Nederlandse ‘Eigendynamik’?
Aute ur(s ):
De Nederlandsche Bank (auteur)
Deze rub riek wordt samengesteld door A.C.J. Stokman (afdeling wetenschappelijk onderzoek en econometrie) en F.W. Vijselaar (afdeling
monetair en economisch b eleid) van De Nederlandsche Bank.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4044, pagina 124, 7 februari 1996 (datum)
Rubrie k :
MONITOR
Tre fw oord(e n):
conjunctuurindicator
De DNB-conjunctuurindicator, die deze maand vooruitkijkt tot en met april, laat een verdere daling zien. De realisatie, afgeleid van de
produktie in de verwerkende industrie, wijst nog in de andere richting. De omslag van de conjunctuur heeft in Nederland dus nog niet
plaatsgevonden. Dit in tegenstelling tot Duitsland, waar de omslag van de conjunctuur al wel plaatshad (zie figuur 1). De economische
ontwikkeling in Nederland lijkt zich daarmee enigszins te onttrekken aan de groeivertraging in Duitsland.
Figuur 1. Conjunctuur in Duitsland en Nederland, gestandaardiseerde deviaties van de trend van de industriële produktie
Dit beeld wordt versterkt door de voorspellingen over de economische groei van beide landen voor 1996. Terwijl de economische
instituten in Duitsland de afgelopen maanden met fors neerwaarts bijgestelde prognoses kwamen en de verwachtingen nu variëren
tussen één en twee procent groei in 1996, blijven de voorspellingen voor Nederland uitgaan van een duidelijk kleinere groeivertraging dit
jaar ten opzichte van 1995. Dat is opmerkelijk, want Nederland wordt vaak beschouwd als een economische provincie van Duitsland. De
economische ontwikkeling in Nederland loopt echter wel vaker niet volledig synchroon aan die in Duitsland. CPB-directeur Don
illustreerde dat bij de presentatie van de Tussenrapportage door er op te wijzen dat het groeiverschil tussen beide landen de laatste zes
jaar vier maal groter was dan één procent. Een van de redenen voor het groeiverschil op dit ogenblik is het verschil in de
loonkostenontwikkeling met Duitsland in de afgelopen jaren.
De D-mark en de gulden apprecieerden in de loop van de jaren negentig op nominale basis ten opzichte van de valuta van belangrijke
handelspartners. Exporteurs reageren doorgaans op een appreciatie met het constant houden of zelfs met het verlagen van de
uitvoerprijzen in buitenlandse valuta om hun concurrentiepositie te behouden. Deze handelswijze staat bekend als de ‘pricing to market’strategie. Deze korte-termijnstrategie wordt aangevuld met een lange-termijnstrategie, waarbij er voor wordt gezorgd dat de
kostenontwikkeling van de exporteurs voldoende gunstig is. Zo wordt het concurrentievermogen, de ruimte voor prijsconcessies, op peil
gehouden c.q. vergroot. De belangrijkste maatstaf voor de ontwikkeling van het concurrentievermogen vormen de loonkosten per
eenheid produkt. Loonmatiging is derhalve zo’n aanvullende lange-termijnstrategie.
De werking van beide strategieën is goed terug te zien in de ontwikkeling van de nominale en reële gewogen wisselkoersen van de
gulden (zie figuur 2). Ondanks een nominale appreciatie van de gulden ten opzichte van de belangrijkste handelspartners van ongeveer
13% sinds 1987, veranderden de concurrentiepositie (reële wisselkoers op basis van exportprijzen) en het concurrentievermogen (reele
wisselkoers op basis van loonkosten) van Nederland per saldo nauwelijks. Voor Duitsland ziet de situatie er met name vanaf 1992 anders
uit (zie figuur 3). In 1992, toen de conjuncturele impuls van de hereniging begon weg te ebben, stegen de lonen fors, mede op grond van
een voor Duitse begrippen hoge inflatie en lastenverzwaringen ter financiering van de eenwording. Na 1992 ontwikkelden de loonkosten
zich aanvankelijk relatief gunstig. Vooruitlopend op de verwachte krachtige groei werden begin 1995 echter forse loonsverhogingen
afgesproken. De versterking van het concurrentievermogen van de Duitse economie, die na 1992 was opgetreden, werd daarmee weer
tenietgedaan, met als gevolg dat de nominale appreciatie van de D-mark in 1995 in Duitsland harder aankwam dan de appreciatie van de
gulden in Nederland. En de Nederlandse economie op het ogenblik wat beter presteert dan de Duitse.
Figuur 2. Nominale en reële gewogen koers van de gulden, 1987 = 100
Figuur 3. Nominale en reële gewogen koers van de D-mark, 1987 = 100
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )