Een wereld te winnen
“Economisch succes en werkgelegenheid komen niet
vanzelf in een land. Zij moeten worden bevochten.
Hoe kunnen we dat zo goed mogelijk doen in een
tijd, waarin de krachtsverhoudingen
in de wereld in
onthutsend tempo veranderen?”. In het kader van het
“Platform Globalisering” heeft minister Andriessen
van Economische Zaken heel economisch Nederland
in de afgelopen maanden uitgenodigd om zijn visie
daarop kenbaar te maken. De resultaten van het Platform worden deze week in een grote mediashow gepresenteerd, zodat ieder die het maar wil zien en horen, de economische boodschap tot zich kan nemen.
In de pers is in het algemeen vrij schamper gereageerd op het Platform. Wat zou daar nog aan nieuws
uit kunnen komen? We weten zo langzamerhand wel
dat onze loonkosten lager, onze arbeidsmarkt flexibeler, onze wig kleiner, onze ondernemers innovatiever, onze sociale partners slagvaardiger, onze kennisinstituten marktgerichter en onze overheden minder
regelzuchtig moeten worden. Het Platform is dan
ook niet bedoeld om opnieuw de diagnose te stellen.
Het is bedoeld om een ‘gevoel van urgentie’, misschien wel een ‘nationale consensus’ te creëren, die
nodig is om blokkades te doorbreken voor een aanpassing van onze economie aan de steeds sterker
wordende internationale concurrentie.
Hoe komt economische en maatschappelijke vernieuwing tot stand? We hebben de methoden van de
wortel en de stok. Uit de economische literatuur is
bekend dat innovatie vaak uit nood wordt geboren.
Er zijn veel voorbeelden van ondernemers die nieuwe (achteraf succesvolle) wegen insloegen toen het
voortbestaan van hun onderneming op het spel
stond. Evenzo worden politieke impasses vaak pas
doorbroken als het water echt aan de lippen staat.
Anderzijds kan angst ook verlammend werken. Uit
de psychologie is bekend dat de wortel meer stimuleert dan de stok.
Wat opvalt in de globaliseringsdiscussie, zoals die
tot nog toe gevoerd is, is de sterke nadruk op bedreigingen voor onze welvaart. Globalisering wordt geïdentificeerd met opkomende concurrenten uit OostEuropa en Zuidoost-Azië, die ondernemers dwingen
hun kosten te drukken en mensen te ontslaan. Het
wordt geassocieerd met oplopende werkloosheid die
werknemers dwingt hun looneisen in te slikken en
overheden de uitkeringen te verlagen. Het beeld
wordt opgeroepen van een slinkende technologische
voorsprong, die slechts valt te keren als iedereen wisen natuurkunde gaat studeren. Bovendien gaat het
proces zo snel dat er geen tijd meer is voor consensusvorming, dus moet onze overlegeconomie worden opgedoekt.
Dat beeld van globalisering als een ernstige bedreiging voor onze economische orde is op zijn
minst eenzijdig. De nieuwe economische mogendheden in Oost-Europa en Zuidoost-Azië vormen niet alleen concurrenten maar ook nieuwe afzetgebieden.
E5B 23-3-1994
We kunnen gebruik maken van het lage-Ioonniveau
aldaar door (delen van) de produktie uit te besteden
en ons te concentreren op activiteiten die een hogere
toegevoegde waarde bieden (zie ook Van de Ven en
De Kok in deze ESB). De economische groei die daaruit voortspruit, schept niet alleen werk voor hooggeschoolden, maar creëert ook ruimte voor de vraag
naar lager gekwalificeerde arbeid. Natuurlijk moeten
de omstandigheden dan wel zodanig zijn, dat aan die
vraag en het bijpassende aanbod van arbeid zo min
mogelijk belemmeringen in de weg worden gelegd.
Een eerste vereiste daarvoor is verkleining van de
wig. Zoals Adriaansens en Van Paridon in hun bijdrage voor het Platform Globalisering schrijven, is de
wig langzamerhand de spil geworden waaromheen
het falen van de verzorgingsstaat kan worden gedrapeerd. “Ze is immers niet alleen gevolg, maar ook
oorzaak van een lage arbeidsparticipatie; ze is niet alleen gevolg, maar ook oorzaak van de steeds grotere
druk die de sociale zekerheidsarrangementen
op de
economie leggen; ze is niet alleen gevolg maar ook
oorzaak van de erosie van een competitief ondernemings- en vestigingsklimaatl. Adriaansens en Van Paridon laten zien dat een ‘centraal wig-akkoord’ mogelijk is, waarbij zowel werkgevers (lagere arbeidskosten, meer ruimte voor nieuwe ondernemingen), als
werknemers (meer werkgelegenheid, betere kwaliteit
van de arbeid) als de overheid (minder uitkeringen,
meer groei) profiteren. De recente overeenstemming
in de SER over een wigverkleining van! 15 miljard
laat zien dat deze weg niet onbegaanbaar is.
De tweede voorwaarde is het verminderen van
de regel druk. Al geruime tijd komt de groei van de
werkgelegenheid niet meer van grote ondernemingen, maar van kleine en middelgrote bedrijven. Die
zijn veel gevoeliger voor hoge lonen, inflexibele arbeidsvoorwaarden en bureaucratische en administratieve rompslomp. Als we werkgelegenheid willen,
moeten we deze ondernemers niet het leven zuur
maken met een Arbeidsomstandighedenwet
die meer
dan 1200 regels telt en moeten we stoppen het bedrijfsleven elk jaar met vele honderden nieuwe verplichtingen op te zadelen. Als we de markt willen laten werken, hebben we een overheid nodig die niet
meer maar minder doet.
Het ontbreekt in Nederland niet aan kennis, kapitaal of ondernemerschap om op de globalisering in
te spelen. Maar we moeten van een regulerende naar
een ondernemende cultuur. Laat ondernemen, leren,
investeren weer leuk worden, dan hoeven we van de
globalisering niets te vrezen. Integendeel, dan hebben we een wereld te winnen.
L van der Geest
1. H.P.M. Adriaansens en C.W.A.M. van Paridon, Een wig-akkoord als voorwaarde voor sociaal-economische
dynamiek,
in Nationaal Platform Globalisering, Ministerie van Economische Zaken, maart 1994.