Het financiele, economische en
sociale beleid van Lubbers-111
F.W. Rutten*
I
n dezeMiljoenennota loopt de ‘ijzeren randvoorwaarde’ van hetfinancieringstekort
van het Rijk ernstige averij op. Essentieel is dat men een ijzeren uitgavendiscipline
in acht neemt. Dit vergt een nullijn voor de Rijksuitgaven en een zekere minlijn voor
de sociale zekerheid. Om niet verder achterop te raken bij andere OESO-landen zijn
voorts beproefde structuurversterkende maatregelen noodzakelijk. Deprioriteit moet
warden verlegd van ‘sociale zaken’ naar financien en economie.
De werkloosheid ligt nu 100.000 personen hoger dan
een jaar geleden. Het aantal werkloosheidsuitkeringen bereikt een recordhoogte. De meeste andere
Westeuropese landen kampen ook met problemen.
Maar terecht schrijft de minister van Economische Zaken “gedeelde smart is geen halve smart”. Een veel
gehoorde stelling is dat Nederland in internationaal
verband nog goed presteert. In de jaren ’91 t/m ’94
komt de groei van het bruto binnenlands produkt in
de OESO-landen echter hoger uit dan in ons land.
De stijging van de werkloosheid is in de OESO in die
jaren ook niet veel groter dan bij ons; bovendien
wordt de lage deelneming aan het arbeidsproces in
Nederland een steeds ernstiger probleem. Wij scoren
goed bij de prijsstijging en de betalingsbalans, maar
dat is al een lange reeks van jaren het geval. Als ik
de Miljoenennota goed interpreteer, dan is de auteur
vooral trots op de geringe stijging (of zelfs daling)
van de collectieve uitgaven en op het vrij gunstige
verloop van het financieringstekort van de overheid.
Nu zijn bij die laatste met trots gepresenteerde cijfers wel kanttekeningen op hun plaats. In de laatste
paar jaar bleek dat de van te voren geraamde groei
van de collectieve uitgaven een flinke onderschatting
van de uiteindelijke realisatie inhield. Het financieringstekort van de Staat komt, na correctie voor cosmetica, ver boven de ‘ijzeren randvoorwaarde’ van
het regeerakkoord. Hoewel er dus op deze punten
geen onverdeelde reden tot voldoening is, is het —
partijpolitiek bezien – opmerkelijk te constateren dat
deze Miljoenennota deze ‘conservatieve’ elementen,
naast de infrastructuur, als ‘speerpunten’ kiest. Over
de werkgelegenheid en de inkomens valt helaas
alleen slecht nieuws te melden.
Wie de zwaartepunten in de opeenvolgende Miljoenennota’s van dit kabinet op een rij zet, moet constateren dat er van de wisselende ‘speerpunten’ van
beleid niet veel terecht is gekomen. De eerste Miljoenennota stond bol van de prioriteiten die veel extra
geld kostten. Bij de Tussenbalans moest daar al snel
op worden teruggekomen in de vorm van uitgavenbeperkingen en lastenverzwaringen. In de daarop
volgende Miljoenennota werd, althans voor de tweede helft van de kabinetsperiode, de mogelijkheid van
de, uiterst wenselijke, forse verlichting van collectieve lasten in het vooruitzicht gesteld. Maar toen puntje bij paaltje kwam bleek daarvoor geen budgettaire
ruimte; integendeel. In de derde Miljoenennota werden de verlokkende contouren geschetst van een verlegging van de collectieve lasten op arbeid naar milieubedervende activiteiten; dat perspectief is echter
inmiddels in hoofdzaak in Europese en mondiale nevelen verdwenen. Zo zijn ook andere hemelbestormende hervormingen, zoals de sociale vernieuwing,
het nieuwe stelsel van ziektekostenverzekering en
een Europees federatief model (gelukkig maar), niet
tot wasdom gekomen.
In deze laatste Miljoenennota van het kabinet
loopt ten slotte ook de ‘ijzeren randvoorwaarde’ van
het financieringstekort van het Rijk ernstige averij op.
Na correctie voor cosmetische posten komt de meest
realistische raming voor het tekort in 1994 thans uit
op ruim 5% van het nationale inkomen. Dat is ruwweg hetzelfde cijfer als voor 1990 was beoogd.
Het zou niet redelijk zijn het kabinet als enige
zondebok af te schilderen. Het Internationale economische tij zit tegen. Maar tegelijk is er reden om te
constateren dat bij het beleid op (te) veel onderdelen
taxatiefouten zijn gemaakt en dat op bepaalde
beleidsterreinen niet zorgvuldig is bestuurd. Dat is
geen opmerking met partijpolitieke strekking. Niet
voor niets wordt in het concept-verkiezingsprogramma van de grootste en meest ervaren regeringspartij
met nadruk en bij herhaling gewezen op de wenselijkheid van een ‘waterscheiding’ ten opzichte van
het huidige beleid.
Het financieel-economisch beleid
In het huidige beleid zijn dominant a) het feitelijke
financieringstekort van het Rijk, b) de collectieve-lastendruk en, in samenhang daarmee, het verloop van
* De auteur is hoogleraar aan de Erasmus Universiteit.
de collectieve uitgaven. Volgens het Centraal Planbureau komt het financieringstekort het komend jaar
uit op 4,25% van het nationaal inkomen, terwijl
3,25% volgens het regeerakkoord het ‘ijzeren’ streefcijfer was. Daarbij komt dat er cosmetische maatregelen, zoals verkoop van aandelen van de PTT, ter
grootte van meer dan 1% van het nationale inkomen
in dat cijfer van ruim 4% zijn verwerkt. Het recente
rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte stelt
dat dit soort posten buiten de berekening van het te-
kort dient te blijven. Rekening houdend met enkele
Structuurversterking
Tijdens de Internationale recessie is de structurele positie van de nationale economic zwakker gebleken
dan wij in de tweede helft van de jaren tachtig dachten. Is er nu behoefte aan nieuwe ideeen om de structuur te versterken? Ik geloof veeleer dat wij in hoofdzaak bestaande noties in praktijk moeten brengen.
Terecht worden nieuwe infrastructurele projecten op
de ‘rails’ gezet. Het was, zacht gezegd, een beetje
vreemd om de subsidieregeling voor innovatie en
ontwikkeling af te schaffen en die vervolgens in fiscale vorm in 1994 weer in het leven te roepen. Loonmatiging, ondersteund door verlaging van belastingen
en sociale premies, is ook een oud beproefd recept
ter stimulering van de werkgelegenheid mits de overheid maar niet te pas en te onpas met loonmaatrege-
andere mogelijke financiele tegenvallers is het financieringstekort van het Rijk voor 1994 te ramen op 5 a
6% van het nationale inkomen.
Voor de toekomst houdt dit in dat de, terechte,
aanbeveling van de Studiegroep Begrotingsruimte
van 7 juli jl. om het tekort terug te brengen tot 2%
van het nationale inkomen nog veel en langdurig inspanning zal blijven vragen; pas tegen de eeuwwisseling zullen wij zover zijn, dat het staatstekort op orde
is. Sanering van de staatsschuld in verhouding tot het
van de sociale zekerheid, die sinds het begin van de
jaren zestig zijn ingevoerd, inactiviteit en misbruik stimuleren. Voorts zou de fiscale investeringsaftrek
nationale inkomen zal nog veel langer duren.
weer in ere kunnen worden hersteld.
Herstel van een vorm van trendmatig begrotingsbeleid is, eensdeels door het hectische budgettaire
beleid en anderdeels door het goede rapport van de
In verschillende perioden na de oorlog is gebleken dat een beleid gericht op structurele versterking
van de economic rijke vruchten afwerpt, zij het dat
de concrete vorm van het beleid natuurlijk bij de tijd
rhoet zijn. Het naoorlogse industrialisatiebeleid en
het beleid in de tweede helft van de jaren tachtig zijn
daarvan sprekende illustraties. Landen die zich doel-
Studiegroep Begrotingsruimte, weer volop in de belangstelling gekomen. Aanvankelijk was mijn opinie,
dat introductie van een trendmatig begrotingsbeleid
pas in aanmerking komt als het staatstekort ‘geschoond’ voor cosmetica, de trendmatig aanvaardbaar geachte waarde van 2% van het nationale inkomen heeft bereikt. Het ingenieuze rapport van de
CDA-commissie Zijlstra heeft mij echter tot andere gedachten gebracht, in samenhang met de uitgavennorm die de Studiegroep heeft bepleit. De sleutel ligt
bij een uiterst beperkte groei van de reele collectieve
uitgaven. Voor de rijksuitgaven kan daabij een nulgroei als uitgangspunt gelden. Bij de sociale zeker-
len gaat zwaaien. Wij weten ook dat allerlei aspecten
bewust toeleggen op structurele groei van de werkgelegenheid en de produktiviteit boeken in die opzichten betere resultaten dan landen die zich vooral
bezighouden met de inkomensverdeling tussen de
wat lagere en de wat hogere inkomens. Op den duur
is een verlegging van prioriteiten onontkoombaar. Al
twintig jaren daalt ons reele nationale inkomen ten
opzichte van omliggende landen. Er bestaat in Nederland, in the long run, geen overwegende steun voor
heid en de (gezondheids-)zorg is een lichte daling
een beleid dat ons de ‘arme lui van Europa’ maakt.
aangewezen. Bij een (on-)zekere groei van het nationale inkomen zal het overheidstekort dan dalen en
zal geleidelijk ook ruimte voor verlaging van de tarie-
Het beeld van relatieve verpaupering van ons
land is niet denkbeeldig. In de scenariostudie van het
CPB dreigt bij ongewijzigd beleid binnen tien jaar
een onhoudbare situatie te ontstaan in de verhouding tussen actieven en inactieven. Op den duur zullen de inactieven dan het loodje leggen in de vorm
van een koude sanering van de Verzorgingsstaat’.
Ongewijzigd beleid houdt onder meer in prioritaire aandacht voor ‘sociale zaken’ boven ‘financien en
economic’. Verlegging van prioriteiten lijkt niet kans-
ven van belastingen en sociale premies ontstaan.
Zo’n trendmatig uitgavenbeleid kan in de volgende
kabinetsperiode vrijwel direct worden ingevoerd,
mils men strakke normen voor de collectieve uitgaven toepast en mils men trues als verkoop van aandelen buiten beschouwing laat.
Het budgettaire beleid kan weer heel simpel worden zonder het macro-economisch gegoochel dat in
de jaren zeventig ingang heeft gevonden. In die zin
kan er een ‘ontcijfering’ van het beleid plaats vinden.
Hectische reacties op steeds weer nieuwe prognoses
loos, nu bij de sociale zekerheid de wal het schip
lijkt te gaan keren en taboes worden doorbroken. Er
moeten mijns inziens overigens ook meer waarborgen komen om de belangen van financien en econo-
kunnen achterwege blijven. De CPB-prognoses krij-
mic te bewaken. In recente voorstellen is sprake van
gen dan uiteraard minder betekenis voor het beleid.
Essentieel is wel dat men een ijzeren uitgavendiscipline in acht neemt. Dit vergt de genoemde nullijn voor
de rijksuitgaven en een zekere minlijn voor de sociale zekerheid
Over nullijnen gesproken: een storend element in
de presentatie is de exogene raming van nul voor de
cao-lonen. Het realiteitsgehalte daarvan is zo gering
dat deze aanname, die door partijpolitieke overwegingen lijkt ingegeven, slechts verwarrend werkt.
versterking van de positie van de minister van Algemene Zaken. Dat lijkt goed, voor zover het internationale zaken betreffen, die de nationale samenleving
aangaan. Maar als het aankomt op het bewaken van
een gezonde toestand op het gebied van financien,
economic en werkgelegenheid dient het primaat
ESB 22-9-1993
mijns inziens te liggen bij vakministers e.d., zoals
ook op monetair gebied het geval is.
F.W. Rutten