Ga direct naar de content

De kosten van kinderen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 21 1993

De kosten van kinderen
Zijn ergeen betere methoden om de kosten van kinderen vast te stellen, en kunnen de begrippen welvaart en welzijn wel sluitend warden
geoperationaliseerd?
In het artikel Kinderbijslag en kindervreugd wordt door Van Praag en Plug
een methode aangedragen waarmee
het welvaartsverlies ten gevolge van
de materiele kosten van kinderen
voor de welzijnswinst kan worden
gecorrigeerd. In deze bijdrage wil ik
reageren op twee passages uit genoemd artikel.
Kosten vs vrlje bestedlngen
De auteurs stellen dat het algemeen
erkend wordt dat ‘traditionelere’ methoden om de kosten van kinderen te
schatten zowel op filosofisch-theoretische als op praktische gronden onhoudbaar zijn. Hiervoor wordt als reden aangedragen dat het zowel

praktisch als theoretisch onmogelijk
is te zeggen waar kosten ophouden
en waar discretionaire bestedingen
beginnen.
Van Praag en Plug hebben volkomen gelijk met de stelling dat noodzakelijke kosten en discretionaire uitgaven niet te scheiden zijn. Hoort de
aanschaf van dure Nike-sportschoenen tot de noodzakelijke kosten?
Vormt het voer voor de kanarie van
zoonlief een discretionaire besteding?
Vragen waarop geen antwoorden mogelijk zijn. Mijn punt evenwel is dat
voor de talrijke empirische methoden
ter berekening van de kosten van kinderen (waaronder de methode van
Van Praag en Plug) het door de auteurs genoemde onderscheid irrele-

vant is. Geen van alle heeft het begrip ‘noodzakelijke kosten’ als conceptueel uitgangspunt1. Dit in tegenstelling tot de situatie bij normatievere methoden, zoals de z.g. minimumpakketbenadering.

behoeve van kinderen. Dit geldt ook
voor overige inkomensniveaus, zij
het niet in gelijke mate: de ‘kostendekking’ van de kinderbijslag neemt
toe naarmate het inkomen afneemt.

positief zijn. Een mogelijke verklaring
is dat de inkomenswaarderingsvraag
niet alleen materiele aspecten van
welzijn meet, maar ook een aantal
(positief gewaardeerde) niet-materiele . Dit laatste zou echter betekenen

Welzijn en welvaart

dat de inkomenswaarderingsvraag de

De belangrijkste empirische metho-

De gepresenteerde uitkomsten roe-

schat.

den ter bepaling van de kosten van
kinderen gaan uit van hetzij feitelijk
waargenomen bestedingsgedrag van

pen enige vragen op.

huishoudens (de empirisch-objectie-

Ik ga uit van de door de auteurs gehanteerde empirische operationalisatie van de begrippen welvaart en welzijn. De inkomenswaarderingsvraag
meet dan welvaart, zijnde de materiele component van welzijn. De Cantril-vraag meet welzijn (bestaande uit
een materiele en een niet-materiele
component). Van Praag en Plug merken op dat de bijdragen van kinderen aan de niet-materiele welzijnscomponent over het algemeen positief zal zijn (“omdat men anders niet

De budgetverdelingsmethode

materiele kosten van kinderen onder-

ve aanpak), hetzij van evaluaties en

meningen van huishoudens (de empirisch-subjectieve aanpak). Een van
de empirisch-objectieve methoden is
de door het Centraal Bureau van de
Statistiek (CBS) ontwikkelde budgetverdelingsmethode2. Deze methode

verdeelt de totale huishoudensuitgaven, zoals waargenomen in CBS-budgetonderzoeken, tussen ouders en
kinderen. Door een aantal politieke
en maatschappelijke organisaties (onder andere de Sociaal-Economische
Raad, de Nederlandse Gezinsraad en
het Nibud) worden de uitkomsten
van deze methode serieus genomen

Zoveel mogelijk kinderen?
Negatieve schaduwprijzen

Daarenboven lijkt het vanuit welvaartstheoretisch oogpunt (rationed
handelende huishoudens, strevend
naar welzijnsmaximalisatie) meer
voor de hand te liggen dat men besluit tot het krijgen van dat aantal

kinderen waarbij de door de kinderbijslag geboden ‘overcompensatie’
maximaal is. Uit tabel 3 van Van
Praag en Plug blijkt dat dit (met uit-

zondering van inkomens tot/20.000)
in grote lijnen neerkomt op het stre-

ven naar zoveel mogelijk kinderen,
een moeilijk te interpreteren resultaat.

had besloten tot het krijgen van een

en feitelijk toegepast. Dit geeft aan

kind”). Dit betekent dat over het algemeen de schaduwprijzen op basis
van de niet-materiele welzijnscomponent negatief zullen zijn.

dat de bewering van Van Praag en
Plug, dat algemeen erkend wordt dat
‘traditionelere’ methoden niet houdbaar zijn, discutabel is.
Ten einde hier een indruk te geven
van de uitkomsten van de budgetverdelingsmethode zijn in label 1 de
volgens deze methode berekende
kosten van kinderen (bij een netto
jaarlijks huishoudensinkomen van

Door op de geldbedragen uit tabel 2
(Cantril-vraag) de bedragen van tabel
1 (inkomenswaarderingsvraag) in
mindering te brengen, wordt een
schatting verkregen van deze ‘nietmateriele’ schaduwprijzen. Bij het
tweede kind blijkt deze schaduwprijs
echter nog positief te zijn bij een in-

/ 35.000) naast de kinderbijslag-

komensniveau van/ 30.000 per jaar

bedragen geplaatst.

… ofpositieve schaduwprijzen?

Jos Schiepers
De auteur is wetenschappelijk medewerker bij de Studiedienst van de Hoofdafdeling Statistieken van Inkomen en Consumptie van het Centraal Bureau van de
Statistiek in Heerlen. Deze reactie is op
persoonlijke titel geschreven.

(bij eenverdieners is de schaduwprijs

Uit de tabel blijkt dat de kinderbij-

/ 1.256 -/ 1.020 =/ 236, bij tweever-

slag slechts een gedeeltelijke compen-

dieners/ 1.728 -/ 1.020 =/ 708). Bij

satie is voor de feitelijke uitgaven ten

het derde kind liggen de betreffende

Tabel 1. Kosten van kinderen volgens de budgetverdettngsmetbode, bij een netto huisboudensinkomen (inclusief kinderbijslag) van f 35000 per jaar
Paar met

Ikind

2 kinderen

3 kinderen

1. Kosten8

5.250
1.375

8.050

10.150

3.269
41

4.946
49

2. Kinderbijslagb

2 als % van 1

26

a. Berekend aan de hand van gegevens uit J. Schiepers,
Huishoudensequivalentiefactoren volgens de budgetverdelingsmethode, CBS, Supplement bij de Sociaal- economische maandstatistiek, nr. 2,1988.
b. De kinderbijslagbedragen zijn ontleend aan tabel 3 van
Van Praag en Plug. Analoog aan Van Praag en Plug is
geen leeftijdsdifferentiatie aangebracht.

ESB 20-10-1993

inkomensniveaus bij ca
/ 40.000 (eenverdiener)
en/ 50.000 (tweeverdiener). Dit betekent dat

een derde kind pas positief niet-materieel welzijn genereert bij inkomens hoger dan deze
bedragen. Sterker nog,
vierde en volgende kinderen genereren in het
algemeen negatief nietmaterieel welzijn3.
Deze uitkomsten lijken in tegenspraak met
de a priori notie dat de
bijdragen van kinderen
aan niet-materieel welzijn over het algemeen

1. Het begrip ‘noodzakelijke kosten’ komt
hooguit voor in interpretatieve zin achteraf, zoals de term ‘subsistence level’ bij het
z.g. linear expenditure system.
2. Zie onder andere Diederen en Van Gessel, Kosten van kinderen 1981, CBS, Supplement bij de Sociaal-economische
maandstatistiek, nr. 10, 1985.
3. Een probleem hierbij is wellicht dat er
te weinig huishoudens met vier of meer
kinderen in de steekproef voorkomen om
betrouwbare, naar inkomensniveau gedifferentieerde, schaduwprijzen te berekenen.
4. In de literatuur over de inkomenswaarderingsvraag (en andere empirisch-subjectieve methoden) wordt dit ook regelmatig
vermeld, zie bij voorbeeld Van Praag, Spit
en Van de Stadt, A comparison between

the food ratio poverty line and the Leyden
poverty line, The Review of Economics

and Statistics, november 1982.

Ruim en eng welvaartsbegrip

Indien de schaduwprijzen (voor U
en V constant) identiek zijn, geldt

Ons artikel Kinderbijslag en kindervreugd heeft nogal wat opzien gebaard. In bovenstaande readies
wordt een aantal kritische kanttekeningen geplaatst. Wij zullen trachten

zo complect mogelijk op de naar
voren gebrachte punten in te gaan,
maar binnen de ons geboden ruimte
zal het niet mogelijk zijn alles zo in

detail te beantwoorden als wij zouden willen en waarop onze critici
aanspraak kunnen maken.

Economie, ethiek en kinderen
Kolodziejak stelt dat wij “kindervreugd als koopwaar” opvoeren, dat
de “welzijnsaspecten van kinderen
tot de ethiek” zouden behoren en dat
wij als economen daarover onze

mond moeten houden. Dit standpunt
lijkt ons niet goed houdbaar. Beslissingen omtrent de gezinsomvang hebben vele economische aspecten. Het
gaat daarbij om de keuze tussen de
aanwending van schaarse middelen

voor verschillende alternatieven (bij
voorbeeld inkomensbesteding en
vrije tijd). Een positivistische wetenschapper die dit weigert te erkennen,
doet oogkleppen voor.
In de hele geschiedenis wordt de
economische betekenis van kinderen
voor het ouderpaar niet onder stoelen of banken gestoken. Kinderen
waren en of zijn produktiefactoren,
verzekeringen voor de oude dag,

bronnen van vreugde (en leed), en
hun opvoeding kost tijd en geld.
Sinds 1981, toen Becker, de Nobelprijswinnaar voor economic in 1992,

De precieze operationalisatie van
deze begrippen is in de literatuur achterwege gebleven. In het kader van
dit artikel veronderstellen wij met Pollak en Wales1, dat het ruime welvaartsbegrip beschreven wordt door
een welvaartsfunctie
V = V (U(y,fs), fs, z)

Hierbij staat U(.) voor de waardering
van het inkomen (zoals gemeten
door de inkomenswaarderingsvraag),
V(.) voor de waardering van het tota-

le welzijn (zoals gemeten door de
Cantril-vraag), fs voor de gezinsomvang en z voor overige relevante
factoren.
Dat deze vragen twee verschillende
dingen meten is door ons empirisch
aangetoond2. De antwoorden van de
Cantril-vraag worden behalve door inkomen, y, en gezinsomvang, fs, bei’nvloed door een hele rits andere factoren, (bij voorbeeld gezondheid), die
niet blijken mee te spelen in de beantwoording van de inkomenswaarderingsvraag.

V = V(U(y,fs,z)) en kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen
het enge en het ruime welvaartsbegrip met betrekking tot fs. Wij vinden
echter het tegendeel. Aangezien
9U/dfs monotoon negatief is, dat wil
zeggen meer kinderen betekent minder materiele welvaart, is de schaduwprijs positief bij de hantering van het
enge welvaartsbegrip. Dit betekent
dat vanuit het enge gezichtspunt de

optimale gezinsomvang zo klein mogelijk is (alleen twee volwassenen).
Anders gezegd, U(.) is niet de criteriumfunctie voor het bepalen van de
optimale gezinsomvang. Is V(.) dit
dan wel?
Naar onze smaak dienen we een
onderscheid te maken tussen momentane welvaartsfuncties Vt, gekoppeld
aan moment t en het met de tijdvoorkeur gedisconteerde (lange-termijn)
gemiddelde daarvan, zoals beleefd
door het ouderpaar. Het tweede begrip is de lange termijn welvaartsfunctie, zeg V.

Voor een ouderpaar dat bezig is

voor de metafysische enge en ruime

met de opbouw van het gezin is de
lange-termijn schaduwprijs van een
extra kind negatief; voor een ouderpaar dat geen kinderen meer wenst,
is deze schaduwprijs positief. Zelfs

welzijnsbegrippen, is wel duidelijk

bij de conceptie van het laatste kind

Hoewel wij nooit zeker zullen of

kunnen zijn dat de inkomenswaarderingsvraag en de Cantrilvraag de

operationele meetinstrumenten zijn
dat beide staan voor een waardering
van welzijnsaspecten en dat het tweede (gebaseerd op V), veel meer factoren dekt, dat wil zeggen ruimer is,
dan het eerste (gebaseerd op U). Wil
men wetenschappelijke noties, in dit
geval welvaart, operationaliseren,
dan is men gedwongen te komen tot
een operationele definitie. Evenals
voor het temperatuurbegrip, geopera-

zal de lange-termijn schaduwprijs ech-

ter zelden echt nul zijn, zoals de welvaartstheorie voorschrijft. Als ons optimale aantal V6 kinderen is, waarbij
de schaduwprijs nul is, dan dwingt
de natuur ons toch te kiezen tussen
een gezinsomvang van vier of vijf personen, waarbij een negatieve c.q. positieve schaduwprijs wordt genoteerd.
De door ons uit de data afgeleide

in Treatise on the family de gedachte

tionaliseerd door een thermometer,

schaduwprijzen zijn geschat op basis

verwoordde dat de keuze van het
aantal kinderen zich leent voor economische analyse en verklaring, is

geldt dit ook voor welvaart en/of

van de momentane V. Deze schaduwprijs van nu kan echter heel wel verschillen van de bij de conceptie gel-

deze gedachte volledig geaccepteerd

Schaduwprijzen

in de demografische-economische
literatuur.
Het een en ander hoeft niet te betekenen dat er geen individuen zijn,
die zich bij de formatie van hun ruime welvaartsfunctie mede laten leiden door hun geestelijke leidslieden
en ethische noties. Naar onze mening

is er center geen universele ethiek zo-

welzijn.

Zowel uit V(.) als uit U(.) kunnen indifferentiecurven voor inkomen en
kindertal worden afgeleid. In het eerste geval gaat het om de vraag hoe
de curve V(U(y,fs),fs,z) = constant

eruit ziet, en in het tweede geval hoe
de curve U(y,fs,z) = constant eruit

enz.. Met wetenschapstheorie heeft

ziet. De schaduwprijs is de helling op
een punt van een indifferentie curve,
d.w.z. dy/9fs (U of V constant). Deze
schaduwprijzen (een begrip dat gebruik maakt van een ordinale nutsspe-

dat weinig te maken.

cificatie) zijn door ons geschat.

als Kolodziejak lijkt te veronderstellen. Er is een R.K.-ethiek, een Hindoeethiek, een boeddhistische ethiek,

dende schaduwprijs. Men verwachtte
bij voorbeeld een flinke inkomensgroei die niet gerealiseerd is of men
heeft de kosten van kinderen onderschat. Kolodziejak wijst hier terecht
op.

1. R.A. Pollak en TJ. Wales, Equity; the individual versus family. Welfare comparisons and equivalence scales, American

Economic Review, 1979.
2. E.J.S. Plug en B.M.S. van Praag, Family
equivalence scales within a narrow and
broad welfare context, Journal of Income
Distribution, 1993, te verschijnen.

Schaduwprijzen, kosten, baten

TabeL De geldivaarde van de vreugde van een kind (na compensatie van geldkosten)

De ‘aankoop van een kind’ (met excuses aan Kolodziejak) verschilt van

Netto-jaarinkomens

de aankoop van andere duurzame

Eenverdieners

consumptiegoederen (bij voorbeeld
een huis, lidmaatschap van een golfclub, de aanschaf van een huisdier)

vanuit een economisch oogpunt niet
zoveel, al is er emotioneel (zo men
wil “ethisch”) natuurlijk een groot verschil. In het algemeen is de aankoopprijs voor een kind nul , maar de onderhoudskosten zijn aanzienlijk. De
vraag is dan of de baten opwegen tegen de lasten.

Aangezien het hier gaat om een verdisconteerde som over momentane
nutten, kan de welvaartsbijdrage voor
elke korte periode apart, zeg [t, t+At]
worden geevalueerd. Het is dan heel
best mogelijk dat op bepaalde tijdstippen de balans negatief doorslaat,
waardoor het lijkt alsof ouders door
het hebben van kinderen bewust hun
welzijn verkleinen, terwijl over de gehele periode de balans toch positief
is.
Het ruime welvaartsbegrip
V = V(U(y,fs)fs,z) weerspiegelt de
baten en de bijbehorende kosten van
kinderen. De schaduwprijs met betrekking tot V is een saldo, waarbij
extra baten (B) en extra kosten (K)
(in geld en in natura) tegen elkaar
worden afgewogen en het verschil
in geld geevalueerd.
De schaduwprijs ten opzichte van
V is te interpreteren als K-B, terwijl
de schaduwprijs ten opzichte van U

