Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt in 1995 en 1996

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 30 1995

dat de effecten op de gemiddelde
arbeidsduur in 1995 en 1996 nog
beperkt zijn.

De arbeidsmarkt
in 1995 en 1996
Trends op de arbeidsmarkt, ontleend
aan de Macro Economische Verkenning 1996 van het Centraal Planbureau.

Forse groei van de
werkgelegenheid
Het werkgelegenheidsherstel dat in
de loop van vorig jaar al op gang
kwam zet dit jaar versterkt door: er
komen naar verwachting 85.000
banen bij. Voor 1996 wordt crop
gerekend dat 100.000 personen extra
aan de slag komen. Vooral de werkgelegenheid in de afgeschermde sector, hoofdzakelijk bestaande uit tertiaire dienstverlening, geeft een sterke
groei te zien. In de open sector, met
als grootste onderdeel de industrie,
komt er dit jaar nauwelijks werkgelegenheid bij, maar volgend jaar wel.
Bij de overheid doet zich, evenals in
de afgelopen jaren, een teruggang
van de werkgelegenheid voor. Deze
vindt zijn oorzaak in de inkrimping
van de krijgsmacht.
De trend naar een verkorting van
de arbeidsduur zet verder door. In
enkele collectieve arbeidsovereenkomsten zijn afspraken over een
werkweek van 36 uur gemaakt. De
invoering van de kortere werkweek
zal echter meestal met een vrij grote
vertraging plaatsvinden. Dit betekent

Arbeidsaanbod en
werkloosheid
De ontwikkeling van het structurele
arbeidsaanbod wordt bepaald door
demografische ontwikkelingen, gedragsveranderingen en beleidseffecten. De demografische ontwikkeling
draagt per jaar voor ruim 30.000 personen bij aan het arbeidsaanbod. Het
grootste deel komt op rekening van
de natuurlijke aanwas, maar de buitenlandse migratie is ook een belangrijke factor. De leeftijdsopbouw heeft
weinig invloed, dit in tegenstelling
tot voorgaande jaren, toen er nog een
positief leeftijdseffect was. Bij gedragsveranderingen moet vooral worden gedacht aan de trendmatige stijging van de participatie van vrouwen,
met bijna 25.000 personen per jaar
nog steeds goed voor een flinke bijdrage aan het arbeidsaanbod.
Beleidsmaatregelen hebben in
1995 en 1996 overwegend betrekking
op de arbeidsongeschiktheidsregelingen en met name op de herkeuringen. Veel WAO-uitkeringen komen
daardoor te vervallen en meestal
komt daarvoor een werkloosheidsuitkering in de plaats. Dit schept de verplichting actief naar werk te zoeken,
zodat de betrokkenen deel gaan uitmaken van het arbeidsaanbod. Betrouwbare schattingen van het effect
van de herkeuringen op het arbeidsaanbod zijn moeilijk. Gerekend
wordt met een effect van circa 35.000
personen gemiddeld in 1995 en 1996.
De verbeterde conjunctuur en het
gevoerde beleid (lastenverlichting,
werkgelegenheidscreatie) zorgen dus

Tabel 1. Werkgelegenheid naar sectoren”, 1988-1996

voor een flinke groei van de werkgelegenheid, maar de werkloosheid
blijft hoog. In 1995 ligt de werkloosheid wat lager dan in 1994, en voor
1996 wordt een daling van 10.000 personen verwacht. Wel moet worden
bedacht dat door herkeuringen en beperking van de instroom een deel
van de verborgen werkloosheid in de
WAO nu in het arbeidsaanbod is terechtgekomen. Het gecumuleerde effect ligt in 1996 in de orde van grootte van 100.000 personen. Hiervan
gaat weliswaar een positief effect uit
op de werkgelegenheid, maar op korte termijn neemt vooral de werkloosheid erdoor toe. Verborgen werkloosheid wordt dus omgezet in zichtbare
werkloosheid. Als hiermee rekening
wordt gehouden, kan worden geconcludeerd dat de verbetering van de arbeidsmarktsituatie groter is dan de
lichte daling van de werkloosheid in
1995 en 1996 aangeeft.

