1 il edertop-40
Wie telt mee in economisch
Nederland?
Beleidseconomen maken weinig kans om door te dringen tot de bekende economische ranglijsten. Toch blazen zij een betangrijkpartijtje
mee in de nationale economische discussie. Hoe ziet een top-40 gebaseerd op Nederlandse economische tijdschriften
er uit?
Vanzelfsprekend is hiermee niet het
gehele Nederlandse economische
discours in beeld gebracht. De jaarboeken van de diverse economenverenigingen blijven bij voorbeeld
buiten beeld. Dat is jammer, maar
het is niet anders gegeven de beperkte (vrije) tijd die voor dit onderzoek
ter beschikking staat. De omissie is
ook weer niet zo ernstig, want het
debat over vraagstukken van meer algemeen economische aard vindt
toch vooral in de vijf onderzochte
tijdschriften plaats.
Vrije niededinging
Rond de jaarwisseling waart er een
spook door economisch Nederland.
Carrieres kunnen gemaakt en gebroken worden zodra de hitlijsten van
economen in ESB en Intermediair
verschijnen. Het gaat hierbij niet alleen om de vooruitzichten van individuele wetenschappers, maar ook om
het fortuin van vakgroepen en de
standing van faculteiten. De geluksvogels die op basis van in de Social
Science Citation Index (SSCI) geregistreerde citaten tot de Nederlandse
top-economen worden gerekend
zijn veelbelovend, terwijl de pechvogels die net (of zeer ruim) achter het
net vissen …. Ach, al vele jaren hebben de pechvogels veel te klagen en
aan te merken op de methode en relevantie van deze lijsten.
Een veel naar voren gebracht kritiekpunt is dat typisch Nederlandse of
beleidsgerichte publikaties de scores
niet of nauwelijks kunnen be’invloeden, omdat die nooit in de SSCI worden meegeteld. Aan de Rijksuniversiteit te Groningen stelt men daarom
jaarlijks een hitlijst op van uitsluitend Groningse algemeen economen. Door de Groningse econometristen en bedrijfseconomen van
deelname uit te sluiten, kan de Groningse universiteitseconoom die lets
geschreven heeft het genoegen smaken in de top van althans een ranglijst voor te komen.
Een deel van de kritiek op de wetenschappelijke produktie- en produktiviteitsmetingen lijkt overigens terecht, zeker nu de Intermediair
top-40 tot een top-20 is afgeslankt.
Hiermee is vrijwel iedere mogelijkheid om met beleidsrelevante of actuele publikaties mee te tellen, uit
die hitlijst verdwenen. De kritiek op
zulke eenzijdige maatstaven wordt
overigens ook gedeeld door internationaal hoogstaande economen .
In deze bijdrage wordt nagegaan
hoe het beeld verandert in een speci-
1220
fiek op Nederland gerichte citatentelling voor 1992. De methodiek van
deze polderparade verschilt in de
eerste plaats van de ESB top-30 doordat ik slechts naar verwijzingen in
Nederlandse tijdschriften in een bepaaldjaarkik. Hierdoor wordt deze
momentopname natuurlijk door de
Nederlandse waan van de dag bei’nvloed, maar ook weer niet al te erg,
want 60% van de citaten verwijst
naar een werk van voor 1990.
We discrimineren niet. ledereen mag
meedoen, zelfs bedrijfskundigen.
Ook tellen we de in het buitenland
werkende Nederlanders, zoals Buiter
(Yale) of Smeets (OESO) gewoon
mee. Aangezien het ons om expliciete verwijzingen gaat, wordt in afwijking van de ESB top-30 niet de redacteur van een bundel, maar de auteur van de desbetreffende bijdrage
aan die bundel geteld. Verder zijn de
spelregels identiek.
Nederlandse economenbladen
De tellingen zijn gebaseerd op artikelen die in 1992 in vijf toonaangevende Nederlandse economenbladen
zijn verschenen: ESB, De Economist,
Maandschrift Economic, Openbare
Uitgaven en Tijdschrift Politieke Ekonomie . Dit zijn alle vijf als goede en
goed gelezen Nederlandse economische tijdschriften te kwalificeren. ESB
is het minst wetenschappelijke tijdschrift, maar vaak publiceren de topeconomen in dit blad hun bevindingen in voor beleidsmakers toegankelijke vorm, lang voor het desbetreffende onderzoek de weg naar de annalen van de hogere wetenschap gevonden heeft. Sinds De Economist
het lijfblad van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde is,
heeft ook dit vooral wetenschappelijke periodiek een brede lezerskring.
De andere drie nemen middenposities in in de groep van Nederlandse
economische tijdschriften.
Door deze spelregels zijn er zowel
aan de vraag- als aan de aanbodkant
van de Nederlandse citatenmarkt erg
veel actoren. De 1.200 verwijzingen
naar ruim 700 Nederlandse auteurs
worden geproduceerd door 500 auteurs. Er is sprake van een min of
meer vrije toetreding van auteurs en
daardoor kunnen vrijwel alle ideeen
en opvattingen en de daarbij behorende verwijzingen aan bod komen.
De kans dat de een of andere coterie
de discussie monopoliseert en de tellingen zo beinvloedt, is hierdoor uiterst gering, hetgeen ook blijkt uit
het feit dat alleen Bovenberg, De
Kam en Kremers meer dan een procent van het totale aantal citaten behalen. Bovendien is het idee van een
polderparade zo onverwacht dat strategisch citeergedrag erg onwaarschijnlijk is. Gemeten naar het aantal gepubliceerde pagina’s slagen
slechts vijf schrijvers erin meer dan
een procent van de onderzochte Nederlandse publikatieruimte in beslag
te nemen. Van der Geest (23 artikelen van 1 pagina) zou de citatenindex als enige hebben kunnen bei’nvloeden, maar hij heeft niet specifiek
naar Nederlandse toppers verwezen.
Al met al geven de tellingen een
evenwichtig beeld van de invloed
van individuele Nederlandse economen op de Nederlandse discussie in
1992. Opname in een van de rangordes is echter geen kwaliteitskenmerk. Ook onzin debiteren levert ingezonden readies en naschriften op
en dus citaten.
1. Zie J.S. Cramer, Een academische verkenning van het universitaire economi-
sche onderzoek, ESB, 27 augustus 1986,
biz. 838-840 en B.S. Frey en R. Eichenberger, Economics and economists: a European perspective, American Economic Review, jg. 80, mei 1992, biz. 216-220.
2. Om dit nummer te kunen halen zijn
van alle tijdschriften de decembernummers van de vorige jaargang meegenomen en voor TPE het augustusnummer.
Tabel 1. Polderparade 1992
Installing
1
2
3
4
5
8
13
A.L. Bovenberg
(CENTER/OCFEB)
(RUG)
C.A. de Kam
(FIN/OCFEB)
J.J.M. Kremers
(DNB/UvA)
M.M.G. Fase
(EZ)
P.A.G. van Bergeijk
(CPB)
JJ.Graafland
(UvA)
F. van der Ploeg
(EZ)
J.E. Andriessen
(EZ/EUR)
LA. Geelhoed
(TNO),
D. Jacobs
T.C.M.J. van de Klundert
(KUB)
(CPB/VU).
G. Zalm
(RUL)
L.J.M. Aarts
(EUR)
T. Elfring
R. Goudriaan
(OCFEB)
H. de Groot
(100)
(UvA)
J. Hartog
(UvA/Nijenrode)
H.W. dejong
A. Knoester
(RUN)
(EZ/OCFEB)
J. van Sinderen
J.J.M. Theeuwes
(RUL)
Uitkomsten
Er wordt natuurlijk wel eens naar
een onzinnige bron op een onzinnige plaats verwezen, maar in het algemeen dragen de verwijzingen een
voldoende wetenschappelijk karakter om de vergelijking met de ESB
top-30 aan te kunnen gaan. Ploeteren aan modellen en daarop promoveren wordt in de poldertop gewaardeerd. Nieuwe algemeen-evenwichtsmodellen leveren bij voorbeeld Van Sinderen en Gelauff een
notering in de polderparade op. Er
wordt ook veel naar internationale
publikaties in de toptijdschriften verwezen; bij voorbeeld Fase en Van
der Ploeg danken er hun plaats aan.
De polderparade toont het succes
van de directie AEP van het Ministerie van Economische Zaken als
kweekvijver en springplank: acht
plaatsen worden ingenomen door
(oud-)AEP-ers3.