20.000

30.000
40.000
50.000
60.000
TWeevenUeners
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000

le kind

2e kind

-262
1.114
2.911
5.023
7.383

-726
419
1.983
3.871

-838
-236
651

1.749
3.018

-1.153

5.990

-708
22
964
2.074

Kinderbijslag, voor welk doel?
Bij de verdediging van een kinderbijslagstelsel is de vraag naar het doel
daarvan natuurlijk primair. Ons inziens, en wij ontlenen dit aan de oorspronkelijke kamerstukken, is de
kinderbijslag een compensatie om
mensen bij gelijk arbeidsinkomen op
een gelijk welzijnspeil te houden, on-

geacht het aantal kinderen. Wanneer
het welzijn van een gezin afhangt

dit voor uitbreiding van een gezin be-

geldelijke evaluatie van een kind,

staande uit een ouderpaar, (y,2), naar
de situatie, (y+b,3), waarbij b de kinderbijslag is, dat voldaan moet zijn
aan de gelijkheid V(y+b,3) = V(y,2).
De welzijnsfunctie V is uiteraard een
individueel gegeven. We merken op

(na compensatie voor de geldkosten)

van/ 1360 -/ 709 = +’/ 651, terwijl
voor het derde kind al een negatieve

bate van/ 1088 -/ 1367 = -/-/ 279
wordt gevonden. Deze gegevens
staan vermeld in bovenstaande tabel.

ESB 20-10-1993

-1.223
-1.236
-1.082
-802
-423

399

-705
-404

-1.174
-1.270
-1.227

-1.114
1.256
-1.284

-1.083

-1.225
-1.097

-859

De scribenten noemen andere doel-

maximeerd, wat kan worden bereikt

van tabel 1 van label 2 vindt men de

het tweede kind een welvaarststijging

-1.240
-1.100
-747
-237

130

-986
-1.065
-1.028
-906
-714

-1.022
-1.043
-924

uitkomst berust op een tekenfout.

en het aantal kinderen fs, betekent

per jaar. Voor hetzelfde gezin geeft

-1.039
-959
-713
-341

6e kind

stellingen. Teulings stelt als doelstelling dat een sociale welvaartsfunctie
a la Bergson zou moeten worden ge-

kan worden gezien. Bij aftrekking

kensom/ 1813 -/ 1098 = plus/ 2911

-1.005
-748
-279
348
1.100

5e kind

Uiteraard gaat het hier om momentane baten.
Dit is tevens het antwoord op het
laatste bezwaar van Schiepers; zijn

van het netto-inkomen uit arbeid y

compensatie voor de geldkosten,
K-(K-B)=B.
Zo vindt men voor de evaluatie
van alleen de baten van een eerste
kind bij een netto-jaarinkomen van
20.000 dus minus f 262, (f 906 / 1168). Het hebben van een eerste
kind wordt dus ook in niet-materiele
zin als een last ervaren. Voor een gezin met/ 40.000 netto geeft deze re-

4e kind

a. Deze label is in ons eerdere artikel wegens ruimtegebrek niet gepubliceerd.

als additionele geldkosten, dus K,

ofwel de waarde van de baten, na

3e kind

dat het bedrag b in het algemeen afhangt van y en fs. De welvaartsneutrale kinderbijslag is in het algemeen
inkomensafhankelijk en afhankelijk
van het kinderrangnummer (bij voorbeeld progressief)- Wanneer we voor
het gemak aannemen, dat V(.) voor
iedereen ongeveer hetzelfde is, betekent dit dat er slechts een kinderbijslagsysteem is dat welvaartsneutraal
is. Dit tarief is het empirisch juiste. Of
dit empirisch juiste systeem leidt tot
een inkomensonafhankelijke kinderbijslag kan dan ook alleen empirisch
worden vastgesteld.

door egalisatie van het marginale nut
van het inkomen. Het gebruik van
kinderbijslag als middel tot inkomensherverdeling is in de Nederlandse politick afgewezen, minstens sinds het
verdwijnen van de kinderaftrek in de
inkomensbelasting. Wanneer de kinderbijslag inkomensonafhankelijk
moet zijn, is het ook volstrekt onmogelijk om de inkomensverdeling te
beinvloeden via de kinderbijslag.
Een tweede interpretatie van Teulings’ voorschrift is dat de welvaart
per arbeidsinkomensgroep gemaxi-

meerd wordt. Dit leidt tot een compensatie b(y), zodat binnen die inkomensgroep het marginale nut gelijk
is. Ook dit lijkt ons ondoenlijk en
daarbij van elke redengeving gespeend. Ten slotte merken wij op dat
in de meer dan honderdjarige literatuur over kinderbijslag volgens ons
nog nooit Teulings’ criteria zijn gesuggereerd. Dat geldt eigenlijk ook voor
zijn derde suggestie, dat kinderbijslag
de herverdeling tussen generaties
zou bevorderen. Teulings stelt dat het

welzijn over het leven van een individu niet gelijk verdeeld is. In de werk-

zame periode zou het veel hoger zijn
dan in de jeugd en in de ouderdom.
Kinderbijslag en AOW zouden bedoeld zijn om dit te egaliseren. De
vraag is echter of bij een vergelijking
3. Als er sprake is van adoptie, kan het
voorkomen dat de aanschafprijs van een
kind groter is dan nul.

9»

tussen kinderen en volwassenen, kinderen er zo bekaaid afkomen. Velen
zien hun kindertijd als de meest gelukkige in hun leven. Tevens wordt
maar weinig kinderbijslag direct ten
gunste van de kinderen aangewend.
Deze redengeving voor de kinderbijslag lijkt ons dan ook ingenieus maar
weinig realistisch en bovenal niet
operationaliseerbaar

Secundaire effecten

oplossen van het ‘kosten van kinderen’-probleem. Pollak en Wales lieten
zien dat dit slechts valide is, wanneer
welvaart alleen ontleend wordt aan
op de markt gekochte goederen en
dus wanneer het hebben van kinderen niet een eigen bijdrage tot de ouderlijke welvaart levert. Dit is een veronderstelling die empirisch niet te
verifieren of te falsifieren valt op basis van consumptiegegevens.
Het misverstand is nu, dat vele onderzoekers meenden dat zij indiffe-

Inkomensafhankelijke kinderbijslag

rentiecurven tussen marktgoederen

zoals door ons gesuggereerd verandert overigens de marginale tarieven
niet, behalve op de inkomensdrempels. De situatie dat iemand zich niet
meer zou willen inspannen voor
meer inkomen, of een periodieke salarisverhoging zou weigeren omdat
hij dan een kinderbijslagverlies van
ca/ 1300 per jaar zou oplopen, lijkt
onwaarschijnlijk. De kinderbijslag
van/ 1300 per jaar is op het niveau
van/ 2800 per maand al minder dan
5% van een netto-jaarinkomen. Dit is

.en kinderen konden identificeren

heel wat anders dan het vervangen

van een uitkering door een nauwelijks hoger arbeidsloon. Het spook

van een kinderbijslag-VaP lijkt ons
dus vergezocht.
Teulings heeft gelijk wanneer hij
wijst op het risico dat ouders gescheiden zouden kunnen gaan wonen om
hun kinderbijslag te incasseren. Anderzijds zijn bij praktisch elk kind beide ouders bekend en is het fiscaal
vrij simpel de som van beide inkomens ook bij verschillend domicilie
vast te stellen. Uiteraard wordt de
kinderbijslag slechts eenmaal uitgekeerd. Dergelijke samentellingen vinden tegenwoordig ook plaats bij de
vaststelling van kinderalimentatie en
de inning daarvan.

Schattingsmethode
Schiepers ergert zich aan onze uitspraak dat consumptiegedrag in feite
geen informatie levert voor de afleiding van equivalentieschalen en compensatiebedragen. Het gaat hier om
een stelling, die voor het eerst is geponeerd door Pollak en Wales , en

door vergelijking van consumptiepatronen van huishoudens met en zonren echter alleen indifferentiecurven
tussen goederen gegeven het aantal
kinderen. Het CBS-systeem lijdt, met
alle andere benaderingen gebaseerd
op neo-klassieke vraagsystemen, aan
dit euvel. De CBS-methode leidt alleen onder een bepaalde onwaarschijnlijke assumptie tot een juiste
uitkomst. Technisch komt deze assumptie neer op de gedachte dat de
schaduwprijzen ten aanzien van U en
V identiek zijn. Wij vonden het tegendeel. Wij verwijzen voor deze ingewikkelde kwestie verder naar Pollak , alsmede Van Praag en Warnaar .

Kinderen als ‘merit good’

Elke regeling in de sociale zekerheid
is bij haar instelling zeer noodzakelijk. Bij groeiende welvaart is het echter gewenst elke regeling periodiek
tegen het licht te houden en de vraag
te stellen of ze nog net zo redelijk en
wenselijk is als bij haar instelling. Het
palet van sociale regelingen dient
zich te wijzigen overeenkomstig de
maatschappelijke noden. Wanneer
we de omvang van de collectieve-lastendruk ongeveer gelijk willen laten,

impliceert een periodieke herijking
dat bepaalde regelingen worden ‘afgebouwd’ om nieuwe regelingen of
een groter beroep op bestaande regelingen mogelijk te maken. In deze
context is de kinderbijslag een uitne-

mende kandidaat om onder de loep

‘Merit goods’ zijn goederen en diensten waarvan wij vinden dat iedereen
er recht op heeft, ook als hij ze niet
zelf kan betalen. Men tracht voor
deze goederen het prijssysteem te veranderen door prijsreductie of nulstelling voor lage inkomens. Typische
voorbeelden zijn toegang tot medische voorzieningen, het onderwijs en

te nemen. Wij pleiten niet voor afschaffing van de kinderbijslag voor
degenen die het nu nog nodig hebben, maar het geven van kinderbijslag aan diegenen die het niet nodig
hebben, gaat ons te ver, zeker als
hier een jaarlijkse bezuiniging van circa/ 2,5 miljard op de staatsuitgaven

de rechtspraak. Voor al deze goede-

mogelijk is.

ren en diensten gelden (of golden) inkomensafhankelijke tarieven, waarbij
de drempels daar liggen waar men

Bernard van Praag
Erik Plug

denkt dat het marktprijssysteem tot
sociaal ongewenste onderconsumptie
zou kunnen leiden. De ziekenfondsgrens en de loongrens voor de pro

deo toevoeging van een advocaat zijn

ongenoegen zo langzamerhand als
juist wordt geaccepteerd. Het ongenoegen wordt uiteraard veroorzaakt
door het feit dat de literatuur (en het
CBS) sinds de jaren zestig juist in de

observatie van consumptiegedrag de

aan het krijgen van een kind te wor-

sleutel zag tot het wetenschappelijk

Slot

der kinderen. Huishoudsurveys leve-

hiervan voorbeelden.
Bij de toekenning van kinderbijslag
geldt een analoge redenering. Burgers met lage inkomens zouden om
huishoudeconomische redenen geen
of minder kinderen krijgen dan hun
rijkere buren. Daarvoor dienen de
welvaartsverliezen, toe te schrijven
den gecompenseerd. Bij hogere inko-

die sindsdien met grote vertraging en

mens blijkt het krijgen van (de eerste) kinderen tot niet-materiele baten
te leiden die de materiele beperkingen overtreffen. Men ruilt bij voorbeeld met liefde een ski-vakantie of
een tocht naar Nepal in voor het hebben van een kind. Bij deze hogere inkomens blijkt de toekenning van kinderbijslag dan tot overcompensatie te
leiden. Wij blijven dus vasthouden
aan ons voorstel tot afschaffing van
de kinderbijslag voor het eerste kind
voor eenverdienershuishouden met
meer dan/ 2800 per maand schoon,
enz.enz.

B.M.S. van Praag is hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van
de Stichting voor Economisch Onderzoek.
E.J.S. Plug is aio aan het Tinbergen Insti-

tuut, locatie Amsterdam.
4. R.A. Pollak en TJ. Wales, op. cit., 1979.
5. R.A. Pollak, Welfare comparisons and situation comparison, Journal of Econometrics, jg. 50, 1991.
6. B.M.S. van Praag en M. Warnaar, The
cost of children and the effects of demographic variables on consumer demand,
te verschijnen in M.R. Rosenzweig en O.
Stark (red.), The handbook of population
and family economics, 1993.

Auteur