Werkloosheidscijfers op basis van de Enquête Beroepsbevolking
Aute ur(s ):
Visscher, G. (auteur)
Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Leiden. Zie voor een meer uitgebreide b ekritisering van de EBB: G. Visscher, De blinde
vlek van het CBS: systematische vertekening in het opleidingsniveau, Sociologische Gids, 1997, nr. 3, b lz. 155-179.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4136, pagina 58, 23 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
w erkloosheid
De werkloosheidscijfers van het CBS zijn gebaseerd op een enquête. Door onvoldoende correctie van de selectieve non-respons zijn
de cijfers niet betrouwbaar.
Er zijn weinig zaken in Nederland waar zoveel onderzoek naar wordt gedaan en waarover toch zoveel onduidelijkheid blijft bestaan als
de werkloosheid. Tenminste vijf verschillende werkloosheidscijfers tonen een uiteenlopend beeld (zie tabel 1) 1. Vanuit een
statistisch oogpunt kunnen twee soorten cijfers onderscheiden worden. Er zijn cijfers die gebaseerd zijn op (administratieve)
bestanden. Dit is het geval bij het aantal werkloosheidsuitkeringen en het aantal ingeschrevenen bij de arbeidsbureaus. Andere cijfers
zijn gebaseerd op enquêtes onder de bevolking. Dit is het geval bij de CBS-cijfers in de onderste helft van de tabel. In de categorie
werkloze beroepsbevolking vallen alleen die werklozen, die actief zèlf naar werk zoeken en direct beschikbaar zijn 2. Geregistreerd
werklozen zijn die werklozen, die bij een arbeidsbureau staan ingeschreven en direct beschikbaar zijn. Dit artikel gaat over deze
CBS-cijfers, en vooral over het steekproefonderzoek waarop ze gebaseerd zijn, de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De vraag bij zulk
steekproefonderzoek is altijd, of de respondenten wel een betrouwbaar beeld geven van de totale populatie. Bij de EBB is dat niet het
geval, zodat de CBS-cijfers geen juist beeld geven van de arbeidsmarkt.
Tabel 1. Recente ontwikkelingen in de werkloosheidscijfers
werkloosheidscijfers
Bestandscijfers
Werkloosheidsuitkeringen
Ingeschrevenen
wv niet werkend werkzoekend
CBS-survey-gegevens
Werkwillend
wv beschikbaar
geregistreerd werkloos
werkloze beroepsbevolking
1988
630.000
879.000
453.000
490.000
1992
1996
585.000
770.000
811.000
1.064.000
852.000
975.000
1.117.000
810.000
865.000
336.000
440.000
411.000
495.000
Enquête Beroepsbevolking
Met steekproefonderzoek kan men met zekere – te berekenen – marges wetenschappelijk betrouwbare uitspraken doen over een grote
populatie van hetzelfde verschijnsel door een op een specifieke wijze geselecteerd deel van die populatie te onderzoeken. Dat geldt voor
de meest uiteenlopende steekproeven uit een boekenbestand of uit alle auto’s op basis van kentekenbewijzen of uit alle woningen.
Geheel anders ligt het met steekproefonderzoek onder personen aan wie een reeks vragen gesteld wordt, de zogenaamde survey. De EBB
is zo’n survey. Maandelijks worden 10.000 adressen getrokken, waarop maximaal vier bewoners van 15 tot 65 jaar geënquêteerd worden.