Werkgelegenheid naar

opleiding
Waar werken mensen met een bepaalde opleiding? Deze vraag is actueel
gezien het toenemende belang dat
wordt gehecht aan enerzijds concurreren met kennis en anderzijds door de
‘problemen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt.
Een blik op de verdeling van de
werkgelegenheid naar opleidingsniveau over enkele grote sectoren
levert een paar verrassingen op (label 3). Zo blijkt dat lager opgeleiden
oververtegenwoordigd zijn in de
open sector, dus in die bedrijfstakken
die te maken hebben met buitenlandse concurrentie: industrie, landbouw
en vervoer. Ook in de dienstverlening aan personen (handel, horeca
en reparatie) en in de bouw werken
relatief veel lager opgeleiden. In de financiele en zakelijke dienstverlening
en in de collectieve sector daarentegen zijn zij ondervertegenwoordigd.
Van de hoogopgeleiden is meer dan
de helft werkzaam in de collectieve
sector, terwijl deze slechts eenderde
van de totale werkgelegenheid voor
zijn rekening neemt. Slechts 14% is
werkzaam in de open sector, de helft
minder dan het aandeel van deze sector in de totale werkgelegenheid.
Het is opmerkelijk dat hoger opgeleiden slechts een geringe directe bijdrage leveren aan de concurrentiestrijd die Nederlandse bedrijven op
de Internationale markt moeten leve-

ren (zie figuur 1). Minder dan 15%

Tabel 2. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, 1989-1996, x 10OO

van de werkenden in de open sector
is hoger opgeleid. In alle sectoren tezamen is dit ongeveer 25%. Tegelijkertijd wordt een groot deel van de
banen in de open sector bezel door
lager opgeleiden.- ruim 40% tegen ongeveer 30% in alle sectoren tezamen.
Dit kan worden uitgelegd als een teken van kwetsbaarheid omdat veel
buitenlandse concurrenten lager opgeleiden kunnen inzetten tegen veel
lagere loonkosten. Het kan er echter
ook op wijzen dat Nederland compenserende voordelen heeft: een
goed ontwikkelde dienstensector,
een gezonde beroepsbevolking en
goed openbaar bestuur. Door onze
hoger opgeleiden daarvoor in te zetten, worden voorwaarden geschapen
voor een succesvol functionerende

open sector.
In beroepen die vroeger overwegend door lager opgeleiden werden
uitgeoefend worden steeds meer perFiguur 1. Werkgelegenheid naar

opleiding

hetzelfde is gebleven en daarom andere en mogelijk hogere eisen worden gesteld aan de betrokken werknemers. Verdringing is ook moeilijk
te onderscheiden van substitutie, in
reactie op loonkostenverschillen.

Banen op maat?
In enkele cao’s is een reductie van de
werkweek tot 36 uur overeengekomen. Het ziet ernaar uit dat meer
cao’s zullen volgen. Collectieve arbeidsduurverkorting heeft op den
duur een negatief effect op produktie
en werkgelegenheid. Er komen wel
meer mensen aan de slag, maar het
totale aantal gewerkte uren neemt af.
Is een kortere werkweek toch wense-

nen die in deeltijd willen werken
(minder dan 33 uur), slaagt erin deze

wens te realiseren. Bij vrouwen is het
precies omgekeerd: de meesten hebben een deeltijdbaan, terwijl uit onderzoek blijkt dat het grootste deel
van deze vrouwen juist meer in
plaats van minder wil werken.
Wat belet werknemers om minder
te gaan werken? Uit recent onderzoek van de FNV blijkt dat slechtere
Figuur 2. Normaal aantal gewerkte
uren per week

lijk omdat dit beter aansluit bij de

sonen aangetroffen met een opleidingsniveau dat daarbovenuit gaat.
Dit zou kunnen wijzen op verdringing van lager opgeleiden uit deze
beroepen. Echter, verdringing is moeilijk met zekerheid vast te stellen, omdat de functie-inhoud van bepaalde
beroepen in de loop van de tijd niet

voorkeuren van werknemers? Er zijn
vaak grote verschillen tussen de feitelijke en de gewenste lengte van de
werkweek. Zo blijkt uit recent onderzoek van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek dat
een kwart van de werkende mannen
met een volledige baan tenminste
een dag per week minder zou willen
werken, bij evenredige inlevering
van loon. De meeste mannen werken
nu minstens 38 uur per week (zie figuur 2). Slechts een op de vijf man-

Tabel3. Werkgelegenheid naar opleidingsniveau” verdeeld over sectoren

carrierekansen en een onwillige werkgever geen al te grote rol spelen. Belangrijker zijn redenen als “kan niet
in mijn functie/bedrijf’ en “ongebruikelijk bij mijn bedrijf’, zij het dat daarbij een scherp onderscheid met de
opstelling van de werkgever vaak
niet kan worden gemaakt.
Collectieve afspraken over arbeidsduurverkorting lijken niet de eerstaangewezen weg om aan te sluiten bij
de sterk uiteenlopende wensen over
de lengte van de werkweek. Meer
mogelijkheden om in deeltijd te werken kunnen wel leiden tot een betere
afstemming op de individuele voorkeuren: banen op maat dus.
Marc Pomp
Hans Roodentrarg
De auteurs zijn werkzaam bij het Centraal
Planbureau.

ESB 20-9-1995

Auteurs