In memoriam Jan Tinbergen
Met het overlijden van Jan Tinbergen heeft Nederland zijn grootste econoom verloren. Ook buiten
onze grenzen wordt hij geëerd als een pionier van de
moderne economie. Op deze plaats stilstaan bij zijn
betekenis als econoom kan niet meer zijn dan het
geven van een persoonlijk getinte schets, wetend
hoe zeer Tinbergen aandacht voor zijn persoon en
prestaties onnodig en ongewenst vond. Pas op lange
termijn zal een meer definitief oordeel over zijn werk
gegeven kunnen worden.
Tinbergens sociale belangstelling voor het werkloosheidsvraagstuk in zijn univeriteitsstad Leiden in
het midden van de jaren twintig deed hem besluiten
van een loopbaan als natuurkundige om te zwaaien
naar een studie van economische vraagstukken.
Sindsdien heeft een brede uitwaaiering plaatsgevonden van onderwerpen die hem bezighielden. Daarin
kunnen vier fasen worden onderscheiden.
De jaren dertig vormden de periode waarin de
fundering, ontwikkeling en toepassing van econometrische methoden centraal heeft gestaan. Analyses
van de dynamische werking van goederenmarkten
op micro-niveau vormden de bouwstenen voor de
formulering van dynamische macro-economische
modellen ter verklaring van conjunctuurgolven. Voor
dit pionierswerk werd hem in 1969 zijn aandeel in de
eerste Nobelprijs voor economie toegekend.
Van 1945 tot 1955 was Tinbergen directeur van
het Centraal Planbureau. In deze periode hield hij
zich bezig met korte-termijnmodellen
voor beleidsadvisering en de theorie van economische politiek.
De resultaten verschenen in zijn bekendste boek
Economie Policy: Principies and Design (1956). Daarnaast schonk hij aandacht aan economische integratie, verklaring van de personele inkomensverdeling
en de theorie van de optimale economische orde,
Tinbergens pragmatische en verreikende hantering
van de welvaartseconomie.
De periode tot de jaren zeventig stond vrijwel volledig in het teken van de problemen van ontwikkelingslanden. Het wetenschappelijke
werk uit die tijd
omvat de formulering van methoden en technieken
voor de opstelling van ontwikkelingsplannen,
met als
speciale onderwerpen onderwijsplanning, ruimtelijke
spreiding en internationale arbeidsverdeling. Internationale advisering ten behoeve van ontwikkelingslanden en internationale organisaties legden een groot
beslag op zijn tijd, in het bijzonder zijn functie als
voorzitter van de VN-commissie die het zg. Tweede
Ontwikkelingsdecennium
voorbereidde en daarbij
o.a. aanbevelingen deed over de vereiste omvang
van ontwikkelingshulp.
In deze periode werd ook de
convergentietheorie geformuleerd, het op empirische
en theoretische gronden naar elkaar toegroeien van
de economieën van Oost en West.
Na zijn emeritaat in 1973 ging zijn aandacht meer
dan tevoren uit naar de grote wereldvraagstukken:
de milieu- en grondstoffenproblematiek,
de interna-
ESB 15-6-1994
tionale (economische) orde en de
rol van de Verenigde Naties, vrede
en veiligheid. Hardnekkig bleef hij
ook wetenschappelijk de behoefte
aan grotere kapitaaloverdrachten
aan ontwikkelingslanden
benadrukken.
Al deze activiteiten hebben geleid tot een indrukwekkende hoeveelheid publikaties. Dit is slechts
mogelijk geweest door Tinbergens
grote produktiviteit, het gemak
waarmee hij met grote helderheid
schreef, zijn volledige inzet en een
strikte werkdiscipline. Het is niet alleen de kwantiteit. Zijn beste werk
demonstreert eenvoud in de analyse en de tegelijk onverwachte stileringen. Het doordringen tot de kern van een vraagstuk verschaft de
oplossing, de logica van zijn betoog lijkt dwingend.
Met dit alles is nog niet het belangrijkste kenmerk
van Tinbergens werk aangeduid, het hanteren van
wetenschap als middel om oplossingen te zoeken
voor maatschappelijke vraagstukken: armoede, werkloosheid, onrechtvaardige ongelijkheid in inkomensverdeling, vrede en veiligheid, welzijn op lange termijn, kortom, hoe een betere wereld tot stand te
brengen. In de loop der jaren heeft zijn visie op wat
daarvoor noodzakelijk is, een groter gewicht in zijn
activiteiten gekregen. Die visie is soms als naïef beschouwd. Naïef was hij wellicht in zijn vertrouwen in
de medemens, maar niet in zijn economische opvattingen, want hij verwachtte geen korte-termijnoplossingen. Hij was daarom dan ook niet de gelijkgestemde gesprekspartner van vele politici van de dag. Zijn
bewondering gold staatslieden die vooruitzagen, zoals Churchill en Jaen Monnet in hun streven naar een
verenigd Europa.
Kritiek is hem niet bespaard gebleven, ook niet in
zijn wetenschappelijk werk. Hij stond daarvoor altijd
open en was bereid zijn opvattingen te wijzigen als
die vervangen konden worden door betere ideeën,
realistischer theorieën en effectievere middelen. Zolang hij die niet zag, bleef hij zijn opvattingen verdedigen. Hij bleef ook optimistisch, in de overtuiging
dat pessimisme geen oplossing van vraagstukken kan
leveren. “Frappez, frappez toujours” was een van zijn
aanbevelingen.
Tenslotte Tinbergen als medemens. Zij die hem
zelfs oppervlakkig hebben leren kennen, zullen
onder de indruk van zijn persoon zijn gekomen, de
stimulerende invloed, de eenvoud en daarmee de
kracht die van hem uitging. Werkzaam tot het einde,
is met Jan Tinbergen een groot econoom en een bijzonder mens heengegaan. Hij kan niet beter geëerd
worden dan door in zijn geest voort te werken
H.C. Bos