ap
De Nederlandse economen
top-30
Wie wordt bet meest geciteerd? ESB presenteert voorde vijftiende maal
de top-30 van Nederlandse economen. Ter lering, maar vooral ver-
maak.
De jaarlijks door ESB gepubliceerde
hitlijst van economen levert meer reacties op dan menig briljante economische analyse. Volgens Van Dalen
zou een hoge of lage classering niet
alleen de stemming met kerst beinvloeden, maar ook een rol spelen bij
het verloop van een wetenschappelijke carriere of het toekennen van
beurzen en budgetten . Kortom, aan
de lijst wordt veel waarde gehecht,
misschien wel te veel. Het is tenslotte, vijftien jaar geleden, als grap begonnen.
De grootste beperking van een
‘economen-top’ is dat deze gebaseerd
moet zijn op een kwantitatief criterium. Alleen zo is onderlinge vergelijking mogelijk. In de ESB-lijst gaat het
om het aantal keren dat een artikel
van een Nederlandse econoom geciteerd wordt in internationale wetenschappelijke tijdschriften. De lijst
geeft zo een beeld van de waarde
van iemands werk voor het onderzoek van anderen. Daarbij gaat het
om ‘bewezen’ gebruik. Dit is een wezenlijk verschil met een lijst die niet
het aantal citaties telt, maar het aantal
publikaties in toptijdschriften . Het
oordeel van redacties is gebaseerd op
het vermoedelijke belang en bruikbaarheid van het onderzoek; het aantal verwijzingen geeft een indicatie
van de mate waarin de inschatting
van de redactie juist is gebleken3.
Beide methoden baseren zich op
publikaties als ‘output’ van wetenschappelijk onderzoek. Dit levert een
beperkt beeld op. Op het aantal publikaties of citaties is niet alleen de
kwaliteit van het onderzoek van invloed, maar ook factoren zoals het
aantal (erkende) internationale toptijdschriften in het vakgebied. Het is
dan ook gelukkig dat wetenschappelijk onderzoek ook op een minder
lichtvoetige wijze dan in de ESB top-
30 beoordeeld wordt. Onlangs bijvoorbeeld verscheen de onderzoeksbeoordeling economic van de
Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten . De commissie, onder voorzitterschap van A.P.
Barten (toen hij nog in Nederland
werkte zelf goed voor een plaatsje in
de economen top-30!), maakte daarbij gebruik van ‘reviewers’, maar ook
van informatie die door de onderzoeksgroepen zelf werd aangedragen. Bij de beoordeling ging het niet
alleen om het aantal publikaties,
maar ook om de kwaliteit (originaliteit en de gekozen benadering), relevantie en levensvatbaarheid van het
onderzoek. Vele economen die niet
in de top-30 voorkomen, blijken met
hun vakgroep uitstekend onderzoek
af te leveren.
Citatie-analyse kent nog een aantal
specifieke bezwaren. Sommige vormen van onderzoek geven minder
aanleiding tot citeren dan andere, bijvoorbeeld wanneer het om een minder bekend vakgebied gaat. Verder
wordt er niets gezegd over de aard
van de citatie. Het kan zijn dat een
collega voortbouwt op het geciteerde
werk, maar net zo goed kan deze het
aangehaalde artikel van de Nederlandse onderzoeker gebruiken als afschrikwekkend voorbeeld van hoe
het niet moet; beide gevallen leveren
een even zwaar tellende citatie op.
Ten slotte moet een belangrijke beperking van de door ons gebruikte
citatie-index vermeld worden.
Artikelen die door meerdere auteurs
geschreven zijn, komen slechts een
keer in de lijst voor, en wel bij de
eerste auteur. Economen wier achternaam met een letter achterin in het
alfabet begint zijn dus flink in het
nadeel, of ze moeten hun artikelen
alleen schrijven.
Een andere beperking van de ESBlijst is, dat deze vooral de gevestigde
orde in de schijnwerpers stelt. Voor
een plaats in de top-30 is het aantal
citaties dat in de afgelopen vijf jaren
behaald werd, relevant. Daarmee
wordt voorkomen dat incidentele uitschieters tot grote schommelingen in
de lijst leiden. Het gevolg is wel dat
iemand tamelijk lang in het wetenschappelijke circuit moet meedraaien
om een plaatsje op de lijst te verwerven. Een classering op basis van het
aantal publikaties kent dit bezwaar in
veel mindere mate. Iemand die veel
publiceert hoeft dan niet eerst te
wachten tot zijn werk in grote kringen bekend is geworden, en als inspiratie dient voor verder onderzoek.
De waarde van de ESB- lijst is dan
ook meer bevestigend dan voorspellend: een ‘nieuwkomer’ is meestal
een econoom van grote reputatie.
Kortom: verwacht geen grote verrassingen en hecht er niet te veel
waarde aan. Voordat we bekijken wie
de meest geciteerde Nederlandse economen in de afgelopen vijf jaar zijn,
eerst nog even de telregels.
Telregels
Het aantal citaties wordt gemeten met
behulp van de Social sciences citation index. Deze wordt samengesteld
door het Amerikaanse Institute for
Scientific Information, en bevat alle citaties uit ruim 1500 wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van de
sociale wetenschappen. Van deze tijdschriften zijn er zo’n 150 gericht op
de economic, waaronder de Nederlandse titels De Economist en het Tijdschrift voor Economische en Sociale
Geografie. Het SSCI zoekt niet in ESB
naar citaties; wel komt het een enke-
1. H.P. van Dalen, De kwaliteit van Nederlandse economische onderzoekers, ESB,
21/28 december 1994, biz. 1168-1171.
2. Een voorbeeld hiervan is de Intermedia-
ir economen top-20 van de hand van P.R.
van Ostende, die ook deze week verschijnt.
3. Zie voor vele voorbeelden van aanvankelijk afgewezen artikelen die later tot de
standaardliteratuur zijn gaan behoren J.S.
Cans en G.B. Shepherd, How are the
mighty fallen: rejected classic articles by
leading economists, The Journal of Economic Perspectives, jg. 8, nr. 1, winter 1994,
biz. 165-179.
4. Quality assessment of research – economics, (in de serie Quality assessment of
research), VSNU, Utrecht, 1995.
ESB 20/27-12-1995
I
Tabel 1. De economen top-3O 1995 (citaties over de jaren 199O-1994)
Plaats (vorig jaar)
Instelling
Citaties
1.
G. Hofstede
emer.
S.J.G. van Wijnbergen
UvA
KUB
VU
Tw. Kamer/UvA
KUB
SEO/UvA
EUR
RL/RUL
CPB/Center/Ocfeb
VU
KUB
VU
UvA
UvA
697
220
162
154
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
14.
15.
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(9)
(7)
(11)
(8)
(9)
(14)
(18)
(15)
(12)
(18)
(22)
(20)
(12)
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
(16)
(20)
(-)
<23)
(17)
(-)
(24)
(-)
(30)
(24)
(29)
(-)
(-)
(-)
E.E.C. van Damme
P. Nijkamp
F. van der Ploeg
J.R. Magnus
B.M.S. van Praag
A. Klamer
P.P. Wakker
A.L. Bovenberg
G. Ridder
A. Kapteyn
P. Rietveld
J.S. Cramer
J.F. Kiviet
J. Hartog
J.J.M. Kremers
W.P.M.M. van de Ven
J. Pelkmans
W.F. van Raaij
T. Kloek
J. Hagedoorn
P. Kooreman
JJ. van Duijn
J.P.C. Kleijnen
WJ. Keller
H. Linnemann
W.T.M. Molle
M.M.G.Fase
S. Cnossen
P.S.H. Leeflang
J.B. Opschoor
. P.C. Schotman
1
3
7
1992-1995
1994-1995
1994-1995
1981-1988
1994-1995
1991
1984-1985
1994
9
1995
8
9
5
9
4
8
15
15
15
8
9
6
1994
1994
1988
1988
1981
2
3
2
De top-30
De top-30 van’ 1995 is opgenomen in
label 1. De volgorde wordt bepaald
in Nederland werkzame buitenlanders zouden meetellen, dan komen
onder meer Theeuwes (RUL), Ellman
(UvA) of Maddisson (RUG) voor een
plaats op de lijst in aanmerking. En
de belangrijkste wijzigingen van de
afgelopen jaren zijn ontstaan doordat
in het buitenland werkzame Nederlanders als van Wijnbergen, Klamer
of Bovenberg zich opnieuw in Nederland vestigden.
