Ga direct naar de content

De toekomst van de industrie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 23 1994

De toekomst van de industrie
A.D.M. van de Ven en A.G. de Kok*

D

e Nederlandse industrie krijgt te maken met hevige concurrentie uit Europa en

andere delen van de wereld. Toch is een sterke industrie van levensbelang voor
onze economische structuur. De oplossing is dan ook dat Nederlandse bedrijven zelf
het initiatief nemen om delen van de produktie te verplaatsen naar andere landen,
en tegelijkertijd de kennis-intensieve activiteiten in Nederland behouden.

Met de toenemende concurrentie vanuit Zuidoost
Azië en meer recentelijk Oost-Europa, wordt de
vraag actueel hoe Nederland zich in de industriële
wereld kan handhaven. Over het antwoord lopen de
meningen uiteen. Moet Nederland Distributieland
worden, of juist industrieland? Wordt de werkgelegenheid behouden door de loonkosten te verlagen, of
door de toegevoegde waarde te vergroten?
Wij zijn van mening dat een sterke industriële produktiestructuur cruciaal is voor de Nederlandse economie. In dit artikel inventariseren wij de sterke en
zwakke kanten van de Nederlandse industrie. Op basis hiervan bevelen we voor Nederland een strategie
aan, gericht op industrie met een hoge toegevoegde
waarde. Voor de implementatie van die strategie moeten overheid en ondernemers hecht samenwerken.

ste Europese markten in Duitsland, Frankrijk en de
Benelux.
Deze gunstige positie is aanleiding voor de positionering van Nederland als ‘distributieland’. Het
blijkt echter dat een groot deel van de Nederlandse
distributie-activiteiten betrekking hebben op goederen die in Nederland geproduceerd zijn; pure distributiebedrijven spelen nauwelijks een ro13. Daarbij komt
dat distributie-activiteiten vaak geen hoge toegevoegde waarde hebben. Bovendien kent een toename
van het vervoer over de weg negatieve externe effecten voor de ruimtelijke ordening en het milieu. Alleen die distributiecentra die hoge toegevoegde waarde genereren en goed verankerd liggen in Europa
moeten worden gestimuleerd.

Nederland in Europa

Nederland is een van de meest efficiënte landen van
Europa. De loonkosten per eenheid produkt zijn bij
mulitinationals vaak de laagste van West-Europa4.
Hierbij geldt dat de loonkosten per uur in de industrie on~eveer gelijk zijn aan die in andere Europese
landen.
De loonkosten in Nederland zijn dus niet zo hoog
als vaak wordt aangenomen. Om die reden zijn de
pogingen die nu gedaan worden om laaggeschoolden in te zetten op niet meer bestaande functies zoals koffiedame en liftboy, archaïstisch. Bovendien red

Loonkosten

De Nederlandse import van industriële produkten
komt voor het grootste deel, meer dan 65%!, uit de
EG 1. Weliswaar stijgen de importen uit Azië jaarlijks
met 7%, maar de bedreigingen uit Azië en zeker uit
Oost-Europa zijn nog betrekkelijk klein.
Een andere indicator voor de internationale positie van een land is het aandeel in de totale buitenlandse investeringen2. De Nederlandse investeringen
in het buitenland zijn relatief afgenomen. Hier ligt
een punt van grote zorg. Nederland zal meer gebruik
moeten maken van kansen in de wereldregio’s.
Vooralsnog wordt de concurrentiepositie van Nederland bepaald door de sterkten en zwakten ten opzichte van andere EG-landen. Binnen Europa neemt
de schaalgrootte en de specialisatie toe. Bedrijven
worden niet langer op een land, maar op de gehele
regio gericht. De vraag is hoe aantrekkelijk Nederland is voor produktie en distributie voor Europese
regio’s.