Wat zijn nu de problemen bij de EBB? Verreweg het ernstigste probleem is, net als bij andere surveys, de non-respons. In de EBB doen
de bewoners van circa 40 tot 45 procent van de in de steekproef getrokken adressen niet mee. Bijna twee derde deel van deze nonrespons weigert mee te werken, de overigen konden niet bereikt worden. Op de adressen waar wel met de bewoners gesproken werd
moest bovendien een derde deel van de gesprekken met een huisgenoot van de betrokken respondent gevoerd worden. Zijn antwoorden
van respondenten zelf al vaak – al of niet bewust – onjuist, dat geldt des te meer indien huisgenoten het antwoord moeten geven. Bij
nogal wat vragen blijken de antwoorden onjuist 3. Zo is ongeveer een zevende deel van de mensen, die zeggen bij een arbeidsbureau
ingeschreven te staan, in werkelijkheid niet ingeschreven. Een niet te verwaarlozen aantal anderen, die zeggen niet ingeschreven te
staan, is juist wel ingeschreven.
Selectiviteit non-respons
Bij zo’n hoge non-respons zou het wel bijzonder toevallig zijn als de cijfers de werkelijkheid erg dicht zouden benaderen. Eén en ander is
afhankelijk van de selectiviteit van de non-respons. Is de non-respons in de EBB selectief? Zonder twijfel. In het algemeen is de respons
in de grote steden in de Randstad aanzienlijk lager dan in de rest van het land. Daarom corrigeert het CBS voor geslacht, leeftijd,
burgerlijke staat, etniciteit, regio en urbanisatiegraad.
Er is echter een belangrijke non-responsfactor waarvoor het CBS niet corrigeert: het opleidingsniveau. Voor nadere gegevens over de
vraag in welke mate lager opgeleiden minder bereid zijn aan een onderzoek als de EBB mee te werken kunnen we terecht bij een recente
pilot-study van Arbeidsvoorziening. tabel 2 toont duidelijk dat er een sterke samenhang is tussen het opleidingsniveau en het
percentage geweigerde gesprekken. Hoe hoger het opleidingsniveau, des te minder weigerden de betrokkenen mee te werken aan het
onderzoek. Van mensen met niet meer dan een lagere schoolopleiding weigerde zelfs precies een tweemaal zo hoog percentage mee te
werken als van degenen met een hbo- of wo-opleiding. Het totale weigeringspercentage komt nagenoeg overeen met dat in de EBB, en
ook verschillen per district en naar autochtonen en allochtonen blijken niet echt op te treden. Ook voor de EBB geldt stellig dat van
mensen met een lagere-schoolopleiding ongeveer een tweemaal zo hoog percentage weigert mee te werken als van mensen met een hboof wo-opleiding.
Tabel 2. Percentage geweigerde gesprekken naar opleidingsniveau
lager onderwijs
lager ber.onderwijs/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/wo
totaal
47,8
36,3
30,2
23,9
32,7
Bron: Research voor Beleid, 1997, op.cit.
Als gevolg hiervan, wijkt de verdeling van het opleidingsniveau van de potentiële beroepsbevolking zoals in de EBB gemeten
nadrukkelijk af van de werkelijkheid. Zo zijn er al gauw circa 400.000 mensen met slechts een lagere-schoolopleiding en 100.000 mensen
met een lagere beroepsopleiding extra en circa 200.000 met een middelbare opleiding, alsmede 200.000 met een hogere beroepsopleiding
net als 100.000 met een wetenschappelijke opleiding minder dan het CBS rapporteert op basis van de EBB.
Wie zich verbaast over het feit dat het CBS het aantal mensen met slechts lagere school zo sterk onderschat en met een hbo- of woopleiding zo ernstig overschat kan in elk geval de aantallen hoog opgeleiden controleren. Jaarlijks publiceert hetzelfde CBS de aantallen
leerlingen en studenten, die al dan niet met een diploma op zak de onderwijsinstelling verlieten. Die controle maakt onherroepelijk
duidelijk dat het CBS op basis van de EBB het aantal mensen met een hbo- c.q. wo-diploma met ongeveer een zesde deel overschat 4.
Werkloosheidscijfers
Werkloze beroepsbevolking
Het opleidingsniveau hangt sterk samen met de arbeidsparticipatie. Hoe hoger mensen zijn opgeleid, des te groter is de kans op werk en
vooral op aangenaam werk. Het is geen wonder dat mensen met hogere opleidingen meer bereid zijn aan een enquête over arbeid en
arbeidsomstandigheden mee te werken dan mensen met lagere opleidingen.
Uitgaande van deze vertekening en van de samenhang tussen arbeidsparticipatie en opleidingsniveau zoals gepubliceerd in de EBB van
1996, blijken er bijna 200.000 mensen minder te werken dan door het CBS gerapporteerd 5. Verreweg het grootste deel hiervan behoort tot
de niet-beroepsbevolking. Het aantal mensen in de werkloze beroepsbevolking stijgt (globaal) met circa 10.000 tot ruim 500.000, zie tabel
1. De verdeling van deze 500.000 werklozen in de beroepsbevolking is naar opleidingsniveau wel heel anders dan in de EBB 1996 is
gepubliceerd. Niet 44% maar 50% van de werklozen is laag opgeleid, van wie 22% met alleen lagere school en 28% met lbo-mavo-niveau.
Van de werklozen in de beroepsbevolking is 15% hoog opgeleid in plaats van 18% en 35% middelbaar opgeleid in plaats van 38%.
Geregistreerde werkloosheid
De EBB, en het hierop gebaseerde cijfer van de werkloze beroepsbevolking, geeft dus geen goed beeld van de arbeidsmarkt. De oorzaak
hiervan is dat de EBB onvoldoende gecorrigeerd wordt voor selectieve non-respons. Bij het onderzoek naar de achtergrond van
bepaalde afwijkingen is het CBS begonnen de gegevens van EBB-respondenten te koppelen aan de registraties van uitkeringsinstanties
en van de arbeidsbureaus. De personen, die zowel in de EBB geënquêteerd zijn als aangetroffen werden in een genoemd bestand, gingen
gezamenlijk als ‘koppelingssteekproef’ een bron voor onderzoek vormen. Dat werkt als volgt 6. Het koppelingsbestand wordt naast het
gehele bestand van het arbeidsbureau gelegd, en dan wordt de verdeling van persoonskenmerken (opleiding, werkzaam zijn) van deze
bestanden vergeleken. Aangezien de verdeling van deze persoonskenmerken volgens de EBB en de arbeidsbureaus sterk uiteenloopt,
wordt door het CBS bij de berekening van het aantal geregistreerde werklozen voor een middenweg gekozen.
Omdat de EBB-gegevens zo’n afwijkend beeld te zien geven, net zoals van omvang en samenstelling van de populatie
uitkeringsgerechtigden (zo ligt het aantal ww- en wao-uitkeringen volgens de EBB zo’n 20% lager dan volgens de uitkeringsinstanties), is
ook de koppelingssteekproef niet representatief voor alle bij de arbeidsbureaus ingeschrevenen. Uiteindelijk komt het er op neer dat het
CBS op basis van een willekeurig koppelingsbestand van relatief hoog opgeleide EBB-respondenten, die bij de arbeidsbureaus staan
ingeschreven, concludeert dat bijna veertig procent van alle bij de arbeidsbureaus ingeschrevenen een baan heeft. Op basis hiervan kon
het CBS publiceren dat het aantal mensen dat al langer dan een jaar geregistreerd werkloos is, nog niet de helft bedraagt van het aantal
langdurige werklozen volgens de gezamenlijke arbeidsbureaus, in 1996 221.000 resp. 469.000 7. Ook het aantal geregistreerde werklozen
(de werklozen die bij een arbeidsbureau zijn ingeschreven en direct beschikbaar zijn) is op dit bestand gebaseerd, en geeft een forse
onderschatting van het werkelijke aantal.
Conclusies
De EBB geeft geen juist beeld van de werkelijkheid. Dat is primair toe te schrijven aan de selectieve non-respons. De potentiële
beroepsbevolking is minder hoog opgeleid dan de EBB aangeeft. Als gevolg hiervan zijn alleen al circa 200.000 mensen minder werkzaam.
In samenhang hiermee is de werkloze beroepsbevolking duidelijk lager opgeleid dan op basis van de EBB wordt verondersteld.
Dat de EBB-cijfers geen geloofwaardig beeld geven, blijkt ook uit vergelijking met de andere cijfers. In tabel 1 is te zien dat tussen 1988
en 1992 het aantal werkloosheidsuitkeringen met ruim zeven procent is gedaald. De procentuele daling van het aantal ingeschrevenen bij
de arbeidsbureaus komt met bijna acht procent nagenoeg overeen. De daling in de werkloze beroepsbevolking resp. het aantal
geregistreerde werklozen is aanzienlijk forser, respectievelijk ruim 16 procent en zelfs bijna 26 procent. Van 1992 tot 1996 komt opnieuw de
ontwikkeling in het aantal werkloosheidsuitkeringen en in het aantal ingeschrevenen met een stijging van circa 31 procent overeen,
eenzelfde stijging als nu ook het aantal geregistreerde werklozen te zien geeft. De stijging van het aantal werklozen in de
beroepsbevolking blijft met ruim twintig procent evenwel sterk achter. De procentuele ontwikkeling in de aangegeven cijfers loopt
zodanig uiteen dat de cijfers niet allemaal kunnen kloppen. De sterk overeenkomende ontwikkeling in de cijfers van de arbeidsbureaus
met die van de uitkeringsinstanties doet vermoeden dat de ontwikkeling in het aantal niet-werkende werkzoekenden van de
arbeidsbureaus redelijk betrouwbaar is. Dat geldt nadrukkelijk niet voor de CBS-cijfers over de werkloze beroepsbevolking en de
geregistreerde werklozen. De liggen in 1996 op hetzelfde niveau als in 1988, terwijl het aantal uitkeringen en ingeschrevenen met ca. 22%
is toegenomen.
Hoezeer de arbeidsbureaus en het CBS ook verschillen bij het aantal beschikbare ingeschreven werklozen, bijzonder interessant is het
precieze aantal geregistreerde werklozen niet. Voor de omvang van de werkloosheid is het niet zo interessant of niet-werkende mensen,
die betaald werk willen of zoeken en in principe beschikbaar zijn, al dan niet bij een arbeidsbureau staan ingeschreven. Het werkelijke
aantal werkwillende werklozen die direct beschikbaar zijn – volgens de CBS-definitie – nadert vrijwel zeker het miljoen. Dat zijn de èchte
werklozen.
Zie ook:
C.A. van Bochove en J. Thijssen, naschrift: Het meten van meetfouten, ESB, 23 januari 1998, blz. 60-62
1 Zie ook de discussie: L. Hoffman: Zoeken naar werkloosheid, ESB, 19 februari 1997, blz. 157-158 en J. Thijssen, Kijk op
werkloosheid, ESB, 28 mei 1997, blz. 430-432.
2 Werkloos is iemand die tenminste 12 uur per week betaald werk wil hebben maar die niet of minder dan 12 uur per week werkzaam is.
3 Zie Research voor Beleid, Hoe zoeken ingeschrevenen?, Leiden, 1996, blz. 23.
4 CBS, Statistisch Jaarboek 1996, blz. 482.
5 Zie voor de samenhang tussen opleidingsniveau en arbeidsparticipatie: Enquête Beroepsbevolking 1996, blz. 16 en 36, CBS,
Voorburg, 1997.
6 Zie H.B.A. Bierings, Hoe telt het CBS het aantal geregistreerde werklozen?, in: Enquête Beroepsbevolking 1994, blz. 48-50, CBS, Den
Haag, 1995.
7 Zie Hoffman, op.cit. De uiteenlopende definities van Arbeidsvoorziening en CBS van een langdurig werkloze verklaart slechts een klein
deel van dit verschil.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)