Hoewel er in de polderparade veel
nieuwe gezichten optreden, met
name op het terrein van de arbeidsmarkteconomie, vind ik de kritiek op
het topeconomenfenomeen, dat de
echte toppers niet beleidsrelevant
schrijven, onterecht. Het blijkt dat
echte toppers als Bovenberg en Van
der Ploeg, maar ook Knoester, Pen,
Van Praag en Tinbergen, in alle lijsten een sterke positie innemen. Indien de citaten van de ESB top-30 en
die van de polderparade bij elkaar
worden opgeteld, treden er geen wezenlijke verschuivingen op want de
ESB 16-12-1992
Citaten
22
13
11
10
7
6
Installing
22
P.CJ.M. van den Berg
P.A. Boot
W.H. Buiter
FJ. Burink
G.M.M. Gelauff
A. de Grip
J. de Haan
J. de Koning
S.K. Kuipers
C.B. Mulder
5
Citaten
(CPB)
(EZ)
(Yale)
4
(ABN/AMRO)
(CPB)
(ROA)
(RUG)
(NED
(RUG)
(IMF)
(RMNO/VU)
(VU)
(WRR/VU)
(RUG)
J.B. Opschoor
J.C. van Ours
C.W.A.M. van Paridon
J.Pen
C. Petersen
(Petersen-ConsultX UT)
B.M.S. van Praag
(SEO)
J.J. Siegers
(RUU)
J. Tinbergen
(EUR)
A.H.E.M. Wellink
(DNB/UvA)
A.R.G.J. Zwiers
(ESB)
toppers uit de ESB-hitlijst komen ook
in onze telling voor (zij het vaak met
twee of drie citaten).
Wel blijkt uit de Nederlandse tellingen dat beleidseconomen beter scoren in nationale dan in internationale
tijdschriften. De schrijvers die zijn
verbonden aan het twee jaar geleden
opgerichte Rotterdamse OnderzoeksCentrum voor Financieel-Economisch Beleid (OCFEB) doen het goed
en ook de erkenning van het werk
van H.W. de Jong in het beleidsdenken vindt een duidelijke weerslag in
de citaten-analyse. De Groningers
die in de Intermediair top-20 nergens
aan de bak komen, kunnen de publikatie van hun lokale hitlijst voortaan
achterwege laten, nu De Haan, De
Kam, Kuipers en Pen zijn opgenomen. Net naast het eremetaal (drie citaten) grijpen enkele ’eminences grises’, zoals D.B.J. Schouten, E. van
Lennep en W. Albeda, en aanstormend jong talent, zoals G. Biessen
(RU Leiden), H. Garretsen (RUG), H.
Oldersma (EZ) en F.T. Schut (EUR).
Ten slotte bevestigt de lijst nogmaals
dat het samen met anderen schrijven
aantrekkelijk is voor auteurs die
vooraan in het alfabet staan (ruim
40% van de artikelen is met ten minste een co-auteur geschreven). Zo
danken Bovenberg en Van Bergeijk
nogal wat citaten aan publikaties
met mede-EZ-ers. Kremers staat wat
dit betreft letterlijk ‘lonely at the
top’, want het gaat bij hem om een
aantal artikelen en onderzoeksmemoranda zonder co-auteur.
Tot slot
Economen zijn een beetje ecocen-
trisch: ze willen hun eigen gedrag
met behulp van hun eigen theorie
kunnen verklaren . Vooral de bijprodukten van die speurtocht naar het
economische in de econoom zijn bekend geworden: de rangordes van
economische faculteiten en/of economen. Het belang van de rangordes
lijkt mij vooral te liggen in de faculteitspolitiek (laat het de decaan zien
zodat hij je budget verhoogt) en in
de psychologische bevrediging (laat
het je vrienden zien zodat zij zich
slechter en jij je beter voelt). Uit rangschikkingen van rangordes blijkt echter dat de top-20 nauwelijks wijzigt
als de criteria veranderen. Een rangorde aan de bestaande reeks toevoe-
gen verhoogt echter wel de kans op
een positie in de staart en is daarom
vooral voor diegenen die er niet in
staan aantrekkelijk.
De nieuwe rangorde in dit artikel bewijst de wetmatigheid dat de echte
toppers toppers blijven, ook al hanteert men andere criteria. De score
van ondergetekende is een bewijs
voor de rationaliteit van het opstellen van alternatieve rangordes.
Peter van Bergeijk
De auteur telt slechts op persoonlijke titel
mee.
3. Te weten: Andriessen, Van den Berg,
Van Bergeijk, Bovenberg, Knoester, Pen,
Van Sinderen en Zalm.
4. D. Colander, Research on the economics profession, Journal of Economic Perspectives, jg. 3, 1989, biz. 137-148.