Ten slotte moet de vraag beantwoord worden: wie is econoom? Hier
zijn de criteria in de loop der jaren
minder strikt geworden. Telden aan-
door het aantal behaalde citaties in
de jaren 1990-1994. In label 2 staal
hei aanlal behaalde cilalies in hel laatste jaar dat voor de top-30 meetelt,
1994. Een hoge score in dit jaar blijkt
vaak de verklaring voor verschuivingen in de top-30. Ten slotte is hel aanlal cilalies dal in de eersle acht maanden van 1995 behaald werd, vermeld
in label 3 (de ‘tipparade’). Deze cijfers spelen nog geen rol voor de lop30, maar lichien wel een lipje van de
sluier op over mogelijke verschuivingen in een volgend jaar.
In de lop-30 van dit jaar zijn de eersie zes plaatsen onveranderd. G. Hofslede behoudi zijn eersle plaals, en
wist zijn voorsprong in 1994 zelfs verder uit te bouwen. Bedroeg het verschil mel nummer twee vorig jaar 360
citalies, dil jaar zijn dal er 477. Mel
hel onderzoek naar de invloed van
culturele facloren op hel funciioneren van organisaties was Hofstede
zijn tijd kennelijk vooruii. Ook in de
eersle maanden van 1995 haalde hij
weer meer citaties dan ieder ander.
Het is moeilijk voor le slellen hoe
Hofstede zijn eerste plaats binnen afzienbare tijd kwijl zou kunnen raken,
of hij moel een belrekking in hel buitenland aanvaarden naluurlijk.
S. van Wijnbergen consolideert de
iweede plaals, die hij bezel sinds het
overlijden van Tinbergen. Daarbij valt
wel op dal hij in 1994 voor de eerste
keer in de onderzochle periode minder cilalies behaalde dan de nummer
3 op de lijst, E.E.C. van Damme.
Deze trend lijkt zich in 1995 voort
le zetten. Van Dammes vele cilalies
wijzen op hel grote belang dat
tegenwoordig aan de spellheorie gehecht wordi, waarop hij de Nederlandse expert genoemd mag worden.
De vierde plaals is voor ‘oudgedien-
vankelijk alleen algemeen economen
de’ P. Nijkamp. Vanaf de eerste afleve-
mee, later zijn de bedrijfseconomen
erbij gekomen en ook wetenschappers die van oorsprong geen econoom zijn, maar zich wel bezighouden met onderzoek op het gebied
van de economic. Ook deze verandering had grote consequenties voor de
lijst: vanaf het jaar dat de criteria verruimd werden, wordt de lijst aange-
ring van de economen lop-30 neeml
Nijkamp een loppositie in. Zijn Iheo-
UvA
Fin./EUR
EUR
Euroscoop/RL
EUR
EUR
RL
LUW
RobecoAJvA
KUB
CBS/VU
emer.
NEI/EUR
DNB/UvA
EUR
RUG
VU/RMNO
RL
le keer dat naar een artikel uit ESB
verwezen wordt. Dat overkwam bijvoorbeeld J.C. van Ours van het Tinbergen Instituut twee maal, met artikelen over huishoudelijke arbeid en
reclame, maar helaas leverde het
hem geen plaatsje in de lijst op .
Niet alle citaties tellen mee voor de
ESB top-30. Uitgezonderd zijn verwijzingen naar eigen werk, boekbesprekingen en review-artikelen. Als in
een publikatie meermalen dezelfde
Nederlandse econoom geciteerd
wordt, dan telt dit slechts een maal,
ook als er naar verschillende artikelen verwezen wordt.
De moeilijkste beperking gaat over
de personen. De Nederlandse economen top-30 is voorbehouden aan Nederlandse economen, dat wil zeggen:
onderzoekers die zowel de Nederlandse nationaliteit hebben, als werkzaam zijn aan een in Nederland gevestigde instelling. Deze beperking is
van grote invloed op de lijst. Als de
Hoogste notering
voerd door de organisatiedeskundige
G. Hofstede. Daarin komt ook dit jaar
geen verandering.
96
94
79
78
73
72
71
66
66
63
57
57
57
57
57
48
45
44
42
41
39
36
35
33
30
28
28
28
28
5
4
22
23
3
25
19
4
1991
1995
1995
1992, 1995
1993
1985-1986
1985
1995
1993-1995
1986-1988
1995
1991
28
12
25
1976-77, ’82
1987, 1995
1982
1993
30
30
30
1995
1995
1995
5. Het gaat om zijn artikelen Huishoudelijke produktie als economische buffer?,
ESB, 30 april 1986, biz. 424-430, en TV-reclame: nadelig voor de pers?, ESB, 1 juli
1987, biz. 620-623.
Tabel2. Citaties in 1994
1.
2.
3.
4.
5.
G. Hofstede
E.E.C. van Damme
S. van Wijnbeigen
P. Nijkamp
B.M.S. van PJaag
6. P. Rietveld
emer.
KUB
UvA
VU
UvA
VU
176
38
28
25
24
22
7. J.J.M. Kremers
Fin./EUR
W.P.M.M. van de Ven EUR9. P.C. Schotman
RL
20
20
19
10. J.R. Magnus
18
Ktrti
retische werk op het gebied van de
regionale en ruimtelijke economic
blijkt nog steeds van grote waarde
voor vakgenoten. Op de vijfde en
zesde plaats vinden, we, eveneens
onveranderd, F. van der Ploeg en J.R.
Magnus. Magnus had een beter citaten-jaar dan Van der Ploeg, zodat het
verschil tussen beiden kleiner wordt.
topambtenaar en part-time hoogleraar J.J.M. Kremers en de gezondheidseconoom W.P.M.M. van de Ven
is nog geen einde gekomen, zo blijkt
ook uit de tabellen 2 en 3.
Op plaats 22 komen we de eerste
nieuwkomer tegen. J. Hagedoorn is
hoogleraar aan de Rijksuniversiteit
Limburg, en heeft in die functie de
nieuwe studierichting Internationale
Bedrijfskunde mede opgezet. Zijn wetenschappelijke onderzoek is gericht
op technologische samenwerking tussen bedrijven. Een databank met gegevens waarmee deze samenwerking
zichtbaar en meetbaar wordt, is voor
collega-wetenschappers een zeer
bruikbare bron . Hagedoorn had trouwens vorig jaar al recht op een plaats
in de top-30, maar we spelden zijn
naam verkeerd en vonden geen citaties. Zijn hoge score in 1994 (16) en
in de eerste maanden van 1995 wijst
Of het kamerlidmaatschap van Van
er op, dat hij een vaste plaats heeft
der Ploeg hier lets mee te maken
heeft valt nu nog niet te zeggen; zijn
citaties in 1994 zijn behaald met artikelen die van voor zijn politieke loopbaan stammen.
Vanaf de zevende plaats doen zich
de eerste, kleine veranderingen ten
opzichte van vorig jaar voor. B.M.S.
Van Praag, al jaren constant in de top10 maar sinds enige tijd niet meer in
een echte top-positie, stijgt dit jaar
twee plaatsen. Van Praag toont een
grote continui’teit: hij behaalt zijn citaties met artikelen die gepubliceerd
Tabel 3. Tipparade (citaties in de
eerste 8 maanden van 1995)
1. G. Hofstede
2. E.E.C. van Damme
3. P. Nijkamp
emer.
KUB
VU
131
29
23
4. S.J.G. van Wijnbergen UvA
5. JJ.M. Kremers
Fin./EUR
6. P.P. Wakker
RL/RUL
19
18
14
7. J. Hagedoorn
RL
13
A. Klamer
EUR
13
W.P.M.M. van de Ven EUR
iO. A.L. Bovenberg
CPB
–
13
11
J.R. Magnus
KUB
F. van der Ptoeg
G. Ridder
Tw.K/UvA 11
VU
11
11
analyse van tijdreeksen. Hierin verwees bijna iedere auteur naar twee
artikelen van Schotman en H.K. van
Dijk uit 1991 over de methodologie
van deze analyse.
verworven. Onthoud de naam!
Ook J.P.C. Kleynen, op plaats 25, is
nieuw in de top-30. Kleijnen is econometrist en hoogleraar Simulatie en bedrijfsinformatica aan de KUB. Zijn publikaties gaan met name over de
methodologie van het uitvoeren van
computersimulaties dynamische systemen. Toepassingen hiervoor vindt hij
in de economic (bijvoorbeeld de sociale zekerheid), maar ook erbuiten,
zoals in onderzoek naar de verspreiding van broeikasgassen of het vegen
van mijnen.
zijn in de jaren zestig, zeventig, tach-
H. Linnemann, op plaats 27, is niet
tig en negentig. A.L. Bovenberg valt,
na een snelle opkomst sinds zijn terugkeer van het IMF naar Nederland,
nu twee plaatsen terug. Hij veranderde dit jaar weer van functie en werd
onderdirecteur bij het Centraal Planbureau. Overigens zijn de verschuivingen in dit deel van de lijst, waar
ook A. Klamer, P.P. Wakker, G. Ridder en A. Kapteyn zich bevinden,
zeer beperkt.
Tussen de tiende en twintigste positie komen we een aantal economen
tegen die met een opmars bezig zijn.
De ruimtelijk econoom P. Rietveld,
werkzaam aan de VU in dezelfde vak-
echt nieuw. Enkele jaren geleden verdween hij per vergissing uit de top30; onze excuses hiervoor. Op de gedeelde dertigste plaats staan drie
‘echte’ nieuwkomers. P.S.H. Leeflang
geeft de Groningers weer een plaats
op de lijst. Zijn naam is bekend, zeker voor degenen die onderwijs in de
marketing hebben gevolgd. J.B. Opschoor is milieueconoom. Momenteel
combineert hij een hoogleraarschap
aan de VU met de functie van directeur bij de Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek; 1 januari 1996 wordt
hij directeur van het Institute of Social Studies in Den Haag. Overigens
groep als Nijkamp, zag een goed cita-
jaar in de top-30 thuisgehoord. P.C.
Schotman is hoogleraar ‘Finance and
econometrics’ aan de Rijksuniversiteit
Limburg. Zijn plaats in de top-30
heeft hij in belangrijke mate te danken aan een groot aantal citaties in
een nummer van Econometric theory
dat gewijd was aan de Bayesiaanse
De lat is opnieuw hoger komen te liggen. Het aantal citaties dat nodig is
om op de lijst te komen bedroeg dit
jaar 28, tegenover 24 vorig jaar. Vier
economen die vorig jaar nog op de
lijst voorkwamen, hebben dit aantal
niet gehaald. J. Koerts, L. van den
Berg (beiden EUR), J. Pen en C.P.A.
Bartels vallen nu buiten de top-30, zij
het dat het meestal maar een paar citaten scheelt. Triest is dat de Tilburgse hoogleraar Marktkunde T.M.M. Verhallen buiten de prijzen valt. Hij
behaalde vorig jaar de 24 citaties die
had Opschoor – ook hij – al vorig
ten-jaar beloond met een flinke stijging. Rietveld deed in 1984 zijn
intrede in de economentop, steeg tot
een negende plaats in 1988 en viel
toen terug tot plaats 29 in 1992. Nu
lijkt hij de weg naar boven weer gevonden te hebben. Ook aan de opmars van arbeidseconoom J. Hartog,
Net niet
ESB 20/27-12-1995
goed waren voor een gedeelde dertig-
ste plaats, maar bleef ten onrechte
buiten de lijst. Dit jaar is de fout hersteld, maar nu is zijn aantal citaties
ontoereikend voor de top-30.
Tot slot nog een korte blik op de
‘tipparade’. Naast de bekende namen
valt het grote aantal citaties op dat
Kremers in de eerste maanden van
1995 behaalde. Het zal hem volgend
jaar zeker enkele plaatsen winst opleveren. Net buiten de tipparade valt
een nieuwe naam: de Amsterdamse
hoogleraar financiering A.W.A. Boot.
Hij maakt goede kans om binnen korte tijd de top-30 binnen te treden.
E.S. Pelle
6. Zie J. Hagedoorn, Van joint ventures
naar contracten, ESB, 27 September 1995,
biz. 870-871.