Infrastructuur
Ons land heeft een grote achterstand opgelopen bij
het investeren in infrastructuur. Ook politick wordt
dat erkend. Het grote struikelblok vormt evenwel het
geld. Volgens het kabinet is dat geld er niet, althans
niet in voldoende mate. De overheid heeft een ‘royaal’ gebaar gemaakt door de extra aardgasbaten in
de komende jaren te bestemmen voor de infrastructuur. Daarmee zou een belangrijke financiele handreiking zijn gedaan aan de private sector die dan de
rest van de investeringen zou moeten financieren.
Institutionele beleggers beschikken immers over
grote hoeveelheden pensioengeld dat best wat risicovoller ingezet zou kunnen worden. Zo althans lijkt
de redenering van ‘Den Haag’.
Het ‘Haagse’ betoog spreekt sommigen misschien
aan. Maar waarom lukt het dan niet? Waarom staan institutionele beleggers niet in de rij om van de nieuwe
kansen gebruik te maken en waarom komen de investeringen ondanks alle pogingen van het kabinet maar
mondjesmaat van de grond? Het antwoord is simpel:
omdat er iets niet klopt in de redenering van ‘Den
Haag’.
Banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen toetsen hun uitzettingen aan twee criteria: is
de verhouding tussen risico en rendement ten minste
zo goed als elders in de markt en past het risicoprofiel van het totaal van de uitzettingen bij de risico’s
die aan de verplichtenkant (deposito’s, verzekeringsclaims, pensioenverplichtingen) worden gelopen?
Strikt genomen is er geen enkele reden waarom de
financiering van een tunnel of een spoorweg hier niet
in zou passen. Daarom zeggen private financiers ook
niet ‘nee’, maar ‘ja, mits’. En in dat ‘mils’ zit de crux
van de discussie.
Er wordt op grond van dat ‘mits’ wel beweerd dat
private beleggers te risicomijdend zouden zijn. Maar
een fondsbeheerder heeft eenvoudig de plicht om
voor een goede afstemming van risico’s aan beide
zijden van de balans te zorgen. Het primaire belang —
ook maatschappelijk! – ligt bij het zo goed mogelijk
na kunnen komen van de verzekerings-, pensioenen bankverplichtingen, niet bij het uit de brand helpen van een overheid die jarenlang te weinig heeft
gei’nvesteerd. En ook het verlangen van een voldoende beloning voor de resterende risico’s heeft niets
met risicomijdend gedrag te maken. Risico’s hebben
in de private markt een ‘prijs’ en dat geldt ook voor
de overheid.
Voor het kabinet betekent dit alles dat (delen van
de) infrastructuur wel privaat te financieren zijn, ook
met overdracht van risico’s aan de private sector,
maar dat men dan (a) een marktconforme prijs dient
te betalen en (b) dat men alleen die risico’s kan overdragen die beleggers ook kunnen ‘opvangen’ in hun
totale balansstructuur. Dat betekent onder meer dat
het kabinet de typisch politieke risico’s, het risico van
veranderend beleid, ofwel bij zichzelf zal moeten laten ofwel zal moeten uitsluiten. Dit laatste betekent
ESB 30-6-1993
dat men zich voor langere tijd op
een beleidslijn vastlegt. Een badkuip laten vullen door beleggers
waarbij het kabinet zich het recht
voorbehoudt om de stop er op elk
willekeurig moment uit te trekken,
kan natuurlijk niet.
De overheid verzet zich tegen
deze consequenties. Men wil zich
politick alle beleidsvrijheid voorbehouden en men wil ook niet meer
betalen. Dat is een politieke keuze.
De logische consequentie is dan
wel dat men niet naar het instrument van de private projectfinanciering moet grijpen, maar dat men
infrastructurele werken over het eiM.J.L. Jonkbart
gen budget voert. Dan heeft men alle vrijheid
die men wil en heeft men het goedkoopste
geld. De kapitaalmarkt zal de benodigde middelen
wel via het inschrijven op staatsleningen verstrekken.
Maar ook dat wil het kabinet niet, omdat het financieringstekort dan buiten de afgesproken normen treedt.
Er rest dan nog slechts een mogelijkheid: een verschuiving van prioriteiten binnen het bestaande overheidsbudget. En daar zwijgt de politick stil.
Het voorgaande leidt tot maar een conclusie. Het
kabinet is politick niet bij machte om die verschuiving in financiele prioriteiten tussen consumptieve
uitgaven en investeringen aan te brengen die noodzakelijk is. Daarom wil men buiten de begroting om financieren, maar dan in zo’n vorm dat men voldoende
greep houdt en toch buiten de definitie van debudgettering valt. Daarvoor is dan wel nodig dat de private
sector deels risico’s op zich neemt die daar niet thuishoren (het risico van veranderend beleid) en deels
(andere, marktconforme) risico’s die minder dan
marktconform worden beloond. Maar zo zit de (financiele) wereld niet in elkaar.
Overheid en private sector kunnen elkaar natuurlijk nog jarenlang bezighouden om uit dit dilemma te
komen, maar echt verstandig lijkt mij dat niet. Het enige gevolg zal zijn dat broodnodige investeringen nog
langer worden uitgesteld. Het basisprobleem moet
worden aangepakt. Jarenlang heeft de politick een
veel te lage prioriteit aan overheidsinvesteringen toegekend: huursubsidie, sociale uitkeringen, ‘ontzien’
van uitgaven voor ontwikkelingshulp waren belangrijker dan investeren in onze eigen economic. De prioriteiten zullen alsnog moeten worden verlegd, alleen
‘extra’ aardgasbaten alloceren is niet genoeg. De ironie wil dat het eigenlijk maar om zeer beperkte bedragen gaat, zo’n/ 2,5 tot/ 3,0 mrd. op een totaal aan
collectieve uitgaven van/ 320 mrd. Door het gekeerde economisch tij wordt het kabinet ongetwijfeld op
korte termijn met tegenvallers geconfronteerd. Dat
maakt zelfs een verschuiving in de prioriteiten van
minder dan 1% niet eenvoudiger. Maar het moet wel.
feSI^^^^^^^^BSiiilliiiiiill