Premiedifferentiatie leidt tot meer werk
Aute ur(s ):
Bloemen, H.G. (auteur)
Alessie, R.J.M. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij, respectievelijk, CentER Applied Research, Tilb urg) en (Vrije Universiteit). Ten tijde van het onderzoek was de
tweede auteur werkzaam bij CentER Applied Research te Tilburg. De auteurs heb b en dankb aar geb ruik gemaakt van de opmerkingen van Wouter
Roorda b ij het schrijven van dit artikel.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4266, pagina 616, 11 augustus 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
w erkloosheid
Premiedifferentiatie in de WW resulteert in hogere ontslagkosten en lagere loonkosten voor werkgevers. Dit leidt tot een grotere
werkgelegenheid en veelal ook tot meer winst.
In de afgelopen jaren is de geregistreerde werkloosheid fors gedaald, maar heeft het aantal werkloosheidsuitkeringen een veel
geringere daling laten zien. Dit hangt samen met het aantal ouderen dat een beroep doet op de WW. Het percentage ouderen onder de
uitkeringsgerechtigden is de laatste jaren toegenomen, terwijl het percentage jongeren (tot 35 jaar) juist is afgenomen 1. Mede
hierdoor is de gemiddelde verblijfsduur in de WW sterk toegenomen. Aangezien de selectie voor de instroom in de WAO en in de vut
behoorlijk is aangescherpt, lijkt afvloeiing via de WW zowel voor werkgevers als werknemers een aantrekkelijk alternatief. Een
ander punt van zorg is de herhaalwerkloosheid. De WW lijkt voor werkgevers een subsidieregeling te zijn voor het tijdelijk ontslag
van werknemers. Hiermee wordt gedoeld op een vorm van ‘oneigenlijke seizoenswerkloosheid’ waarbij werkgevers onder het mom van
de seizoenscyclus werknemers een tijdelijke aanstelling aanbieden, en hen in geval van tijdelijke slapte ‘stallen’ in de WW, om bij
toenemende behoefte diezelfde werknemers weer een nieuwe aanstelling te bezorgen 2.
Door CentER Applied Research is, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzoek verricht naar de
mogelijke effecten van het invoeren van premiedifferentiatie als nieuwe vorm ter financiering van de WW 3. Doel van het onderzoek is
onder meer het verkrijgen van inzicht in de kwantitatieve effecten van premiedifferentiatie op ontslag en aanname van personeel, de
werkgelegenheid en de bedrijfswinsten. Dit artikel vormt een weerslag van het onderzoek 4.
Premiedifferentiatie als prikkel
In een systeem van premiedifferentiatie zijn de door de werkgever te betalen werkloosheidspremies gekoppeld aan de WW-lasten die
door het bedrijf, via ontslag van werknemers, gegenereerd worden. De financiële prikkel kan nog worden versterkt indien de wetgever de
bedrijven de gelegenheid geeft om ‘eigen risico’ te dragen. In dat geval zou de werkgever kunnen overwegen het eigen WW-risico op de
private markt te herverzekeren. Het is echter zeer de vraag of en zo ja, in hoeverre, private verzekeraars bereid zullen zijn om het
werkloosheidsrisico te verzekeren. In geval van negatieve macro-economische conjunctuurschokken is er immers sprake van clustering
van risico in de tijd. Eén van de voorwaarden voor ‘verzekerbaarheid’ is echter de afwezigheid van een dergelijke risicoclustering 5.
Een belangrijke beslissing bij een eventuele invoering van premiedifferentiatie in de WW is de keuze voor de mate van
premiedifferentiatie. In een systeem van volledige premiedifferentiatie wordt de werkgever verantwoordelijk voor de totale
uitkeringslasten van ontslagen werknemers. Deze lasten worden bepaald door zowel de hoogte van de uitkering als de duur daarvan.
Verschillende varianten die een beperking opleggen aan de mate van premiedifferentiatie zijn denkbaar. Zo kan besloten worden
premiedifferentiatie in te voeren op basis van de helft van de uitkeringslasten (geen beperking naar duur van de uitkering), op basis van
de duur van de uitkering (bijvoorbeeld de eerste 26 weken van de uitkeringsperiode, gelijk aan de huidige wachtgeldperiode), of op basis
van de uitkeringslasten van specifieke groepen werknemers, zoals ouderen. Ook kan gedacht worden aan een systeem met minimum en
maximum premies, conform de PEMBA 6. Men kan de mate van premiedifferentiatie tevens variëren per bedrijfsgrootte. Een motief om de
mate van premiedifferentiatie te beperken is om de risico’s voor, met name de kleine werkgevers, te beperken. Een nadeel van beperking
van de mate van premiedifferentiatie is dat dan ook de financiële prikkels voor de werkgever worden beperkt. Mogelijk ligt er een
optimum tussen volledige verevening en eigen risico dragen.
Verschuiving van loon- naar ontslagkosten
Premiedifferentiatie kan worden gemodelleerd als een verschuiving van loonkosten (WW-premies) naar ontslagkosten: het
gedifferentieerde deel van de uitkeringslasten maakt deel uit van de ontslagkosten, waardoor de gedifferentieerde premie in mindering
wordt gebracht op de loonkosten. Werkgevers die personeel ontslaan worden daardoor geconfronteerd met de uitkeringslasten die ten
gevolge van ontslag ontstaan. Werkgevers die geen personeel ontslaan, hoeven daarentegen de kosten van uitkeringslasten niet te
dragen. Dit in tegenstelling tot het huidige financieringssysteem waarin een werkgever premies betaalt, ongeacht of er wel of geen
ontslag heeft plaats gevonden. De mate van premiedifferentiatie bepaalt de omvang van de verschuiving van loonkosten naar
ontslagkosten, en daarmee de omvang van de financiële prikkels.
Modellering
Het door ons gebruikte model is een uitgebreide versie van het dynamische arbeidsvraagmodel van Bentolila en Bertola (1990) 7. Het
model, dat onderscheid maakt tussen ‘jonge’ en ‘oude’ 8 werknemers, is dynamisch in de zin dat er wordt verondersteld dat de
ondernemer vooruitziend (‘forward looking’) is en dat er expliciet rekening wordt gehouden met conjunctuuronzekerheid, economische
groei en natuurlijk verloop van personeel. In het model wordt verondersteld dat de onderneming het aantal ‘jonge’ en ‘oude’ werknemers
zodanig kiest dat de verwachte contante waarde van de huidige en toekomstige winst wordt gemaximaliseerd. De winst in een periode is
gedefinieerd als het verschil tussen de omzet en de kosten, die bestaan uit loon- en aanpassingskosten. De aanpassingskosten betreffen
kosten van het inhuren van personeel en van het ontslaan van werknemers.
Verwachte effecten
Het uiteindelijke effect van premiedifferentiatie op de werkgelegenheid kan worden berekend door eerst de extra ontslagkosten (die bij de
reeds bestaande ontslagkosten worden gevoegd) en de verlaging van de loonkosten uit hoofde van premiedifferentiatie te bepalen.
Vervolgens kunnen met het model de effecten van deze extra ontslagkosten en lagere loonkosten op de werkgelegenheid in de
stationaire staat worden bepaald. Op basis van het gehanteerde model zijn van de verhoging van de ontslagkosten de volgende effecten
te verwachten:
» een negatief effect op het ontslaan van personeel;
» een negatief effect op het aannemen van personeel: de werkgever zal terughoudend zijn bij het aannemen van personeel omdat dit
personeel bij een eventuele verslechterende conjunctuur tegen hoge kosten zal moeten worden ontslagen;
» het verschil tussen lonen en marginale productiviteit neemt toe: hogere aanpassingskosten leiden tot een inefficiëntere arbeidsmarkt,
en een negatief effect op de bedrijfswinsten;
» de werkgelegenheid in de stationaire staat neemt toe: het effect van ontslagkosten op de inhuurbeslissing zal vanwege discontering
kleiner zijn dan het effect van ontslagkosten op de ontslagbeslissing.
