Ga direct naar de content

Kennisdebat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 3 1996

Kennisdebat
Aute ur(s ):
Emmerij, L.J.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4052, pagina 291, 3 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
kennis

De bewindslieden van OC&W hebben een discussie gelanceerd over de vraag welke veranderingen in de maatschappij zullen
plaatsvinden gedurende de komende 15 jaar, en welke implicaties dat zal hebben voor het onderwijs.
De huidige tendensen op het gebied van mondialisering en concurrentiekracht vergroten bestaande sociale problemen, zoals
werkloosheid en schevere inkomensverdelingen. Deze problematiek blijft op het bord liggen van nationale regeringen, precies op het
moment dat die steeds meer te maken hebben met beperkingen van overheidsfinanciering.
We zijn aangeland in een situatie van globale rijkdom en individuele armoede met, in Europa, het oplossen van de werkloosheid als
grootste uitdaging. Men hoort steeds meer over twee mirakel-oplossingen, namelijk onderwijs en concurrentiekracht.
Het is natuurlijk juist dat een hoger onderwijsniveau nodig is om in de race te blijven. Het is even duidelijk, dat onderwijs op zich een
goede zaak is. Maar door jongeren en hun ouders wordt de school vooral gezien als een middel om vooruit te komen. En hier wringt de
schoen. Naarmate de maatschappelijke behoefte aan hoger opgeleiden groeit, daalt het vermogen van de school om iets te doen aan de
‘oude’ ongelijkheden, zoals beroeps- en inkomenskansen, net op het moment dat deze weer groeien.
Deze afnemende invloed van onderwijs komt door het principe van ‘nul-correlatie’: op het moment dat iedereen van een generatie een
bepaald onderwijsniveau heeft bereikt, bestaat er niet langer een correlatie tussen dat niveau en zaken als beroeps- en inkomenskansen.
Het algemeen belang (hoger onderwijs) is steeds meer in strijd met het individueel belang (de school als middel om vooruit te komen).
Het afnemende effect van scholing op toenemende oude ongelijkheden lijkt voor het eerst te leiden tot een verschijnsel dat kan worden
aangeduid als onderwijsmoeheid: het aantal jongeren dat besluit hoger onderwijs te volgen neemt af. Tegelijkertijd zien we een nieuwe
ongelijkheid ontstaan: een steeds kleinere meerderheid die betaald werk verricht en een groeiende minderheid die naar de zijlijn van
arbeidsmarkt en maatschappij wordt geschoven.
Het Europese werkloosheidsprobleem is nu twintig jaar oud en nog steeds wordt ons gezegd dat volledige werkgelegenheid voor de
deur staat. Maar de volledige werkgelegenheid zoals we die hebben gekend komt nooit meer terug. We moeten overschakelen op een
nieuw concept van volledige werkgelegenheid dat beter aansluit bij de 21e eeuw.
We kunnen meer produceren met minder werk. Het nieuwe concept van volledige werkgelegenheid moet zijn gebaseerd op een billijkere
en vooral productievere verdeling van het beschikbare werk. Maatregelen die tot dit concept leiden moeten mensen robuuster maken om
de snel veranderde arbeidsmarkt positief te confronteren. Het minder tijd doorbrengen op deze arbeidsmarkt moet daarom worden
gekoppeld aan educatieve en andere creatieve activiteiten.
Wat ik voorstel is een verandering in maatschappelijke structuren in lijn met de snelle economische en technologische herstructurering.
De school, de arbeidsmarkt, de pensioenmaatregelen, de manier waarop de arbeidsmarkt is georganiseerd zijn echter niet
noemenswaardig veranderd.
We moeten eindelijk toe naar een stelsel van wederkerend onderwijs en pensionering-à-la-carte. Na het initieel onderwijs begint het
wederkerend onderwijs dat men volgt als men daartoe is gemotiveerd en dus niet noodzakelijkerwijs onmiddellijk na het initiele niveau.
Het moet ook mogelijk worden om pensioenperioden op vroegere leeftijd op te nemen teneinde iets te doen dat men niet eerder heeft
kunnen ondernemen. Alhoewel dit eenvoudig klinkt komt de uitwerking hiervan neer op een maatschappelijke herstructurering van de
eerste orde.
De voornaamste voordelen zijn duidelijk. Ieder- een krijgt meer dan één onderwijskans in het leven. De dwang om koste wat het kost door
te studeren is weg want men kan immers terugkomen wanneer de motivatie daar is. De arbeidsmarkt wordt een stuk flexibeler want
mensen kunnen veel sneller inspelen op veranderingen, en als klap op de vuurpijl zullen op elk moment minder mensen op de
arbeidsmarkt aanwezig zijn. Deze aanpak komt neer op een generalisering van de traditionele vakbonden om de arbeidstijd te verkorten,
maar doet dit op een productieve en voor alle partijen voordelige manier.
Het komt mij voor dat de tijd rijp is voor dit voorstel en wel om de volgende redenen. Ten eerste past het onderwijsaanbod zich meer en
sneller aan de vraag op de arbeidsmarkt aan. Ten tweede doet het ook iets aan de nieuwe ongelijkheid door de op de arbeidsmarkt

doorgebrachte tijd te reduceren. Ten derde speelt het in op de ‘onderwijsmoeheid’, de aarzeling om op jonge leeftijd aan een lange studie
te beginnen. Ten vierde kunnen politici niet blijven beloven dat volledige werkgelegenheid binnen handbereik ligt door
beleidsmaatregelen voor te stellen die neerkomen op meer van hetzelfde. Ten vijfde moet de structuur van het onderwijs (met name op de
hogere niveaus) toch al worden aangepast. Een stelsel dat is opgezet om 5% van een generatie te absorberen kan zich niet zonder
aanpassing lenen voor een toestroming van 30 tot 50%. Ten zesde is het interessant te constateren dat in verschillende landen waaronder het onze – wetgeving wordt ingevoerd om pensioenregelingen flexibeler te maken. Deze initiatieven sluiten aan bij wat hier is
voorgesteld.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur