Ga direct naar de content

Het Nederlandse innovatiesysteem

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 4 2008

innovatie

Het Nederlandse innovatiesysteem
Voor de verklaring van de mate en de richting van innovativiteit binnen een land wordt gekeken naar de werking van
het nationale innovatiesysteem. Een analyse van het netwerk
tussen patenten toont hoofdlijnen in dat innovatiesysteem.

V

oor de verklaring van de mate en de richting
van innovativiteit binnen een land wordt wel
gekeken naar de werking van het nationale innovatiesysteem (ofwel NIS; Nelson,
1993). Formele en informele instituties in een land
kunnen zo ingericht zijn dat innovativiteit al dan niet
wordt bevorderd.
Te denken is aan instellingen en instituties die
bijdragen aan kennisverspreiding, het algemene
opleidingsniveau van inwoners, migratiewetgeving of
de houding van mensen ten opzichte van het nemen
van risico’s. Vele van deze NIS-studies verzanden
echter in een analyse van cases, waarbij de keuze
van de instituties die in het onderzoek betrokken
worden, willekeurig kan zijn. Niet voor niets spreken Balzat en Hanusch (2004) de wens uit dat
NIS-studies een meer kwantitatieve oriëntatie niet
moeten schuwen.
Patent-statistiek biedt zo’n kwantitatieve en niet op
voorhand institutioneel gedefinieerde benadering.
Om nader inzicht te krijgen in wat het Nederlandse
innovatiesysteem kenmerkt, analyseren we data
betreffende aan Nederlandse uitvinders toegekende
patenten. Hoewel het aantal patenten per patentklasse als indicator voor het (toekomstig) belang van
economische sectoren dienst kan doen, zijn patentgegevens ook op andere manieren te gebruiken. Het
doel is om te bepalen welke sectoren in welke mate
op grond van technisch-inhoudelijke informatie, verkregen uit de patentaanvragen, met elkaar verbonden
zijn. Wanneer octrooiklassen met elkaar verbonden
zijn, duidt dat op een gemeenschappelijke kennisbasis (Breschi et al., 2003; Leydesdorff, te verschijnen). De netwerkpatronen die in beeld komen, geven
invulling aan de voor het NIS relevante instituties.

Octrooien

Wilfred Dolfsma
en Loet Leydesdorff
Hoogleraar aan de Rijksuni­
versiteit van Groningen en
hoog­ eraar aan de Universi­
l

Vanwege hun ruime beschikbaarheid worden octrooigegevens vaak gebruikt in innovatiestudies. In
de meeste gevallen betreft het dan data voor de VS.
Deze zijn uiteraard niet zo geschikt om meer inzicht
te krijgen in de kenmerken van een NIS voor een
Europees land (Criscuolo, 2006; Leydesdorff, 2004).
Wij gebruikten data over patenten toegekend door
de WIPO, de in Genève gevestigde World Intellectual

teit van Amsterdam

214

ESB

4 april 2008

Property Organization (www.wipo.org), een instantie
die onder de Verenigde Naties ressorteert.
Een octrooi bij de WIPO aanvragen is relatief eenvoudig en goedkoop. De partij die een patent aanvraagt hoeft minder technische en vooral minder
juridische bijstand in te huren dan voor aanvraag
van een Amerikaans of Europees patent. De door de
WIPO toegekende octrooien kunnen een basis zijn
om, ook elders een octrooi aan te vragen wanneer
dat commercieel aantrekkelijk is. Daarnaast vormen
deze octrooien een onderdeel van de kennis (prior
art) die octrooiambtenaren moeten consulteren wanneer een andere octrooiaanvraag wordt beoordeeld.
De WIPO biedt hiermee een laagdrempelige toegang
tot bescherming van een industrieel toepasbare
vinding voor met name partijen die minder kapitaalkrachtig zijn en wellicht ook defensieve motieven
hebben om een patent aan te vragen. Het bezwaar
dat octrooieergedrag door bedrijven nogal eens een
tactische achtergrond heeft (Lemley en Shapiro,
2005; Dolfsma, 2006) en daarom niet een maat van
innovativiteit zou zijn, vervalt hiermee grotendeels.
Kleine bedrijven zullen door de lagere kosten en de
mogelijkheid zich eenvoudiger voor een eventuele
kostbare juridische strijd voor te bereiden (Lanjouw
en Schankermann, 2004) minder snel afgeschrokken worden van het doen van investeringen op een
terrein waar (grote) partijen al claims hebben neergelegd Als informatiebron zijn de WIPO-data daarom
bijzonder aantrekkelijk.
De WIPO steekt in samenwerking met onder andere
het Europese octrooibureau (EPO) veel energie in het
ontwikkelen van de International Patent Classification
(IPC). Door deze ontsluiting bieden de bij de WIPO
geregistreerde octrooien een goede bron van data
om innovativiteit vast te stellen en te vergelijken over
landen. Een perfecte indicator is dit echter niet, bijvoorbeeld omdat gemiddeld genomen slechts voor 35
procent van de productinnovaties en voor 25 procent
van de procesinnovaties een octrooi aangevraagd
wordt (Arundel en Kabla, 1998). In overige gevallen
worden andere tactieken gebruikt om intellectuele
eigendom te beschermen, zoals geheimhouding. De
neiging tot octrooieren (propensity to patent) is niet
in alle sectoren gelijk: de bandbreedte voor productinnovaties ligt tussen de acht en de tachtig procent.
Octrooiwetgeving beoogt een balans te vinden tussen het publieke belang van kennisontwikkeling en
-diffusie aan de ene kant, en commerciële exploitatie door private partijen aan de andere kant.
Innovatie zou minder vaak of in het geheel niet
plaatsvinden wanneer de rechthebbende geen tijde-

lijk alleenrecht voor het commerciële gebruik van de
ontwikkelde kennis zou krijgen.
Dit is een empirische kwestie waarvoor nog geen
duidelijk antwoord beschikbaar is (Dolfsma, 2006).

Figuur 1

Categorieën van patentclassificatie en relaties tussen co-classificaties.

Netwerkanalyse
Ten behoeve van de ontsluiting van de kennis waarop
een octrooi gestoeld is en als een voorwaarde om
een octrooi toegekend te krijgen, worden octrooien
in klassen ingedeeld. Naast een primaire classificatie worden additionele classificaties toegekend.
Classificatie heeft uiteraard een kennisinhoudelijke
betekenis, maar zorgt daarnaast voor kennisdiffusie omdat het vervolginnovaties vergemakkelijkt
(Verspagen, 2006). Co-classificatie duidt daarmee
op (potentiële) kennisuitwisseling. Kennisrelaties
binnen een NIS kunnen worden afgebeeld als een
netwerk van verbanden tussen octrooicategorieën.
Met de 3287 Nederlandse WIPO-patenten, van wereldwijd 138.751 in 2006 door de WIPO toegekende
octrooien, is een figuur te genereren, met software
voor het genereren en analyseren van netwerken (De
Nooy et al., 2005), op het viercijferniveau. Rode
punten duiden op een categorie, terwijl de dikte van
een lijn correspondeert met het aantal co-classificaties tussen categorieën. Veelvuldige co-classificaties
duiden op veel kennisuitwisseling tussen de beide
klassen en is in de figuur terug te zien als dikkere
verbindingslijnen. Ten behoeve van de visualisatie zijn al te zwakke verbanden niet in het plaatje
opgenomen.

