Bestendig beleid
Op lange termijn zijn de landen met de laagste inflatie, de kleinste overheidstekorten en de meest stabiele wisselkoersen, de landen met de hoogste economische groei. Een recent empirisch onderzoek in meer
dan honderd landen heeft deze oude economische
vuistregels nog eens bevestigdl. In zijn Algemeen
overzicht bij het Jaarverslag 1993 van De Nederlandsche Bank haalt president Duisenberg het onderzoek
aan om zijn pleidooi voor een vasthoudend economisch beleid gericht op monetaire en budgettaire stabiliteit kracht bij te zetten. Duisenbergs aansporing is
niet overbodig, want de ontwikkeling in het afgelopen jaar heeft laten zien hoe moeilijk het voor beleidsmakers is om, zeker in moeilijke economische
omstandigheden, op het rechte pad te blijven.
Zo is vorig jaar in een aantal EMS-landen het
streven naar stabiele wisselkoersen opgeofferd aan
bestrijding van de recessie. Onder druk van de oplopende werkloosheid lieten de autoriteiten in verschillende lidstaten openlijk twijfel ontstaan aan hun vastberadenheid om het rente-instrument te blijven
inzetten voor wisselkoersstabiliteit. De speculatieve
aanvallen die als gevolg daarvan op verschillende valuta’s ontstonden, vormden de directe aanleiding tot
de ineenstorting van het EMS. De hele ontwikkeling
in de richting van een EMU kwam daarmee op losse
schroeven te staan. Hoewel de tijdelijke verruiming
van de fluctuatiemarges de financiële markten weer
in rustiger vaarwater heeft gebracht, zal het lange tijd
duren voordat de schade is hersteld. De toegenomen
onzekerheid van investeerders en beleggers over de
stabiliteit van de Europese wisselkoersen gaat ten
koste van de bereidheid tot investeren en schaadt
daarmee de economische groei.
Aan de andere kant wordt bestendig beleid beloond. Dank zij de jarenlange vaste, boven twijfel verheven, koppeling van de gulden aan de Duitse mark
heeft Nederland als enige van de EMS-landen de nauwe band met de D-mark kunnen handhaven. Dit
heeft er toe bijgedragen dat de rente in ons land in
het afgelopen jaar lager was dan elders in Europa,
ook dan in Duitsland. De sterke positie van de gulden heeft ook bijgedragen tot een gematigde ontwikkeling van de inflatie, de tweede indicator van bestendig beleid. Van 3,7% in 1992 liep de inflatie terug
tot net iets boven de 2% in 1993. Daarmee bleef de
inflatie in Nederland ruim onder de EMU-norm, die
gedefinieerd is als de geldontwaardering in de drie
lidstaten met de geringste geldontwaarding vermeerderd met 1,5 procentpunt. Behalve de sterke gulden
droeg ook de minder snelle stijging van de loonkosten bij tot het afnemen van de inflatie. Evenals in
voorgaande jaren leverden kostenstijgingen in de collectieve sector de grootste bijdrage aan de inflatie.
Hoe heeft ons land op het punt van het begrotingstekort – de derde indicator van stabiel economisch beleid – gescoord. Op het eerste gezicht lijkt
ook daar een goede prestatie geleverd. Terwijl overal
ESB 27-4-1994
op het Europese vasteland de begrotingstekorten
onder invloed van de conjuncturele tegenwind opliepen, was Nederland het enige land dat een vermindering van het tekort wist te realiseren. Petje af voor
het kabinet! Of toch niet? Het Jaarverslag 1993 laat
zien dat de loftrompet niet te snel moet worden gestoken. De tekortreductie van 1,5 procentpunt van
het nationale inkomen in de afgelopen drie jaar is gekocht met een lastenverzwaring van 2,7 procentpunt.
“Gezien de wens en de noodzaak de collectieve-lastendruk – ten behoeve van concurrentiepositie en
werking van de arbeidsmarkt – in Nederland minder
sterk te doen afwijken van het Europese gemiddelde
is daardoor de toekomst wel bezwaard met een zware hypotheek”, aldus het Jaarverslag. Daar komt nog
bij dat de tekortreductie voor een deel is gerealiseerd
door eenmalig werkende maatregelen, zoals versnelling van de belastinginning en verkoop van staatsdeelnemingen. “Ooit C..) komt er een eind aan de
mogelijkheid om met dergelijke eenmalig werkende
maatregelen te verhullen dat de structurele dekking
voor de uitgaven niet verzekerd is”, aldus Duisenberg.
Wat is dan nodig voor het bereiken van gezonde
overheidsfinanciën? Het Jaarverslag schetst daarvan
een beeld. Een eerste eis is dat het overheidstekort in
1998 ruim onder de EMU-norm van 3% bbp ligt (één
procentpunt lager zodat conjuncturele schommelingen kunnen worden opgevangen) èn dat de overheidsschuld in termen van het bbp daalt. Dit vergt in
de komende kabinetsperiode voor ongeveer f 9 miljard aan ombuigingen. Wil men daarnaast een begin
maken met lastenverlichting conform de aanbeveling
van de Studiegroep Begrotingsruimte (2% bbp), dan
is daarvoor opnieuw f 9 miljard nodig. Daarmee
wordt dan nog slechts ongedaan gemaakt wat er in
. de afgelopen vier jaar aan lastenverzwaring is bijgekomen. Ten slotte heeft het kabinet voor de volgende regeerperiode nogf 5 miljard aan ombuigingen
op de plank laten liggen die al wel in de meerjarige
begrotingscijfers zijn verwerkt. In totaal resulteert
een ombuigingspakket van zo’n f 23 miljard voor de
komende vier jaar. Daarbij is dan nog geen rekening
gehouden met tegenvallers die zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wel voor zullen doen.
Geen van de verkiezingsprogramma’s
van de politieke partijen komt hierbij in de buurt. Er wordt dus
niet gekozen voor een bestendig financieel-economisch beleid. Welke regeringscoalitie er na de verkiezingen ook komt, er is geen uitzicht op een stabiel
macro-economisch klimaat, dat op lange termijn de
beste garanties biedt voor economische groei en
werkgelegenheid.
L van der Geest
1. S. Fischer, The role of macroeconomic
factors in growth,
Journalof Monetary Economics, jg. 32, 1993, blz. 485-512.