Ga direct naar de content

Een economische adviesraad voor Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 27 1999

Een economische adviesraad voor Europa
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4190, pagina 121, 19 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
eu, emu, politieke, economie

Naast kaas en bloemen moet Nederland ook zijn instituties exporteren. Dat althans menen de aanbidders van het Poldermirakel.
Misschien krijgen ze succes, want onlangs heeft de Europese Commissie een ‘Mededeling’ gepubliceerd over “De aanpassing en
bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau” 1. Voorzichtig gaan de voorstellen in de richting van een Europese
Sociaal Economische Raad.
In de praktijk is zo’n Brusselse SER natuurlijk nog ver weg, al was het maar omdat we geen herkenbare Europese vertegenwoordigers van
werkgevers en werknemers hebben. Weet u wie de voorzitters zijn van het EVV of van Unice (als u al weet wie deze organisaties
vertegenwoordigen)? De legitimiteit van veel Europese instellingen is al kwestieus, dat wordt nog erger als een Nederlandse arbeider zich
vertegenwoordigd weet door een Franse syndicalist.
Trouwens, in veel lidstaten is op dit moment van een regulier sociaal overleg nog niet eens sprake. In Duitsland bestond het, op landelijk
niveau, in de vorm van een jaarlijks theepartijtje ten huize Kohl, alwaar de bondskanselier zijn gehoor met een lange monoloog
vermoeide. Het Bundnis für Arbeit, dat als een structureel overlegplatform bedoeld is, bestaat pas sinds de regeringswisseling, heeft
geen officiële bevoegdheden en komt vooral in het nieuws omdat nu weer de vakbonden, dan weer de werkgevers er uit weg willen
lopen.
Toch komt zo’n Europese sociale dialoog, zo is bij het vaststellen van het Verdrag van Amsterdam afgesproken. Tijdens de bijeenkomst
van de Europese Raad in Luxemburg (november 1997) en in de genoemde Mededeling van de Europese Commissie is deze dialoog nader
ingevuld. Een belangrijk onderdeel ervan is informatie-uitwisseling. Dat moet leiden tot ‘peer pressure’ (de buren kijken over je schouder
mee), en het in kaart brengen van ‘best practices’ op sociaal-economisch terrein in de EU. Daar is alles best. Interessanter is het voorstel
voor hervorming en versterking van het Permanent Comité voor Arbeidsvraagstukken, PCA. Dit is een kwijnend tripartiet orgaan dat
sinds zijn oprichting in 1970 niet veel tot stand heeft gebracht. De Commissie wil dit veranderen. In de toekomst zal het PCA bestaan uit
een afvaardiging van de Raad van ministers, de Europese Commissie, acht werknemersvertegenwoordigers (van de bonden EVV en CEC)
en acht werkgeversafgevaardigden (van de verbonden Unice, Ceep, Ueapme, Eurocommerce en Copa). Het PCA zal, voorafgaand aan de
vergaderingen van de Europese Raad van Ministers, tweemaal per jaar bijeenkomen en de Raad adviseren over sociale aangelegenheden.
In een advies aan de minister van Sociale Zaken gaat de SER-commissie Internationale sociaal-economische aangelegenheden op deze
institutionele aanpassing in 2. De SER-commissie glorieert in bijzaken (door bijvoorbeeld te klagen dat de voorgestelde reductie van het
aantal deelnemers van de zijde van sociale partners, van 36 naar 16, nogal fors is). Daarmee is een kans voorbij gegaan om een
fundamentelere vraag te stellen over de plaats van de sociale dialoog: heeft een corporatistisch model op Europese schaal kans van
slagen? Mede in het licht van de naderende Europese verkiezingen is deze vraag interessant, en de SER had er een interessante bijdrage
aan kunnen wijden.
Ervan uitgaande dat het gewenst is om de partijen op de arbeidsmarkt in dialoog te brengen, met elkaar en met de Europese
beleidsmakers, zijn enkele verwante vragen van groot belang:
» waarom moeten Raad en Europese Commissie zitting hebben in het Permanent Comité voor Arbeidsvraagstukken?
» Is een halfjaarlijks vergaderritme voldoende voor het op gang brengen van een echte dialoog?
» Is, gezien de volstrekt verschillende organisatiegraad en -vorm zowel werkgevers als werknemers het streven naar een ‘representatieve’
vertegenwoordiging niet al bij voorbaat tot mislukken gedoemd?
Idealiter kan een corporatistisch orgaan draagvlak voor sociaal beleid creëren. De legitimiteit is echter heikel: de vertegenwoordigers zijn
niet democratisch gekozen. Voor het PCA geldt dit a fortiori. De belangen zijn niet helder gescheiden (gaan Raad en Commissie zichzelf
via het PCA adviseren?), er is te weinig vergaderritme om banden te scheppen, en het probleem van representativiteit (dus ook
legitimiteit) is niet opgelost. Het PCA is daarom tot mislukken gedoemd.
Daarom is een alternatief model veel aantrekkelijker. Dat zou bestaan uit het oprichten van een Europese Raad voor Sociaal-Economisch
Advies, waarin een aantal gezaghebbende creatieve individuen uit de wereld van werkgevers, werknemers en wetenschap verenigd zijn
en met regelmaat adviezen aan de Raad van Europa presenteren. Representativiteit, die toch niet waargemaakt kan worden, wordt niet

gepretendeerd: de individuen zijn uitdrukkelijk geen ‘vertegenwoordigers’. Wel kan dit orgaan met regelmaat hoorzittingen organiseren,
waar specifieke betrokken partijen (afhankelijk van het thema) tot hun recht kunnen komen. Zo’n adviesraad, waarvan het bloed geregeld
wordt ververst en die wordt voorgezeten door een prominente Europese beleidseconoom, zou veel weg kunnen hebben van de effectieve
Amerikaanse Council of Economic Advisers

1 Com (1998) 322, 20 mei 1998.
2 Europese sociale dialoog, advies comissie internationale sociaal-economische aangelegenheden, SER 98/18, november 1998.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur