt in de tijd snel af. Dat klinkt aannemelijk: wie op zijn tachtigste
kennis opdoet, krijgt niet veel kans meer deze aan te wenden en zo rendabel te maken. Vice versa voor zuigelingen.
Het belangrijkst is echter de vorm van de curve. De hyperbool duidt erop dat het moeizame proces van kennisverwerving eigenlijk
neerkomt op een sneeuwbalgevecht: door vroeg te leren ontwikkelt men belangstelling voor het leren en bovendien leercapaciteit. Jong
leren heeft inverdieneffecten. Die betreffen niet zozeer het intelligentiequotiënt maar vooral niet-cognitieve aspecten zoals discipline en
plichtsbetrachting. Omgekeerd geldt dat wie op jeugdige leeftijd de boot mist, hier een leven lang inkomen mee misloopt. Hij of zij komt
op een lager inkomensgroeipad – zeker in Nederland met zijn rigide systeem van loonmatiging. Anderzijds kent Nederland veel meer
onderwijssubsidies dan de vs. Het onderwijs is daarmee toegankelijker, zodat men zich kan afvragen of het probleem in Nederland
daadwerkelijk zo groot is als in de vs. De kenniseconomie geldt echter ook voor ons land, en daarin neemt de omvang van
inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden toe.
Nog steeds hebben allochtone kinderen reeds aan het begin van hun schoolcarrière een prestatieachter-stand 1. Een belangrijke reden
daarvoor is de slechte beheersing van het Nederlands, die de lessen op school voor de leerling onbegrijpelijk maakt. Turkse en
Marokkaanse ouders onderhouden in de regel weinig contact met autochtonen en spreken dan ook weinig Nederlands. Het verlagen van
de aanvangsleeftijd voor de leerplicht, tot bijvoorbeeld drie jaar, zou dit probleem kunnen ondervangen. Op school kan een basisniveau
Nederlands worden bijgebracht.
Zoals altijd gaet de cost natuurlijk voor de baet uyt. De kosten van onderwijs nemen enorm toe indien de leerplichtaanvang wordt
verlaagd; er is meer leerkracht nodig en leraren zijn schaars. Zou het onderwijs dus privaat zijn vormgegeven, dan zou immigratie
onderwijs voor velen ontoegankelijk maken. Dit is gelukkig niet het geval maar duidelijk zij dat leerplichtvervroeging getuigt van een dure
smaak.
Dat neemt niet weg dat hier voor vadertje Staat een taak ligt. Waarschijnlijk is er bij allochtone ouders meer overtuigingskracht nodig om
kinderen al op driejarige leeftijd naar school te sturen. Het voornaamste is dat elementen van vrijwilligheid worden uitgebannen.
Zijn volwassenen al niet het toonbeeld van een goede kostenbaten-analyse (vraag maar aan economen), hun kinderen hebben al
helemaal eigenaardige tijdsvoorkeuren: het rendement op additioneel onderwijs ligt pas ver in de toekomst, dus liever gauw gaan werken
dan investeren in scholing 2. Jonge kinderen maken nog geen afweging en zijn daardoor ‘kneedbaar’: neemt de leerplicht eerder een
aanvang, dan zal de afweging van de zestienjarige eerder uitvallen in een positieve houding ten opzichte van lang leren. Bovendien is de
eventuele afweging om niet door te leren maar vroeg voor een werkend bestaan te kiezen, minder irrationeel. Het verwachte inkomen is
hoger dan in de huidige situatie omdat al meer kennis is bijgebracht. Wellicht een bijdrage aan de door de vergrijzing onder druk staande
verhouding tussen draaglast en draagkracht?
Dat zou mooi zijn; een andere aardige implicatie in het verhaal van Heckman geldt een nuancering van het nut van het levenslang leren.
Zo zaligmakend is dat nu ook weer niet. Als het rendement van onderwijs daalt met de leeftijd, is ‘training on the job’, andermaal
individuele successen uitgezonderd, niet automatisch rendabel. Op zeker moment wordt de resterende opbrengst van een werknemer
simpelweg te klein om de kosten van weer een cursus te rechtvaardigen. Bovendien is het vermogen tot leren in hoge mate al in het
verleden bepaald. Bij werknemers die er als kind met de pet naar gooiden, zal onderwijs niet aanslaan. Ervaring heeft blijkbaar een klein
dan wel louter voor ouderdomskwalen compenserend effect. Van een opgaande trend in de curve is immers op latere leeftijd geen sprake.
Werkgevers zouden bij wijze van spreken sollicitanten moeten vragen niet alleen hun laatst behaalde diploma mee te nemen maar ook de
rapporten van de basisschool.
Wie ervoor wil zorgen dat achterblijvers worden opgestuwd in de vaart der bevolkingsgroepen, zal er vroeg bij moeten zijn. Jeugdige vlijt
en gedrag werpen een schaduw vooruit: jong gedaan, oud geleerd
1 Zie bijvoorbeeld de website van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs:
http://www.voo.nl/inzicht/archief_3/voo_inzicht_artikel3_04.html
2 H.A. Keuzenkamp, School of pizzabrommer , ESB, 17 april 1996, blz. 333.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)