Het Nederlandse NIS
Een belangrijk voordeel van socialenetwerkanalyse is
dat de visualisatie al zeer informatief is. Wat duidelijk wordt, is dat het innovatiecomplex in de regio
Eindhoven, met onder andere elektronica, optica,
computertechnologie en informatieverwerking, sterk
vertegenwoordigd is. Océ is ook eenvoudig te herkennen. Verder blijkt ook de chemie en de hieraan
gekoppelde kennis die nodig is voor verf duidelijk
aanwezig. Een cluster dat verpakkingsmaterialen voor
bijvoorbeeld voedingsmiddelen produceert, valt door
de gehanteerde drempelwaarden net buiten beeld.
Wat opvalt, is de sterke aanwezigheid van de sectoren biotechnologie en farmacie. Deels is dit te
voorzien omdat hier de neiging tot octrooieren van
nieuwe vindingen sterk is. Voor het elektronicaveld
is deze neiging minder maar nog steeds aanzienlijk.
Elektronica wordt in de figuur overvleugeld door de
biotechnologie en farmacie in termen van aantal
aanwezige klassen en vooral hun onderlinge vervlechting. De kennelijke toepassing van deze kennis
voor medische doeleinden en ook in voedingsmiddelen is opvallend. Er lijkt zich hier een nieuw
hightechcluster in het Nederlandse economische
systeem af te tekenen.

Kern van het netwerk van Nederlandse patenten die internationaal zijn geregistreerd in 2006. (N = 3287.)
Omschrijving voor octrooiklassen volgens de WIPO.

hoofdlijnen een bekend beeld zien: elektronica is sterk vertegenwoordigd in het
innovatiesysteem. Deze bevestiging betekent dat bestaande kennis en beleid een
stevige basis hebben. Opvallend is wel de sterke aanwezigheid en vervlechting
van chemie, biotechnologie en farmacie met toepassingen in de medische en
voedingssectoren. Arundel en Kabla (1998) geven aan dat de neiging tot octrooieren voor farmacie, biotechnologie en chemie sterker is dan voor elektronica.
Met een groeiend belang van de deze sectoren in de portfolio groeit ook, door
de sterke neiging tot octrooieren in deze sectoren, de afhankelijkheid voor het
Nederlandse innovatiesysteem van intellectuele eigendomsrechten.

Literatuur
Arundel, A. en I. Kabla (1998) What percentage of innovations
are patented? Empirical estimates for European firms. Research

Policy, 27, 127–141.
Balzat M. en H. Hanusch (2004) Recent trends in the research
on national innovation Systems. Journal of Evolutionary
Economics, 14(2), 197–210.
Breschi, S., F. Lissoni en F. Malerba (2003) Knowledgerelatedness in firm technological diversification. Research
Policy, 32(1), 69–87.
Criscuolo, P. (2006) The ‘home advantage’ effect and patent
families. A comparison of OECD triadic patents, the USTPTO
and EPO. Scientometrics, 66(1), 23–41.
Dolfsma, W. (2006) IPRs, Technological development and eco­
nomic development. Journal of Economic Issues, 40(2), 333–342.
Lanjouw, J. en M. Schankermann (2004) Protecting intellec­
tual property rights: are small firms handicapped? Journal of
Law and Economics, 47, 45–74.
Lemley, M.A. en C. Shapiro (2005) Probabilistic patents. Journal
of Economic Perspectives, 19(2), 75–98.
Leydesdorff, L. (2004) The university-industry knowledge
relationship: analyzing patents and the science base of tech­
nologies. Journal of the American Society for Information Science &
Technology, 55(11), 991–1001.
Leydesdorff, L. (te verschijnen) Patent classifications as indica­
tors of intellectual organization. Journal of the American Society
for Information Science and Technology.
Nelson, R.R. (red.) (1993) National innovation systems: A comparative analysis. New York: Oxford University Press.
Nooy, W. de, A. Mrvar en V. Batagelj (2005) Exploratory social net­

Conclusie
Een analyse van het netwerk van classificatierelaties tussen patenten voor Nederland laat in

work analysis with Pajek. Cambridge: Cambridge University Press.
Verspagen, B. (2006) University research, intellectual property
rights and European innovation systems. Journal of Economic
Surveys, 20(4), 607–632.

ESB

4 april 2008

215

Auteurs