Het negatieve effect op de inhuur en het negatieve effect op de bedrijfswinsten kunnen echter worden gecompenseerd door de afname
van de loonkosten. Deze
» is positief voor de werkgelegenheid, zowel door een negatief effect op ontslag als door een positief effect op de inhuur;
» kan de inefficiëntie op de arbeidsmarkt compenseren, en het negatieve effect op de winsten ombuigen doordat het verschil tussen
lonen en marginale productiviteit afneemt.
Resultaten
Hoogte ontslagkosten
Voor de parameters van het model zijn voor veertien sectoren in de Nederlandse economie waarden vastgesteld voor de gemiddelde
onderneming in elk van deze sectoren. Het niveau van de reeds bestaande ontslagkosten is gesteld op 33 procent van de
ontslagvergoeding volgens de kantonrechterformule 9. Daarbij is er van uit gegaan dat ontslag via de kantonrechter in 33 procent van de
ontslaggevallen plaats vindt 10.
Voor zeven verschillende varianten van premiedifferentiatie zijn de omvang van de extra ontslagkosten en de daling in loonkosten uit
hoofde van premiedifferentiatie gekwantificeerd. Als hoofdvariant is gekozen voor premiedifferentiatie op basis van de helft van de
uitkeringlasten. tabel 1 laat voor deze variant zowel de absolute als procentuele toename in ontslagkosten per werknemer zien voor
verschillende sectoren. Gemiddeld nemen de ontslagkosten voor jongeren met bijna 8.000 gulden toe. Voor ouderen is de toename ruim
27.000 gulden. Het gaat hier dus om niet te verwaarlozen bedragen 11.
Tabel 1. Absolute en relatieve toename in de ontslagkosten per werknemer ten gevolge van de invoering van
premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten
sector
agrarisch
bouw
hout
grafische industrie
metaal
detailhandel
haven, visserij,
binnenvaart
vervoer
horeca
absolute toename
ontslagkosten
jongeren
ouderen
procentuele toename
ontslagkosten
jongeren
ouderen
5455
7176
7493
8995
8227
8428
guldens
12621
15853
26956
36104
42150
24347
%
68
71
85
78
163
8282
7290
6299
59519
21609
12220
72
129
69
35
32
55
65
80
89
59
85
47
57
gezondheidszorg
overheidsdiensten
banken
uitzendbranche
industrie overig
totaal
13085
4328
8734
5796
8450
7981
28082
12429
30566
20065
38628
27496
168
74
64
75
110
95
89
38
45
63
98
63
Verschillen tussen sectoren worden veroorzaakt door verschillen in de hoogte van de uitkering, welke gerelateerd is aan het loon, en
verschillen in de uitkeringsduur van ontslagen werknemers in verschillende sectoren. De grafische sector, haven, visserij en binnenvaart,
en de metaalindustrie blijken sectoren met een relatief lange gemiddelde uitkeringsduur voor ouderen. In deze sectoren is de toename van
de ontslagkosten relatief hoog. Ook in de detailhandel is de uitkeringsduur voor ouderen relatief hoog, maar de lage beloning voor
ouderen in deze sector leidt er toe dat de toename van ontslagkosten voor ouderen in deze sector beneden gemiddeld is. De agrarische
sector en de bouw zijn voorbeelden van sectoren waarin de toename van de ontslagkosten per werknemer relatief laag is. Deze sectoren
kennen een relatief lage gemiddelde uitkeringsduur, terwijl met name in de agrarische sector de lonen wat lager zijn.
Meer werknemers, meer winst
tabel 2 bevat de resultaten van de modelsimulaties voor de veertien sectoren. Getoond wordt het effect op de werkgelegenheid van de
verhoogde ontslagkosten en de verlaging van de loonkosten door de gedaalde WW-premie. De laatste rij van tabel 2 laat de effecten
voor het totale Nederlandse bedrijfsleven zien. Daaruit is af te lezen dat de werkgelegenheid voor jongeren (beneden de vijftig jaar) met
drie procent stijgt: twee procent van deze stijging wordt toegerekend aan minder ontslag (zie eerste kolom) en één procent aan
toegenomen inhuur (zie kolom 3). Voor jongeren wordt het negatieve effect op inhuur van de verhoging van de ontslagkosten dus
gecompenseerd door de afgenomen loonkosten, waardoor een positief effect op inhuur resulteert.
Tabel 2. Premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten: werkgelegenheidseffecten van verandering van
ontslagkosten en loonkosten, in percentages
sector
Verandering
Ontslaggedrag
jongeren ouderen
agrarisch
0,8
bouw
2,5
hout
3,8
grafische industrie 0,0
metaal
1,0
detailhandel
4,5
haven, visserij,
binnenvaart
2,3
vervoer
0,6
horeca
0,7
gezondheidszorg
0,8
overheidsdiensten
0,2
banken
0,9
uitzendbranche
7,4
industrie overig
1,2
totaal
2,0
verandering
totale
totale verandering
inhuurgedrag
effecten werkgel.
winst
jongeren ouderen jongeren ouderen
4,3
4,1
6,0
0,0
5,4
8,1
1,8
0,3
-0,9
1,6
1,2
-1,7
-0,2
-0,6
-1,6
1,6
-0,5
-2,5
2,6
2,8
2,9
1,6
2,2
2,9
4,1
3,6
4,4
1,6
4,8
5,6
2,8
2,9
3,1
1,6
2,6
3,2
2,3
2,9
5,5
5,3
5,0
3,4
9,0
6,9
4,9
-0,3
0,9
2,7
1,7
4,0
0,8
-1,3
1,6
1,0
-0,2
-0,5
-0,4
0,0
2,0
1,6
3,4
2,6
5,0
1,7
6,1
2,9
3,0
2,1
2,4
5,0
5,3
4,3
2,6
7,6
6,4
4,5
2,0
1,7
3,6
2,9
3,5
1,7
6,2
3,3
3,1
0,0
4,2
-0,8
-1,4
-0,6
-0,4
2,4
2,6
-0,8
0,6
0,8
0,7
1,5
0,9
1,4
1,2
1,1
-2,9
0,6
Bentolila en Bertola laten zien dat het (marginale) negatieve effect op de inhuur van een verhoging van de ontslagkosten kleiner is
naarmate het bestaande niveau van de ontslagkosten hoger is. Dit komt doordat een hoger bestaand niveau van ontslagkosten een
eventueel verwacht toekomstig ontslag, dat wordt meegewogen in de inhuurbeslissing, reeds verder uitstelt, waardoor extra
ontslagkosten vanwege discontering een lager gewicht hebben bij de inhuurbeslissing. Omdat voor ouderen het bestaande niveau van
ontslagkosten hoger is, is voor hen het negatieve effect op de inhuur, voor een gegeven toename van de ontslagkosten, lager. De
toename van de ontslagkosten voor ouderen is echter hoger, waardoor a priori niet duidelijk is of het negatieve effect op de inhuur hoger
is voor ouderen of voor jongeren. De toename van de ontslagkosten is voor ouderen echter hoger dan voor jongeren. Daarnaast spelen
verschillen in de disconteringsvoet tussen ouderen en jongeren, veroorzaakt door verschillen in natuurlijk verloop tussen ouderen en
jongeren, een rol bij de bovengenoemde effecten van een verhoging van de ontslagkosten op de inhuur: een hoger natuurlijk verloop
verkleint ceteris paribus het negatieve effect van een verhoging van de ontslagkosten op de inhuurbeslissing. Voor ouderen zien we een
stijging van de werkgelegenheid met 4,5 procent. Afname van het ontslag leidt tot een stijging van 4,9 procent. Afname van de inhuur
veroorzaakt een mutatie van -0,4 procent. De laatste kolom geeft de effecten op de bedrijfswinsten weer. Voor de uitzendbranche en de
houtindustrie is het uiteindelijke effect op de bedrijfswinsten negatief. Voor de overige sectoren is er sprake van een veelal bescheiden
winst.
Andere systemen van premiedifferentiatie
tabel 3 laat de resultaten zien voor het totale bedrijfsleven voor een aantal overige varianten van premiedifferentiatie. Voor volledige
premiedifferentiatie zijn de werkgelegenheidseffecten ongeveer twee keer zo groot als de variant gebaseerd op de helft van de
uitkeringslasten. Bij een variant waarin alleen de uitkeringslasten in de eerste 26 weken van werkloosheid worden doorberekend aan de
werkgever, zien we dat het relatieve verschil in werkgelegenheidseffecten tussen jongeren en ouderen veel kleiner is geworden. Dit
systeem van premiedifferentiatie impliceert namelijk een grotere mate van beperking in de mate van premiedifferentiatie voor ouderen
(met lange uitkeringsduren en uitkeringsrechten) dan voor jongeren. De totale werkgelegenheid stijgt voor deze variant met 2,2 procent.
Tot slot is in tabel 3 een variant van premiedifferentiatie uitsluitend op basis van de uitkeringslasten van ouderen opgenomen. In deze
variant worden alleen de uitkeringslasten van ouderen doorberekend aan de werkgever, terwijl tevens alleen de premies voor ouderen
worden verlaagd. Het relatieve verschil tussen jongeren en ouderen is hier het grootst. De werkgelegenheid van jongeren stijgt met 1,6
procent, en die van ouderen met negen procent. Dat de werkgelegenheid voor jongeren ook toeneemt is het gevolg van
complementariteit van jongere en oudere werknemers in het productieproces.
Tabel 3. Werkgelegenheids-effecten van verandering van ontslagkosten en premieverlaging voor verschillende varianten, in
percentages
Variant
volledig
helft
eerste 26 weken
uitkeringsperiode
ouderen
Verandering
Ontslaggedrag
jongeren ouderen
verandering
inhuurgedrag
jongeren ouderen
totale
effecten
jongeren ouderen
totale
werkgel.
3,7
2,0
9,5
4,9
2,0
1,0
-0,5
-0,3
5,7
3,0
9,1
4,5
6,0
3,1
1,8
1,4
2,9
9,3
0,4
0,1
-0,2
-0,3
2,2
1,6
2,7
9,0
2,2
2,2
T
Kanttekeningen
Met het model kunnen dus de werkgelegenheidseffecten van premiedifferentiatie worden bepaald, maar het model kent ook zijn
beperkingen. Doordat het een arbeidsvraagmodel is, zijn mogelijke effecten op de loonvorming niet meegenomen. Volgens de ‘matching’
theorie kan een verhoging van de ontslagkosten de positie van zittende werknemers versterken, hetgeen een opwaarts effect heeft op de
lonen. In een gevoeligheidsanalyse hebben we de omvang van dit zogenaamde ‘insidereffect’ gekwantificeerd. Voor de variant van
premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten bedraagt het positieve effect op de werkgelegenheid twee procent
indien er rekening wordt gehouden met deze insidereffecten, tegen de 3,1 procent uit tabel 2.
De berekeningen van het model gaan uit van het gemiddelde bedrijf in een sector in een stationaire situatie. In een geval waarin een
specifiek bedrijf met een specifieke (conjunctuur)schok te maken krijgt, kan zich echter een behoorlijke fluctuatie van de premie
voordoen. Met name kleine bedrijven kunnen hierdoor risico lopen. Om dezelfde reden is er bij de invoering van pemba gekozen voor een
systeem met minimum- en maximumpremies. Effecten die dergelijke risico’s hebben op investeringsgedrag blijven buiten beeld. Er kan een
herverdeling binnen sectoren plaats vinden: premiedifferentiatie valt gunstig uit voor bedrijven die goed lopen, en minder gunstig voor
bedrijven met veel ontslag.
Wel laten de berekeningen in twaalf van de veertien sectoren een winststijging zien: premiedifferentiatie hoeft gemiddeld dus niet
noodzakelijk een nadelig effect op de investeringen te hebben.
In de Verenigde Staten is er sprake van premiedifferentiatie in de werkloosheidsverzekering. Voor dit land is daardoor empirisch
onderzoek naar het effect van premiedifferentiatie gedaan. Variatie in de mate van premiedifferentiatie door de tijd en tussen
verschillende staten binnen de VS wordt daarin gebruikt om het effect van premiedifferentiatie op werkloosheid te identificeren. Er blijkt
dat de werkloosheid afneemt indien de mate van premiedifferentiatie toeneemt 12.
Conclusies
In dit artikel hebben we premiedifferentiatie gemodelleerd als een verschuiving van loonkosten door lagere WW premies naar
ontslagkosten. Met behulp van een dynamisch arbeidsvraagmodel is het effect van deze verschuiving op het werkgelegenheidsniveau
bepaald. Bij een systeem van premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten resulteert eentoename van de
werkgelegenheid van ‘jonge’ werknemers met 3,1 procent en van ‘oudere’ werknemers met 4,5 procent. Bij volledige premiedifferentiatie
zijn de werkgelegenheidseffecten ongeveer twee keer zo groot. Een beperking van de mate van premiedifferentiatie op basis van de duur
van de uitkering tot de eerste 26 weken van werkloosheid, beperkt niet alleen de totale groei van de werkgelegenheid, maar ook het
relatieve verschil tussen de groei voor jongere en oudere werknemers. In twee van de veertien onderzochte sectoren vinden we een
negatief effect op de bedrijfswinsten. Een beperking van de mate van premiedifferentiatie, bijvoorbeeld door het instellen van minimum
en maximum premies, kan wenselijk zijn om het risico van premiefluctuatie voor kleine bedrijven te beperken.
Het sterkere effect op de werkgelegenheid van ouderen laat zien dat premiedifferentiatie bijdraagt aan het voorkomen van instroom van
deze categorie in de WW, die veelal gepaard gaat met een langdurig verblijf. Dat daarbij slechts in beperkte mate sprake is van
substitutie van ouderen door jongeren, bewijst het veel geringere effect van de variant premiedifferentiatie uitsluitend voor ouderen.
De resultaten van het model, en de ervaringen met premiedifferentiatie in de VS, laten zien dat er redenen zijn om de invoering van
premiedifferentiatie in de WW het stadium van ‘in overweging nemen’ te doen ontstijgen.
1 Lisv, Kroniek van de sociale verzekeringen, Amsterdam, 1999.
2 Zie J. De Koning, P.J. van Nes en C. van der Veen, Patronen van Werkloosheid, Elsevier, 1998. (uit dit onderzoek blijkt dat een klein
deel van de populatie een fors deel van de lasten veroorzaakt).
3 Het Hugo Sinzheimer Instituut heeft ook geparticipeerd in het onderzoek.
4 Zie ook R. J.M. Alessie, H. G. Bloemen, R. H. van het Kaar en R. De Knegt, Nieuwe financieringsvormen van de WW, Elsevier, 2000.
5 Zie Knibbe, Private verzekering van het werkloosheidsrisico, afstudeerscriptie, EUR, 1996.
6 PEMBA: De Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
7 S. Bentolila en G. Bertola, Firing costs and labour demand: How bad is Eurosclerosis?, Review of Economic Studies, 1990, blz. 381-402.
8 In de analyse zijn werknemers als ‘oud’ geclassificeerd indien zij minstens vijftig jaar oud zijn. De overige werknemers zijn als ‘jong’
gekenmerkt.
9 Volgens deze formule dient de werkgever in geval van ontslag via de kantonrechter per gewerkt dienstjaar een maand loon door te
betalen, gewogen naar leeftijd en verwijtbaarheid van het ontslag. Ook zonder tussenkomst van de kantonrechter kan ontslag gepaard
gaan met kosten. In het onderzoek is hiervan geabstraheerd.
10 Zie W.H.J. Hassink, A.M. Reitsma en W.B. Roorda, Gedwongen ontslag via kantonrechter of RDA; een economische analyse, SMA,
1997. In R. J.M. Alessie et al, op. cit., 2000) wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd op dit percentage.
11 Merk op dat het gaat om ontslagkosten per werknemer. De ontslagkosten in het model zijn derhalve lineair: er is dus geen sprake van
afnemende marginale aanpassingskosten.
12 Zie R.H. Topel, On layoffs and unemployment insurance, American Economic Review, 1983, blz. 541-559.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)