Sterkten en zwakten van Nederland
De geografische ligging
Nederland heeft een gunstige geografische ligging
binnen Europa: zowel voor de aanvoer van goederen
(via de zee) als voor de doorvoer naar de belangrijk-

• De auteurs zijn universitair hoofddocent respectievelijk
hoogleraar aan de faculteit Technische Bedrijfskunde van
de Technische Universiteit Eindhoven.
1. De Nederlandse import van industriële produkten is afkomstig uit: Oost-Europa (2%), Japan (4%), de VS (10%), de
NIC’s inclusief China (6%), en 13% uit andere delen van de
wereld. Bron: Wereldbank, 1991.
2. In 1980 bedroeg het Nederlandes aandeel in de buitenlandse investeringen 8%, goed voor een vierde plaats na de
VS, Engeland en Duitsland. Tien jaar later is Nederland
voorbij gestreefd door Japan, 12%, en Frankrijk, 8%, en
staat met nog 6% op de zesde plaats. Bron: fntereconomics,
mei-juni 1993.
3. B. Kuipers, Valse verwachtingen, E5B, 16 maart 1994, blz.
236.
4. IMD, The world competitiveness report 1992.
5. Cijfers afkomstig uit Basisstatistieken van de EG, 1992.

je dat niet met een loonsverlaging van 15%. Veel belangrijker is het om het hoge niveau van de arbeidsproduktiviteit te behouden, door voortdurend nieuwe produkten met een hoge toegevoegde waarde te
zoeken.

geografisch zijn gebonden, blijven in Nederland. Een.
voorbeeld hiervan is RPE, produktie van kartonpapier op basis van onder andere oud papier. Ook bij
minder kapitaalintensieve bedrijven, zoals Fokker, is
de schaalgrootte steeds meer van belang in verband
met uitgaven aan R&D en overhead.

Kennis
Een hoge toegevoegde waarde kan gegenereerd worden met kennis-intensieve produktie. De huidige Nederlandse industrie is echter niet bijzonder kennis-intensief. Alleen in de chemie, de tweede sector in
Nederland, heeft tot 35% van de werknemers een hogere opleiding. In andere belangrijke sectoren, zoals
de voedingsmiddelenindustrie,
de elektronische industrie en de metaal, ligt het aandeel hoger opgeleiden tussen de 6 en de 1O%6.Hier ligt een bron van
zorg voor de concurrentiepositie van West-Europa.
Vooral in de metaal kan Nederland te maken krijgen
met concurrenten die meer geavanceerde produkten
leveren.
Niet alleen zijn de produkten technisch niet bijzonder geavanceerd, ook de automatisering en mechanisering van de produktie is niet ver gevorderd.
Zowel in de voedingsmiddelen industrie als in de metaal treft men nog zeer veel laagwaardige arbeid aan
met vaak slechte werkomstandigheden.
Ondernemers zijn zich onvoldoende bewust zijn van het feit
dat men Nederlandse werknemers moet binden en
moet motiveren om op de lange termijn te kunnen
overleven. Er wordt veel te weinig aandacht besteed
aan verbetering van de werksituaties en mogelijkheden tot mechanisatie en automatisering.
In een tijd van oplopende werkloosheid klinkt
een pleidooi voor meer automatisering nogal paradoxaal. Willen we onze industrie evenwel structureel
verbeteren dan zijn forse investeringen in mechanisaties en automaten nodig om minder gevoelig te worden voor produkten uit onze buurlanden en uit lagelonenlanden. De vraag naar laaggeschoold werk
hoeft hierdoor niet af te nemen; cijfers laten zien dat
in alle bedrijven meer dan 45% van de werknemers
uit laaggeschoolden bestaan7. Nationaal-economisch
gezien is het daarbij van belang dat deze automatische installaties in Nederland gemaakt worden.

