Ga direct naar de content

De paradox van de Chinese economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 1998

De paradox van de Chinese economie
Aute ur(s ):
Mensink, N.W. (auteur)
Als econoom werkzaam b ij De Nationale Investeringsbank. (auteur)
Dit artikel is deels geb aseerd op het Wereldbankrapport China 2020, 1997.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4154, pagina 444, 29 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
china

China heeft een enorme groeiprestatie geleverd, en zal dat in de komende jaren blijven doen. Desondanks kampt het land met
omvangrijke economische problemen.
Van 1978 tot 1994 groeide de Chinese economie met 9,5% per jaar. Ondanks discussie over de exacte becijfering van de economische
groei, was China een van de snelst groeiende economieën ter wereld. De welvaart, gemeten in bbp per hoofd, verviervoudigde sinds het
begin van de economische hervormingen in 1978 terwijl de armoede in die periode sterk afnam. Het tempo van welvaartsgroei lag de
afgelopen twee decennia hoger dan in het VK tijdens de industriële revolutie (zie figuur 1).

Figuur 1. Aantal jaren waarin welvaart verdubbeld is
Bron: Wereldbank, China 2020
Met recht kan derhalve worden gesproken van een moderne economische revolutie in ‘s wereld grootste emerging economy met een
bevolking van 1,2 miljard. Niettemin blijft China volgens Wereldbank-definities een ‘low-income economy’, leeft een op de zestien mensen
onder de officieel door de overheid vastgestelde armoede-grens 1 en bedraagt de werkloosheid volgens sommige schattingen maar liefst
20%.
De renminbi
Hoewel de Chinese economie omvangrijke problemen kent, verschilt China op een aantal gebieden van de landen die het afgelopen jaar
het sterkst zijn getroffen door de Aziatische crisis (Thailand, Zuid-Korea en Indonesië, zie tabel 1). In tegenstelling tot deze landen heeft
China een overschot op de lopende rekening, heeft het geen volledig convertibele wisselkoers (waardoor speculatie technisch gezien
nauwelijks mogelijk is), kent het geen omvangrijke (kortlopende) buitenlandse schulden en is de Chinese munt, de renminbi, nauwelijks
overgewaardeerd na de forse devaluatie in 1994. In tegenstelling tot de forse devaluaties van vele Aziatische munten afgelopen jaar,
handhaafde de Chinese centrale bank, een stabiele koers van de renminbi ten opzichte van de dollar.

Tabel 1. China in Aziatisch perspectief
bbp

bevolking
lopende
rekening ’96
($ mrd)
(mln)
(% bbp)
China
Thailand
Korea

830
170
516

1.220
58
45

+0,3
-8,1
-4,9

reserves
buitenlandse
1997
schuld 1997
$ mrd
$ mrd
134
26
24

152a
102
155

Indonesië

255

193

-4,1

19

131

a. waarvan slechts 10% kortlopend.
Bron: Asian Development Bank, Asian Development Outlook, 1997; Wereldbank, World Development Report, 1997; BIS; Asia
Week, 1-97.

Wel deelt China met de bovengenoemde landen het ernstig verzwakte bankwezen, is China’s concurrentiekracht verzwakt als gevolg van
diverse forse devaluaties en ondervindt China last van de beursperikelen in Hong Kong, de financiële en logistieke draaischijf die China
met de wereldeconomie verbindt. Al met al lijkt op termijn een devaluatie van de renminbi onvermijdelijk. De inconvertibiliteit van de
renminbi betreffende financiële transacties geeft de Chinese monetaire autoriteiten echter de ruimte om het moment en de mate van
devaluatie (deels) zelf te bepalen.
China’s succesfactoren
China’s opmerkelijke economische prestaties sinds 1978 worden door de Wereldbank toegeschreven aan de volgende factoren, die
grotendeels ook de groei in de regio verklaren 2.
Hoge besparingen
De spaarquote van rond de 35% is, zeker voor een ‘low income economy’ ongekend hoog. Sinds 1978 hebben met name de
gezinsbesparingen de rol overgenomen van de teruglopende overheidsbesparingen. De toenemende spaarzin onder consumenten wordt
ondermeer toegeschreven aan de gebrekkige beschikbaarheid van (hypothecaire) kredieten. Daarnaast wordt gewezen op demografische
ontwikkelingen (toegenomen levensverwachting, afgenomen vruchtbaarheid) en institutionele factoren (overheidsgarantie op
spaarrekeningen en nieuwe investeringsvormen).
Structurele verandering
De vroege succesvolle hervormingen en decollectivisatie in de landbouw betekende een snelle productiviteitsgroei en een
arbeidsoverschot. Aangezien de industrie een duidelijk hogere productiviteit kent dan de landbouw, genereert de industrialisatie
economische groei, met name in de kustregio’s. Wereldbankbecijferingen wijzen erop dat de verschuiving van landbouw naar industrie in
de periode ’78-’95 een 1%-punt hogere bbp-groei opleverde, terwijl de verschuiving van staatseigendom naar privaat eigendom nog eens
voor 0,5% additionele economische groei zorgde.
Pragmatisch hervormingsbeleid
Het Chinese economische beleid wordt gekenmerkt door een pragmatische benadering. Economische motieven overheersen politieke en
ideologische motieven. Dat kwam ondermeer naar voren door het instellen van Special Economic Zones en in het verlengde daarvan het
stimuleren van buitenlandse investeringen. In tegenstelling tot de ‘big bang’-hervormingen in diverse Oost-Europese landen heeft China
tot dusver steeds gekozen voor een voorzichtige, incrementele weg van een plan- naar een markteconomie. Markten, waaronder die voor
kapitaal, zijn bijvoorbeeld vooralsnog minder opengesteld voor buitenlandse partijen, waardoor China minder gevoelig is voor
buitenlandse (vertrouwens)schokken.
Uitgangssituatie in 1978
In 1978 was China een van de armste landen ter wereld (25% van de mensen leefde onder de armoedegrens), waardoor het land in sterke
mate kon profiteren van een ‘catch up-bonus’ 3. Ook was de Chinese maatschappij na jarenlange stagnatie in de nasleep van de culturele
revolutie ontvankelijk voor de hervormingsplannen. Daarnaast beschikte China over een redelijk goed opegleide beroepsbevolking en
een welvarende overzeese bevolking (met name in Hong Kong, Taiwan), die ongeveer 80% van de instromende directe buitenlandse
investeringen voor hun rekening nemen. Ten slotte was China een gesloten economie in 1978, die kon profiteren van de snelle integratie
in de wereldeconomie. Het handelsvolume 4 steeg als percentage van het bbp van 10% eind jaren zeventig tot 45% halverwege de jaren
negentig, terwijl ook de instroom van directe investeringen de laatste jaren sterk toenam tot ruim 40 miljard dollar in 1996 (ca. 5% bbp).
Vooruitzichten
Het ambitieuze vijfjarenplan 1996-2000 streeft een groei na van 8% per jaar. Na de behaalde groei in 1996 (9,5%) en 1997 (8,7%) lijkt dat
realistisch. Niettemin is de economische groei recentelijk verder afgenomen, als gevolg van de tegenvallende export. Omdat 30% van de
export naar Azië gaat (m.n. Japan), wordt de Chinese economie geraakt door de Azië-crisis. Ook de binnenlandse vraag staat onder druk,
ondermeer als gevolg van grote baanonzekerheid: door de samering van de overheidssector zullen in de komende drie jaar naar
verwachting twintig miljoen mensen hun baan verliezen.
Overigens is een economische groei van 8% bepaald geen luxe voor de Chinese economie gezien de hoge werkloosheid, de jaarlijkse
instroom van vijftien miljoen mensen op de arbeidsmarkt en de oplopende (inkomens)verwachting onder de bevolking. Volgens de
Wereldbank zal het welvaartsniveau in 2020 in China liggen op het huidige niveau van Portugal.
De gemiddelde bbp-groei in de periode 1996-2020 bedraagt volgens het meest waarschijnlijke scenario 6,6%, waarmee China binnen
enkele jaren de grootste economie ter wereld zal zijn. Voorwaarde daarvoor is het aanhouden van de huidige hervormingen, wat mede
gezien de belangrijkste uitkomsten van het meest recente partijcongres (sanering overheidsbedrijven, reductie van het leger en
voortgaande handelsliberalisering) in de lijn der verwachting ligt. Ook de Asian Development Bank kent aan China het grootste
groeipotentieel toe in de Aziatische regio, mede door het lage welvaartsniveau (tabel 2).

Tabel 2. Aziatische welvaartsniveau’s en lange termijn groeiperspectieven, bbp/hoofd
bbp/hoofd

niveau
(VS=100)

China
Indonesië
Thailand
Taiwan
Korea
Singapore

11
13
26
56
49
85

groei
’95-2025
6
5
4
3
3
2

Bron: Asian Development Bank, Emerging Asia: changes and challengests, 1997

Risico’s
Naast sociale spanningen en maatschappelijke onrust, zijn momenteel de twee meest serieuze bedreigingen van het Chinese
economische succes de bijna failliete staatsbedrijven (ruim de helft van de totale werkgelegenheid) en de op het randje van de afgrond
balancerende staatsbanken.
Verliesgevende staatsbedrijven
De ruim 300.000 staatsbedrijven, die het leeuwedeel van de Chinese productie voortbrengen, zijn in toenemende mate verliesgevend en
niet concurrerend op de wereldmarkt. In de periode ’92-’96 verdubbelde het percentage verliesgevende overheidsbedrijven van 26% tot
50%. Met name de mammoetbedrijven beschikken over een ontoereikend management, een overschot aan personeel en omvangrijke
voorraden. Dat leidt niet alleen tot efficiencyverliezen, ook hebben de verliesgevende bedrijven een negatief effect op de
overheidsfinanciën. Sinds het 15e partijcongres van november ’97 vormt de sanering van de staatsbedrijven dan ook de topprioriteit. Een
van de onvermijdelijke gevolgen daarvan is dat veel arbeidsplaatsen zullen verloren gaan zonder dat er sprake is van een degelijk sociaal
vangnet, waardoor werkloosheid en onrust verder toenemen en hervormingen worden afgeremd. Van Kemenade vergelijkt dit dillemma
met een klassieke ‘catch-22 situatie’ 5: het doorvoeren van (te) snelle en krachtige noodzakelijk geachte hervormingen kunnen verdere
hervormingen in de kiem smoren.
Het Chinese beleid is er tot dusver op gericht om de grotere staatsbedrijven in enkele speersectoren in overheidshanden te houden en
om te vormen naar het voorbeeld van de Koreaanse ‘Chaebols’, omvangrijke, sterk gediversificeerde conglomeraten. Of dit verstandig is
valt te betwijfelen, aangezien de kern van de huidige financiële chaos in Zuid-Korea bestaat uit de zwakke industriële Chaebol-structuur
en de daaraan verbonden financiële instellingen. Onderdeel van de hervormingen van de Chinese staatsbedrijven vormt het gedeeltelijk
naar de Hong Kong-beurs brengen van succesvolle staatsbedrijven (waaronder Beijing Enterprises en China Telecom), waardoor de
overheid harde valuta ontvangt. Het aangetaste beursklimaat ten gevolge van Azië’s financiële crisis heeft een remmend effect op
China’s voorgenomen hervormingen van de staatssector.
Wankel bankwezen
De problematiek van de Chinese staatsbanken kan worden gezien als een afgeleid probleem van de noodlijdende staatsbedrijven. Omdat
de staatsbanken in het verleden op grote schaal leningen hebben verstrekt aan staatsbedrijven (‘policy loans’, op aanwijzing van de State
Planning Commission) die niet of nauwelijks kredietwaardig waren, zitten de banken nu opgezadeld met een omvangrijke portefeuille nonperforming loans (geschat op 25% van de totale kredietportefeuille). De Chinese staatsbanken zijn door deze erfenis technisch gesproken
failliet, maar worden door de overheid kunstmatig in stand gehouden. Omdat de binnenlandse financiële markten grotendeels zijn
afgesloten van buitenlandse concurrenten en er, ook als gevolg van regulering, nauwelijks concurrentie op de bankenmarkt is, is de
problematiek tot dusver (nog) niet aan de oppervlakte gekomen. De tijdbom onder het Chinese financiële stelsel tikt echter door.
Omdat de Chinese overheid tot de WTO toe wil treden, zal echter ook de financiële sector open moeten worden gesteld voor
buitenlandse concurrentie. De Chinese autoriteiten is er derhalve alles aan gelegen om over een concurrerend bankwezen te beschikken.
Een van de maatregelen die wordt overwogen is het omzetten van ‘non-performing loans’ in participaties door de banken. Uiteraard is dit
slechts zinvol voor die (overheids)bedrijven die kans maken op een succesvolle omvorming, terwijl dit voor de overige gevallen geen
adequate oplossing biedt. Verder heeft de Chinese overheid speciale banken opgericht om overheidsprojecten te financieren, waardoor
de traditionele staatsbanken worden geacht slechts op commerciële basis te opereren. Naast regulering en de kwaliteit van de
kredietportefeuille worden de vier grote staatsbanken geconfronteerd met een (te) kostbaar kantorennetwerk. Ook de uitweg van de
problematiek in het bankwezen bevat dus een dilemma: meer concurrentie is noodzakelijk, maar een snelle liberalisering leidt
waarschijnlijk tot een volledige ondergang van de Chinese (staats)banken. Gevolg daarvan is een beleid gericht op voorzichtige
invoering van concurrentie en deregulering met gelijktijdige versterking van de positie van de staatsbanken. De maatregelen die tot
dusverre zijn genomen om het bankwezen te redden, lijken ontroereikend om een kostbare bankencrisis, zoals die de laatste decennia is
opgetreden in vele emerging markets, op termijn te voorkomen. Ook de Wereldbank voorziet dit gevaar 6.
Conclusies
China heeft een opmerkelijke economische prestatie geleverd sinds de start van de hervormingen in 1978. Door de aanhoudende groei is
China binnen enkele jaren de grootste economie ter wereld met een aanzienlijk hoger welvaartsniveau dan vandaag de dag. De krachtige
groei en de daaraan verbonden transitieprocessen (industrialisatie, urbanisatie) hebben ook problemen met zich meegebracht, waar China
het hoofd aan moet bieden. De twee belangrijkste problemen waar men anno 1998 mee kampt zijn de verlieslijdende staatsbedrijven en
een dreigende (kostbare) bankencrisis. De meeste factoren achter het succes (hoge besparingen, inhaal-effect, de buiten China levende
Chinezen) worden echter verwacht van kracht te blijven de komende 25 jaar, waardoor de structurele vooruitzichten gunstig blijven.De
paradox van de Chinese economie schuilt erin dat desondanks de economische ontwikkeling met grote economische en sociale risico’s is

omgeven

1 Volgens de armoededefinitie van de Wereldbank, een inkomen van 1 dollar per dag, ligt dit percentage overigens met 22% nog
aanmerkelijk hoger.
2 Zie ook Wereldbank, The East Asian miracle, economic growth and public policy, 1993.
3 Armere landen kunnen door hun relatieve achterstand een hogere economische groei realiseren via de import van technologie en
kapitaal uit meer welvarende landen.
4 (export + import)/(2 * bbp).
5 Van Kemenade, China BV, Superstaat op zoek naar en nieuw systeem, 1996. Catch-22′: dilema zonder uitweg, contradictio in terminis,
naar Joseph Heller (1961). Titel verwijst naar artikel uit de luchtmachtcode, waarin staat dat iemand die voor gek wordt verklaard geen
bombardementsmissie’s hoeft te vliegen, terwijl zo iemand volgens velen niet gek kan zijn.
6 Wereldbank, China 2020′, blz. 33.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur