Discussie
Rentedekking is niet de oplossing
voor parallelle privatisering WAO
De parallelle privatisering van de WAO kan volgensJ.M. Bekkering alleen slagen als de bedrijfsverenigingen geleidelijk overstappen van bet
omslagstelsel op rentedekking. Rentedekking kent echter nadelen, terwijl de beoogde lagere instroom in de WAO beter gerealiseerd wordt
door nu meteen de premies te differentieren.
Uit de adviesaanvraag aan de SER
over de kabinetsvoornemens met betrekking tot de ZW, AAW en WAO
komt het gevaar naar voren dat de in
het regeerakkoord opgenomen ‘opting out’ (= vrije uittreding van werkgevers uit het publieke bestel) niet
van de grond zal komen vanwege de
hoge premies die particuliere verzekeraars zullen moeten vragen voor een
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Deze premies zijn veel hoger dan bedrijfsverenigingen vragen, omdat particuliere verzekeraars hun premie
moeten baseren op het rentedekkingsstelsel terwijl bedrijfsverenigingen het omslagstelsel hanteren. Door
dit verschil in financiering is het stelsel niet stabiel.
Tot deze conclusie komt J.M. Bekkering eveneens . Bekkering presenteert daarom een plan om opting out
reele inhoud te geven: als het premieverschil tussen publieke en particuliere verzekeraars het knelpunt is,
dwing dan de publieke verzekeraars
om ook de premies te verhogen. Met
andere woorden, voer het rentedekkingsstelsel ook in bij de publieke
verzekeraars. Onmiddellijke invoering van het rentedekkingsstelsel
komt neer op het onttrekken in een
periode van tien jaar van/ 100 miljard aan het bedrijfsleven . Dit is politick niet aanvaardbaar, maar ook
slecht voor het bedrijfsleven. Bekkering stelt daarom voor om het rentedekkingsstelsel geleidelijk in te voeren over een periode van tien jaar.
1% stijgen. Deze lastenverzwaring
staat haaks op het regeringsbeleid
van lastenverlichting, verkleining van
de wig en terugdringing van de collectieve-lastendruk.
Belangrijk is voorts, dat door de
geleidelijke invoering van het rentedekkingsstelsel een navenant groot
deel van het WAO-risico nog lange
tijd via de landelijke uniforme WAOpremie dient te worden gefinancierd,
waardoor de effectiviteit van de premieprikkel op bedrijfstak- c.q. werkgeversniveau gedurende de eerste
tien jaar minder is.
Reintegratie belangrijker dan
concurrentie
Waar was het allemaal om begonnen?
Het beroep op de WAO moet worden
teruggedrongen waardoor de premie
omlaag kan. De SER en de WRR proberen dit te bereiken door concurrentie in de uitvoering te introduceren.
Concurrentie zal leiden tot verhoging
van de efficiency en dus lagere uitvoeringskosten.
Maar is dat wel zo belangrijk? Om
te beginnen maken de uitvoeringskosten slechts een fractie uit van de totale kosten van de WAO, namelijk 5%.
Hier is dus geen substantiele winst te
behalen. Wel van belang zijn de reintegratie-inspanningen die vanuit concurrentie-overwegingen mogen worden verwacht van publieke en particuliere verzekeraars in een duaal bestel (parallelle privatisering).
Kanttekenlngen
Bij dit plan plaats ik enkele kanttekeningen. Zoals in het artikel is gesteld,
kost geleidelijke invoering ook geld;
de premie zal daardoor jaarlijks met
1. J.M. Bekkering, Parallelle privatisering
in de WAO: een ingebakken mislukking?,
ESB, 1 maart 1995, biz. 196-200.
2. Af te leiden van bijlage II uit de SER-ad-
viesaanvrage.
Wanneer echter conform het plan
Bekkering bedrijfsverenigingen wor-
De hoogte van de doorsneepremie
wordt bepaald op grond van de te
den verplicht ook het rentedekkings-
verwachten lasten in het premiejaar.
stelsel te hanteren om daardoor een
zuiver ‘level playing field’ (gelijke
spelregels voor alle spelers in het
veld) te creeren, dan blijft er niets
over wat bedrijfsverenigingen in hun
handelen zou kunnen onderscheiden
van particuliere verzekeraars. Bedrijfsverenigingen worden als het ware
omgevormd tot particuliere verzekeraars. Er is geen sprake meer van een
duaal bestel, terwijl een duaal bestel
juist als instrument wordt gezien voor
het leveren van een bijdrage aan het
beperken van het beroep op de WAO.
Blijkens de SER-adviesaanvrage zet
het kabinet terecht massief in op premiedifferentiatie in de WAO en niet
op ‘opting out’. Bij premiedifferentiatie betaalt de werkgever een premie
die afhankelijk is van de hoogte van
De lastendekkende premie is derhalve een premie op basis van het omslagstelsel.
Uit het voorgaande blijkt dat het indelingscriterium en derhalve het systeem van risicoklassen onafhankelijk
is van de hoogte van de doorsneepremie. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het refertejaar meeschuift
met het premiejaar.
Als zodanig verschaft premiedifferentiatie een financiele prikkel aan de
werkgever ten einde tot gedragsbei’nvloeding te geraken. De werkgever
zal bij invoering van premiedifferentiatie investeren in arbeidsomstandig-
het WAO-risico bij de werkgever.
hoge WAO-premie.
Daarbij gaat men uit van bij voorbeeld een hoge, een midden en een
lage risicoklasse. Een systeem met
meer dan drie klassen is eveneens
denkbaar. Voor de indeling van een
werkgever in een risicoklasse kunnen
dienen de WAO-uitkeringen die deze
in een refertejaar heeft betaald aan
zijn ex-werknemers die in het refertejaar en/of de onmiddellijk daaraan
Indien het systeem van premiedifferentiatie voldoende prikkels afgeeft
zal dit een goede bijdrage zijn aan de
reductie van de uitstoot naar de
WAO. Bij invoering van het rentedekkingstelsel zal het tien jaar duren
voordat het volledig effectief kan
functioneren. Premiedifferentiatie
kent geen wachttermijn van tien jaar,
maar kan onmiddellijk na invoering
volledig worden geeffectueerd.
voorafgaande twee jaar in de WAO
zijn ingestroomd. De aldus gedefinieerde uitkeringen worden aan de
loonsom in het refertejaar gerelateerd. Door deze opzet van het indelingscriterium wordt de werkgever 1
a 2 jaar gegund om WAO-ers te integreren in ruil voor een gunstige klasse-indeling. Immers, wannneer deze
personen in het refertejaar niet langer
een beroep doen op het WAO-fonds,
tellen ze ook niet mee bij de bepaling van het risico van de werkgever.
Het voordeel van dit indelingscriterium springt in het oog omdat de chronisch zieken die permanent in de
WAO zullen verblijven niet eeuwig
blijven meetellen bij de indeling van
de werkgever in een risicoklasse.
Een systeem van risicoklassen geeft
aan in welke mate de te betalen premies onderling van elkaar zullen afwijken. In een drieklassig systeem
correspondeert de hoge risicoklasse
met een opslag van bij voorbeeld
30% op de doorsneepremie van de
bedrijfstak, de lage risicoklasse met
een korting van 30%, terwijl de werkgevers in de middenklasse de neutrale doorsneepremie betalen.
ESB 15-3-1995
heden om de uitstoot naar de WAO
te beperken in ruil voor een lage premie, dan wel geen inspanning op dit
terrein te plegen ten koste van een
Alwin Lie A Njoek
Naschrift
De reactie van Lie A Njoek bevat
twee misinterpretaties of onjuistheden die makkelijk recht te zetten zijn:
• Met betere uitvoering bedoel ik
niet administratieve efficiency,
maar terugdringen van onnodig gebruik door betere preventie en
reintegratie;
• ook het kabinet wil premiedifferentiatie geleidelijk invoeren. Bij onmiddellijke ingang zouden in een
bedrijfstak als de bouw de WAOpremies direct verdubbelen, en er
is niemand die dat serieus voorstaat.
Daarnaast heb ik drie meer fundamentele punten.
Ten eerste kost, inderdaad, ook
een geleidelijke overstap op rentedekking geld. Rentedekking heeft nog
meer nadelige neveneffecten, zoals
een ongewenste toename van de institutionele besparingen. Deze neveneffecten doen niet af aan de stelling
dat alleen bij premieheffing volgens
rentedekking de markt voor arbeids-
ongeschiktheidsverzekeringen stabiel
is. Ongewenste neveneffecten van
rentedekking moeten op een andere
manier worden bestreden.
Ten tweede hanteert Lie A Njoek
een definitie van ‘duaal bestel’ waar
ik niet veel mee aan kan. Hij lijkt te
suggereren dat bedrijfsverenigingen
en verzekeraars weinig aan reintegra-
tie zullen doen als ze aan dezelfde
spelregels zijn onderworpen voor de
financiering. Ik begrijp niet waar dat
op gebaseerd is. Door concurrentie
wil de WRR bereiken dat effectieve
preventie en reintegratie in het belang is van bedrijfsverenigingen en
verzekeraars. Het is dus juist de bedoeling dat bedrijfsverenigingen gaan
lijken op verzekeraars. Het enige verschil zal zijn dat bedrijfsverenigingen
worden bestuurd door werkgevers
en werknemers, en dus in de eerste
plaats de belangen van die groepen
willen dienen, terwijl verzekeraars op
winst belust zijn. Dat verschil in doelstelling kan tot uiting komen in ver-
schillend beleid, bij voorbeeld bij de
claimbeoordeling, maar dat hoeft niet.
Ten slotte: Lie A Njoek stelt dat pre-
miedifferentiatie op zichzelf al voldoende is om het beroep op de WAO
te beperken, dus zonder concurrentie
tussen uitvoerders. Ik ben het met
hem eens dat dat ten opzichte van de
huidige situatie een verbetering zou
zijn. De vraag is dan of premiedifferentiatie verenigbaar is met het omslagstelsel, zoals Lie A Njoek stelt, of
dat rentedekking hiervoor noodzakelijk is (zoals ik heb betoogd).
Eerst een getallenvoorbeeld: in
1994 is in Nederland de WAO-in-
stroom met gemiddeld 14% gedaald,
terwijl de voorraad WAO-ers daalde
met slechts 2%. De lasten voor de bedrijfsverenigingen blijven dus nagenoeg gelijk. Als zij de premies differentieren, dat wil zeggen aan
werkgevers die de instroom beperkt
hebben korting op de WAO-premie
verlenen en de anderen juist meer laten betalen, leidt dat dan inderdaad
tot de beheersing van de WAO-instroom waar het allemaal om was begonnen? Nee, om drie redenen:
• de prikkel tot preventie en reintegratie is er in deze situatie alleen
fZfe verder biz. 272)
(Vervolg van biz. 269)
voor de werkgevers. De bedrijfsverenigingen hebben geen direct belang bij een beter arbo-beleid in
een bedrijf: dat leidt er immers toe
dat dit bedrijf minder premie gaat
betalen, terwijl de kosten van de
bedrijfsvereniging (de uitkeringen
aan de bestaande WAO-ers) gelijk
blijven. Dit is een bezwaar, omdat
juist bedrijfsverenigingen en verzekeraars verstand hebben van pre-
ventie en rei’ntegratie;
• bedrijven weten weliswaar dat ze
bij een succesvol preventiebeleid
minder WAO-premie hoeven te betalen dan wanneer ze de WAO-instroom niet zouden beperken,
maar ze weten van te voren niet
hoe groot dit verschil is, noch hoe
hoog de premies zullen zijn. Het totaalbedrag aan premies dat opgebracht moet worden hangt bij het
omslagstelsel immers niet af van
het huidige arbobeleid, maar van
het eigen beleid in het verleden,
het arbobeleid van andere bedrijven bij dezelfde bedrijfsvereniging,
de vraag of het bedrijf groeit of
krimpt, en allerlei omgevingsvariabelen die het bedrijf niet kan bei’nvloeden. De combinatie van omslag en premiedifferentiatie maakt
dat bedrijven niet in staat zijn om
een voorspelling te maken van hun
WAO-premie op basis van het ziekteverzuim en de WAO-instroom
van het eigen bedrijf. Daardoor is
de prikkel om de instroom te beperken minder krachtig dan bij rentedekking mogelijk is;
• in een krimpende bedrijfstak moeten de uitkeringen voor de bestaande WAO-ers opgebracht worden
door steeds minder werknemers zodat de premies zullen stijgen; ook,
zij het allicht in iets mindere mate,
voor bedrijven die succesvol zijn in
het beperken van de WAO-instroom. Deze bedrijven zullen dat
als uiterst onrechtvaardig ervaren
(denk aan de protesten tegen de
‘malus’-regeling in de WAO), en indien zij de mogelijkheid krijgen besluiten tot ‘opting out’.
Kortom: bij premieheffing volgens
het omslagstelsel kan niet van de
voordelige effecten van premiedifferentiatie geprofiteerd worden. Hiervoor is de overgang naar rentedek-
king noodzakelijk.
Joke Bekkering
I