Schaalgrootte
Bedrijven in de procesindustrie, zoals de chemie, zijn
gevoelig voor schaalgrootte met betrekking tot kapitaalkosten per ton. Het is om die reden dat de bedrijven in Nederland die gericht zijn op commodities
voor de Europese markt, dus weinig gespecialiseerd
zijn, voldoende groot moeten zijn ten opzichte van
hun concurrenten. In dat opzicht heeft Nederland het
moeilijk.
D5M bij voorbeeld is wellicht te klein en te weinig gespecialiseerd om het tegen Hoechst en BASF
op te kunnen nemen. Ook Hoogovens zal moeilijke
tijden tegemoet gaan door zijn Duitse en Britse concurrenten. We zullen het steeds meer moeten gaan
hebben van specialties, die op kleinere schaal vervaardigd kunnen worden en een grotere waarde vertegenwoordigen waardoor de transportafstand kan
toenemen, en dus de te bereiken markten. Alleen die
commodities die door hun aanvoer en afvoer sterk

E5B 23-3-1994

Energie en afval
Vergeleken met Duitsland en Frankrijk is de energie
in Nederland goedkoops.
Door zijn bezit aan aardgas bronnen heeft Nederland een natuurlijk voordeel voor energie-intensieve
bedrijven. Echter, de aanwending van dit schaarse
goed moet meer gericht worden op het vervaardigen
van hoogwaardige produkten. Het is natuurlijk een
enorme verspilling dat Nederland per jaar miljarden
kubieke meters aardgas in het Westland stopt, terwijl
het overgrote deel van die produkten zonder aardgas
gemaakt kunnen worden in Italië, Zuid-Frankrijk,
Spanje en Portugal. Daar komt bij dat de verbranding
van het aardgas emissies geeft, de tuinbouwsector
schaarse ruimte in beslag neemt en de arbeid voor
dit soort bedrijven in Nederland niet meer te vinden
is, getuige de bijna dagelijkse berichten over buitenlandse arbeidskrachten in deze sector.
Het handhaven van de glastuinbouw in Nederland zal vroeg of laat mis gaan. Dat betekent echter
niet dat deze bedrijvigheid voor Nederlandse ondernemers verloren moet gaan: Nederlanders kunnen
hun bedrijf verplaatsen naar de mediterrane landen,
waar de omstandigheden voor deze bedrijfstak beter
zijn.
Dat de hoge bevolkingsdichtheid in combinatie
met milieuvervuiling (vervuiling is immers een dichtheidsfactor) consequenties moet hebben voor de
vestiging van bedrijven, illustreert ook de intensieve
veehouderij in Nederland. Deze sector is sterk geconcentreerd in Brabant, met dientengevolge hoge plaatselijke concentraties van ammoniak en mest. Daardoor zijn de Brabantse bedrijven in het nadeel ten
opzichte van Noord-Nederland en Zeeland, maar ook
van bij voorbeeld Frankrijk waar de mest nog geld
opbrengt! En nog steeds gokt men in Brabant op
mestverwerking als definitieve oplossing. Mestverwerking wil zeggen: transport, drogen (met veel aardgas), en vervolgens opnieuw transporteren naar verder weg gelegen gebieden. Dit kan nooit rendabel
zijn vergeleken met een boer die zijn mest thuis kwijt
kan en het is uiteraard een onverantwoord gebruik
van brandstoffen. Echter, nog steeds is men van plan
in Brabant 8,5 miljoen ton mest per jaar te gaan verwerken9. Dit betekent alleen al in de aanvoer, nog afgezien van de distributie, zo’n 250.000 vrachtwagenritten, ofte wel zo’n 1000 vrachten per dag, zijnde
6. A.D.M. van de Ven, 1989, International manufacturing; an
analysis on factory level of the centre-periphery
relations,
Engineering Costs and Produktion Economics, blz. 11-33.
7. H.P.M. van de Koolwijk, Marketingplan MBO ‘De Leijgraaf, Veghel, januari 1994.
8. Ondernemers betalen hier ongeveer de helft voor elektriciteit en aardgas van datgene wat Duitse of Franse collega’s
betalen. Energy Advice, Electricity and gas price comparison, oktober 1991.
9. De Brabant Pers, november 1993.

twee ritten per minuut. Het zal dus aardig druk worden in het Brabantse. Op die wijze houdt men het
ene milieuprobleem in stand terwijl het volgende gecreëerd wordt.
In plaats van dergelijk gebruik of export, moeten
we het aardgas gebruiken om een hoge toegevoegde
waarde te creëren. Het gebruik voor industriële toepassingen moet toenemen.

Europa in de wereld
Europa krijgt te maken met een toenemende
rentie vanuit andere delen van de wereld.

concur-

Oost-Europa
De opening van de Oosteuropese regio is om twee
redenen interessant: het schept exportmogelijkheden, en mogelijkheden om (arbeidsintensieve) produktie te verplaatsen.
Op dit moment wordt de regio gekenmerkt door
een veelheid van landen met een laag inkomen per
hoofd. Een ander kenmerk van de Oosteuropese
markt is dat het grootste marktsegment te vinden is
in ordinaire consumptiegoederen
(kleding, voedsel,
enz.), terwijl er nog maar een zeer kleine markt bestaat voor de meer luxe consumptiegoederen
en kapitaalgoederen. Een en ander betekent dat de kansen
voorlopig beperkt zijn.
Tegenover de lage lonen in Oost-Europa staat de
lage arbeidsproduktiviteit. Wij schatten deze niet hoger dan 20% van die in Nederland, met name door
onvoldoende organisatorische bekwaamheden en onvoldoende kennis van nieuwe produktietechnologieënlO. Meer kansen liggen er in deze landen voor
export gebaseerd op verwerking van lokale grondstoffen. De meeste Oosteuropese landen hebben een
groot arsenaal landbouw- grondstoffen en mineralen.
Dit vormt op de langere termijn een bedreiging voor
de Nederlandse landbouw, veeteelt en tuinbouw.
Voor kwalitatief hoogwaardige produkten vormt
Oost-Europa de eerste tien jaar geen bedreiging voor
Nederland, alleen eenvoudige massa- artikelen zoals
kleding zullen uit het Oostblok blijven komen.

Verenigde Staten
Op dit moment speelt de concurrentie in de industriële produktie vanuit de VS op Europa zich meer af in
de hogere segmenten, bij voorbeeld bij vliegtuigen
en computers. Het grootste voordeel van de VS daarbij is de grote thuismarkt, met daardoor schaaleffecten, en niet zoals wel beweerd wordt de lagere loonkosten per produkt. De VS is ten opzichte van
Nederland minder efficiënt en bovendien zijn de Ionen van de hogere functies twee maal zo hoog als in
Nederlandll. Bovendien is de vennootschapsbelasting in de VS veel hoger; namelijk 45% terwijl deze in
Nederland, dank zij de belastingjungle, vrijwel zeIden meer bedraagt dan 25%12, De vraag is overigens
hoe lang dit internationaal toegelaten zal worden.

Japan
Het Japanse ‘economische wonder’ wordt vaak geweten aan het uitbannen van iedere verspilling en de
‘just-in-time’ produktie waarbij de voorraden gemini-

maliseerd worden. Onvoldoende aandacht is bij deze
analyses besteed aan de economische verhoudingen
binnen Japan en de uitbestedingen van Japan in de
regio. Japan is deels nog een lage-Ionenland. De lage
lonen ontstaan als gevolg van de uitbesteding van zo
veel mogelijk activiteiten. De Japanners krijgen justin-time aangeleverd door de subcontractor, eenvoudig vanwege het feit dat deze in grote mate afhankelijk is van het grote concern. Als de ene niet voldoet
staat de andere op de stoep. Van groot naar heel fijn
vertakt, heeft het moederbedrijf aldus een netwerk
van afhankelijke subcontractors opgebouwd, met dus
lage loonkosten. Dit verklaart ook dat Europa en de
VS voornamelijk last hebben van de Japanners in
massa-consumptiegoederen
met een hoge arbeidsinhoud: elektronische produkten en automobielen13.
Bij deze produkten zal West-Europa zich toe moeten
leggen op ‘specialties’, zoals Mercedes dat vroeger
deed. Op alle andere fronten: voedingsmiddelen, chemie, bouw, machinebouw enzovoort hebben we
geen of nauwelijks last van Japan.

De Aziatische

NIC’s

Van landen als Taiwan, Korea en China is een zelfde
economische ontwikkeling te verwachten als van Japan. Dat betekent op dit moment een exportstrategie
gebaseerd op lage lonen met een behoorlijk onderdanige bevolking. Nu reeds komen er, naast kleding,
speelgoed en dergelijke, veel auto’s en consumentenelektronica uit deze landen. Maar de export van technologisch hoogwaardiger produkten neemt toe. Ook
produceren traditionele ontwikkelingslanden
als
Indonesië en India steeds meer importsubstituten
(kunstmest, staal), waardoor West- Europa export verliest.
Het probleem voor de industrieëlen in West-Europa in de komende decennia is niet zozeer de bedreiging vanuit het Oostblok, maar de niet aflatende
druk van de Aziaten, die met laag loon efficiënt kunnen produceren, ook in de meer technologisch geavanceerde sectoren.
Concluderend kunnen we stellen dat de recentelijke
commotie over de lage-Ionenlanden in Oost-Europa
en Azië tot de juiste proporties teruggebracht moet
worden. Nederland heeft veruit het meeste last van
zijn West-Europese concurrenten, niet of nauwelijks
van Oost-Europa, maar wel steeds meer, zij het nog
bescheiden, van Azië.
10. A.D.M. van de Ven en G.C.].M. Vos, Produceren in OostEuropa; produktie- en logistieke aspecten, Rapport faculteit
Technische Bedrijfskunde, TUE, december 1993.
11. Eigen waarnemingen
bij een aantal ondernemingen
in
de VS.
12. Jaarverslagen 1991 van diverse grote bedrijven, waaronder KNP, DSM, Shell, Unilever, Akw, en Philips.
13. Per auto heeft men omstreeks 100 arbeidsuren nodig. In
(de omgeving van) Japan liggen de loonkosten dermate
veel lager dat men voor dit soort ‘commodities’ al snel ruim
1 miljard gulden per jaar minder hoeft uit te geven aan Ionen. De extra transport- en distributiekosten
wegen daarbij
niet op tegen de veel lagere arbeidskosten per produkt, zie:
A.D.M. van de Ven en A.M.A. Ribbers, Internationallogis-

tics: A diagnostic method for the allocation of produktion
facilities, herdruk Bdk/471.

Industriële

strategie

Het is interessant om onze huidige situatie te vergelijken met die in de VS in de jaren zeventig. Toen werd
daar, dank zij een korte- termijn politiek gericht op
het tevreden houden van de aandeelhouders, het bestaande produktiepotentieelleeggezogen
en alleen
nog geïnvesteerd in produktontwikkeling;
het witteboordenwerk in de industrie. Het maken van de produkten (het blauwe-boordenwerk)
werd steeds meer
overgelaten aan buitenlandse ondernemingen. Gevolg: het verdwijnen van de consumenten-elektronica naar Europa en Japan en enorme verliezen in de
automobielindustrie.
Bij sommige Europese ondernemingen begint de
gedachte weer post te vatten dat produktontwikkeling voldoende is om een gezonde business op te
bouwen. Wij pleiten daarnaast voor een gezonde basis van kennisintensieve industrie door voortdurende
investeringen in procesverbetering, iets wat de Amerikanen in de negentiger jaren hebben gedaan. De enige grondstof die we hebben, het aardgas, zal meer
gebruikt moeten worden om deze produktiestructuur
te versterken en minder voor export. Het midden- en
kleinbedrijf, een belangrijk deel van de produktiestructuur, moet gaan clusteren en ondersteund worden om op wereldschaal mee te kunnen tellen.
Maar voor sommige vormen van produktie is Nederland niet het meest geschikt; hetzij door de natuurlijke omstandigheden (bevolkingsdichtheid,
milieukwaliteit), hetzij doordat de loonkosten in een aantal
opkomende regio’s zeer veel lager zijn. Het antwoord daarop is niet meer protectie, maar een offensieve strategie. De Nederlandse ondernemers moeten, eventueel ondersteund door de overheid, ook in
Azië hun kansen grijpen, aldaar produceren voor de
lokale markt en voor export naar de wereldmarkt.
Het is beter voor Nederland en voor de Nederlandse
ondernemer, wanneer wij de industrieën zelf op tijd
overplaatsen en beheren in plaats van weggedrukt te
worden door derden. Waarom hebben we bij voorbeeld de schoenenindustrie, waarin nu nog slechts
2500 banen zijn (in de zestiger jaren 16.000) niet zelf
verplaatst naar goedkopere regio’s, zodat we zelf de
produktie in handen hadden kunnen houden met Nederland als coärdinatie- en ontwikkelingscentrum? Laten we hier lessen uit trekken.
Wanneer we in staat zijn om onze buitenlandse industriële investeringen weer op peil te brengen dan
zal dientengevolge de industriële sector in Nederland
versterkt kunnen worden: concernleiding, research,
produktontwikkeling
en speciale strategische componenten en -produkten in Nederland, en standàard
produkten voor de wereldmarkt, of grote series met
een hoge arbeidsinhoud, onder eigen beheer, uitbesteden naar lage-lonenlanden. Op den duur kunnen
we blijvend profiteren van de onderlinge handelsstromen tussen de Nederlandse vestigingen. Er onstaat
dan het volgende beeld: de arbeidsintensieve serieproduktie wordt over de wereld verdeeld, maar beheerst vanuit Nederland op basis van produkt- en
proceskennis en de produktie van strategische componenten. De sectoren waar we hierbij aan denken
zijn niet alleen landbouw en veeteelt, maar ook voe-

E5B 23-3-1994

dings- en genotmiddelen, chemie, elektronische produkten en metaalprodukten en machinebouw. Alle
nog redelijk sterke sectoren in Nederland.

Strategie van overheid en bedrijven
Hier willen we aanduiden hoe de overheid en aan
het bedrijfsleven gerelateerde organisaties, zoals de
werkgeversverenigingen,
de voorgestane strategie
kunnen implementeren.

Voorlichting
In plaats van voortdurend de nadruk te leggen op de
bedreigingen, moeten overheid en werkgeversorganisaties meer aandacht besteden aan voorlichting voor
ondernemers over kansen in Europa, in Azië en het
Oostblok. Voorlichting beperkt zich nu vaak tot export van goederen, terwijl export van kennis die
elders in produkten omgezet kan worden soms
meer perspectieven biedt. Ook het mkb kan aangemoedigd worden om ‘overzeese’ vestigingen op te
zetten.

Opleidingen
De beste strategie om laaggeschoolden aan het werk
te helpen is het stimuleren van de Nederlandse industrie, omdat 45% van de arbeidsplaatsen daar door
laaggeschoolden worden bezet. Dit stimuleren van
de industrie vergt investeringen in menselijk kapitaal.
Een reden te meer voor Nederland om te investeren
in opleidingen op middelbare en hogere nivo’s. Hier
lopen we achter bij Japan, Duitsland en Frankrijk.
Het menselijk kapitaal is in Nederland de laatste tien
jaar ernstig onderschat. De overheid zal de technische faculteiten veel meer moeten gaan ondersteunen met fondsen en een prestatie-gericht beloningssysteem.
Tegelijkertijd pleiten we voor een selectief toelatingsbeleid op allerlei nivo’s, ook op universiteiten.
In Nederland is het accent verschoven van kwaliteit
naar kwantiteit, met een financieringsstructuur die
zulks bevordert.
Naast techniek zullen we uiteraard ook moeten
blijven investeren in andere onderwijssectoren, een
van de speerpunten daarbij is bij voorbeeld ouderenzorg. Deze extra investeringen in opleidingen en onderzoek zullen op termijn een spin-off geven naar industrieën. Het mkb noemen we in dit verband als
absorbeerder van hoger opgeleiden. Vele kleinere ondernemingen investeren nog veel te weinig in hoger
opgeleiden, niet beseffend dat dit een voorwaarde is
om in West- Europa voort te bestaan.

Stimuleringsfondsen
Om de gesignaleerde achterstand in R&D en technologie weg te werken zijn extra impulsen nodig. Wij
denken hierbij aan extra R&D-fondsen, subsidies
voor technologische investeringen, en het herinvoeren van de WIR. In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt leiden deze kapitaalinvesteringen op
termijn tot behoud of zelfs groei van de werkgelegenheid, doordat de arbeidsproduktiviteit wordt verhoogd en aldus tevens de internationale concurrentiepositie verbeterd.

Verder moeten ondernemers en EZ gezamenlijk
een actievere rol spelen bij het stimuleren van investeringen in het buitenland. Hierbij is in de eerste
plaats te denken aan Azië, maar ook in de meer traditionele ontwikkelingslanden
kan de aanwezige kennis, beter dan tot nu toe het geval is, ingezet worden.
Investeringen van Nederlandse ondernemingen, gesteund door de Nederlandse overheid, kunnen onzes
inziens meer structureel bijdragen aan ontwikkelingen van landen dan veel van de thans uitgevoerde
hulpprogramma’s. Om die reden zou het beter zijn
om een aanzienlijk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking
over te hevelen naar EZ.

Infrastructuur
Om de geografische ligging blijvend als voordeel te
behouden zullen extra investeringen moeten worden
gedaan in de transport-infrastructuur,
allereerst in de
binnenvaart en vervolgens het railvervoer. De beste
manier om het vrachtverkeer over de weg te verminderen is het aanbieden van betere en goedkopere alternatieven. Ook het personenvervoer verdient daarbij de aandacht, veel meer dan tot nu toe is gedaan,
zal er geïnvesteerd moeten worden in goede openbaar vervoer-netwerken. Waarom bij voorbeeld beschikt de regio Rotterdam-Den Haag niet over een
metro zoals Londen of Moskou? Dit is een investering
die een vrijwel oneindige levensduur heeft en een
structurele oplossing biedt voor het autoprobleem.
Bij de financiering van deze infrastructuur probeert de overheid te veel over te laten aa!1 het bedrijfsleven (banken en participatiemaatschappijen).
Wij achten dit geen gunstige ontwikkeling.

Landbouw,

veeteelt en tuinbouw

De overheid zal de ogen niet langer moeten sluiten
voor de moeilijkheden van agrarisch Nederland, en
over moeten gaan op een actief emigratiebeleid voor
boeren en tuinders naar andere Europese landen en
ook naar andere regio’s in de wereld. Op die wijze
kan Nederland zijn kennisvoorsprong in deze sector
behouden en internationaliseren.

Overheidsparticipatie
Bij het deelnemen van de overheid in bedrijven
moet, meer dan tot nu toe gebeurt, gelet worden op
de maatschappelijke toegevoegde waarde voor Nederland op de lange termijn.
Een goed voorbeeld hiervan is Fokker-Dasa. Na
zeer lange onderhandelingen
werd een 51-49 overeenkomst afgesloten, 1-0 voor Duitsland. De overheid, in cas u minister Andriessen, juichte deze deal
toe. Wij zijn aanmerkelijk minder enthousiast. Fokker
produceert hoog gekwalificeerde produkten, gebaseerd op een netwerk van specialistische toeleveranciers van onderdelen en kennis, onder andere de TU
Delft en de RLD. fokker past goed in de Nederlandse
omgeving. Doordat deze onderneming is overgenomen door Dasa dreigt het gevaar dat, bij een voortgaande recessie in de vliegwereld (Dasa maakt nu
f 1 miljard verlies), de produktontwikkeling en de
directe werkgelegenheid in Nederland in gevaar komen. Waarom? Heel simpel, elke onderneming concentreert zijn ontwikkeling in het moederland, en bij

I:.•…•………
_
ril

problemen krijgen buitenlandse vestigingen de eerste
klappen. Een natuurwet bij multinationale ondernemingen. De tijd lijkt nu rijp om de wedstrijd nog eens
over te spelen en Dasa te ‘helpen’, op die wijze zou
de Nederlandse overheid de zaak kunnen herstellen.
Ook bij het aantrekken van buitenlandse investeringen via overheidsdeelname,
zal meer gelet moeten
worden op de toegevoegde waarde voor Nederland
B.Y. Nedcar is hierbij een voorbeeld. Hier werden de
Japanners met gejuich ontvangen, dit zou Volvo redden. Later blijkt, tot verrassing van de overheid, dat
de ontwikkeling naar Japan verschuift, zodat er niet
meer overblijft dan een schroevendraaierfabriek.
Refererend aan de natuurwet van multinationals stellen
we dat dit te voorzien was geweest en dus dat overheidsdeelname in dit soort joint-ventures niet leidt tot
grote toegevoegde waarde voor Nederland. In een
tijd dat de Duitse auto- industrie tienduizenden werknemers ontslaat is het meer dan duidelijk dat een kleine Nederlandse onderneming moeilijk kan concurreren.
Hetzelfde geldt helaas voor DAF trucks. Men liet
het bedrijf failliet gaan, om vervolgens door te gaan
in afgeslankte vorm. De overheidsdeelname
in DAF
is eveneens gedoemd tot niets te leiden. Het staat
wat ons betreft vast dat er voor DAF, nu een kleintje
in de truckwereld, op termijn geen plaats is. Alweer
een misinvestering met een hoop ellende.
De lering die uit deze voorbeelden getrokken
moet worden is dat de overheid selectiever moet zijn
bij participaties en ook dat er meer aandacht besteed
moeten worden aan de rol van de bestuurders van
ondernemingen. Om er achter te komen voor welke
industrieën Nederland als vestigingsplaats op de lange termijn optimaal is, pleiten we voor meer onderzoek op dit terrein. Dit onderzoek zal moeten plaatsvinden op branche- en bedrijfsniveau.

Tot besluit
Wanneer we Nederland als een organisatie beschouwen dan vereist de verandering van deze organisatie
een sterke leiding en motivatie van alle medewerkers. Een veel gebruikte methode ter motivatie is het
oproepen van een ‘sense of urgency’. De Centurion
operatie is zo’n voorbeeld, maar een wellicht positiever voorbeeld als het gaat om motivatie zijn de Deltawerken. We pleiten niet voor natuurrampen, maar
hier hebben we gezien hoe vanuit een algehele consensus financiële middelen beschikbaar zijn gesteld
voor nog nooit vertoonde technologische hoogstandjes. Van belang blijft het oproepen van een gevoel
van noodzaak tot verandering met uitzicht op verbetering .
. Er moet veel gebeuren in Nederland op het gebied van voorlichting, stimulering van technologie en
investeringen in kansrijke ontwikkelingen. De overheid moet hierbij het voortouw nemen. Nederland
B.Y. heeft behoefte aan een krachtige concernleiding.
A.D.M. van de Ven
A.G. de Kok

Auteurs