Ga direct naar de content

Vijfhonderd jaar risico-aversie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 27 1999

Vijfhonderd jaar risico-aversie
Aute ur(s ):
Wolfson, D.J. (auteur)
emeritus-hoogleraar Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4190, pagina 135, 19 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
verzekeren

Het Verbond van Verzekeraars liet een studie verrichten naar de wijze waarop Nederlanders sinds de middeleeuwen getracht hebben
risico’s te reduceren 1.
Het Verbond van Verzekeraars denkt verder dan de millenniumbug. Dit boek is het eerste resultaat van een niet-alledaagse opdracht
om de historische ontwikkeling van zekerheidsarrangementen over de afgelopen vijfhonderd jaar in kaart te brengen. Daarbij zijn
geen halve maatregelen getroffen. Voor het jaar 2000 wordt een afrondend ‘meerdelig geïllustreerd werk’ in het vooruitzicht gesteld;
nu zijn er alvast meer dan duizend bladzijden achtergrondmateriaal gepubliceerd. Gefaseerd over vier perioden – de vroegmoderne tijd
(1500-1800), de negentiende eeuw en de beide helften van deze eeuw – laten 23 auteurs ons in 41 opstellen zien hoe is omgegaan met
risico’s van leven en schade: ziekte, invaliditeit en overlijden, kindertal en ouderdom, en schade door werkloosheid, brand, storm,
diefstal of andere narigheid. Het aardige van de gekozen formule is dat het omgaan met risico daarbij voorop staat, en niet de
verzekering als instituut. Dat geeft ruimte om aandacht te schenken aan complementaire fenomenen als hulp van buren, vrienden en
verwanten, en aan aspecten als het spaargedrag en de ontwikkeling van de actuariële theorie.
Worden we nou veel wijzer van zo’n boek? Dat denk ik wel; bijna letterlijk, zelfs. Wat na lezing blijft hangen zijn de grote constanten in de
risicobestrijding. Ik noem er een paar: de onveranderd grote betekenis van de overdrachtsuitgaven door de hele Nederlandse sociale
geschiedenis heen, het welhaast ‘klassieke’ karakter van economische opvattingen en bestuurlijke motieven daaromtrent, en de
hardnekkigheid van de strijd om de macht tussen staat en kerk als achterdoek van de voorstelling. De armenzorg, waaruit zich later de
bejaarden- en de gezondheidszorg zouden losmaken, nam al in de vroegmoderne tijd een grote vlucht, zij het dat er van een strak
georganiseerd stelsel nog geen sprake was. Dat kon ook niet: de pre-industriële samenleving was economisch nog zo weinig
geïntegreerd en zo gevoelig voor grote schokken dat het lang modderen bleef, maar wel modderen met grote bedragen. Ook politiek
duurde het lang voordat de ogenschijnlijke eenheid van de Republiek tot enige uniformering van beleid kon leiden. Nog in 1792 werd een
van de eerste pogingen daartoe afgewezen door ‘s-Hertogenbosch, met een beroep op de bij de capitulatie van 1629 aan stedendwinger
Frederik Hendrik bedongen bestuurlijke zelfstandigheid. Van verworven rechten gesproken.
Even oud en even onbeslist als de armenzorg zelf blijkt de discussie over de economische gevolgen daarvan voor de werkwilligheid, en
over de motieven voor de inzet van zovele notabelen voor de goede zaak. In de rooms-katholieke cultuur stonden daar tenminste nog
zielemissen tegenover – in het Gent van de vijftiende eeuw kostten die een kwart tot een derde van de budgetten – maar ik kreeg de indruk
dat de protestanten in het Noorden het met een meer abstracte afkoop van hel en verdoemenis moesten doen. Overigens blijkt het
contractdenken ook hier weer ontoereikend: steeds weer zijn er aanwijzingen dat men al in de zeventiende en de achttiende eeuw niet
blind was voor de ellendige omstandigheden waarin de armen moesten leven. De kerken hebben hun al uit de Middeleeuwen stammende
rol in de armenzorg met hand en tand verdedigd. Nadat zelfs Thorbecke er in 1851 niet in was geslaagd een einde te maken aan wat hij zag
als ‘kerkelijke onsteuning als prijs, als premie van kerkelijke onderworpenheid’ (de man hield van gespierde taal), duurde het nog tot 1965
voordat de Algemene Bijstandswet de overgang van privaatrechtelijke gunst naar publiekrechtelijke zekerheid markeerde.
Zolang een gemeenschap financieel of bestuurlijk nog niet toe is aan een dekkend stelsel van sociale zekerheid, blijft zij althans ten dele
aangewezen op connecties in netwerken; dat is een laatste wijze les die uit dit boek te trekken is. Het is fascinerend om te zien hoe kort
geleden ook in Nederland vrienden en verwanten nog uit lijfsbehoud werden gekoesterd en gemanipuleerd voor het geval men ze nodig
zou hebben. Het boek knaagt aan mijn selectieve verontwaardiging over eurocommissarissen en ioc-leden

1 J. van Gerwen en M.H.D. van Leeuwen (red.), Risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen,
Nederlands Economisch Historisch Archief, Amsterdam, 1998.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur