Zweden voor de monetaire
vuurproef
C.A.M. Biemans*
D
e Zweedse regering heeft ondubbelzinnig gekozen voor toetreding tot bet EMS en
de EG. Daartoe is de Zweedse kroon gekoppeld aan de ecu. Om deze koppeling
tijdens de valutaire spanningen van de afgelopen periode te kunnen handhaven,
moest de Zweedse rente tot extreme hoogten worden opgevoerd. Bovendien zijn
draconische bezuinigingsmaatregelen aangekondigd. De vooruitzichten voor de
Zweedse economic zijn zeer ongunstig. Het is de vraag ofeen devaluatie van de
kroon niet zou kunnen helpen om de aanpassing gemakkelijker te doen verlopen.
Niet alleen in het EMS, maar ook in Scandinavie
heeft in de afgelopen weken de nodige valutaire onrust gewoed. Voor de tweede maal in een jaar tijd
moest de Finse mark ten gevolge van speculatie de
koppeling aan de ecu loslaten. Zweden daarentegen
heeft zijn kroon tot dusver voor een devaluatie kunnen behoeden door een combinatie van vastberadenheid en drastische rentemaatregelen van de Riksbank en door rigoureuze bezuinigingsplannen van
de regering. Noorwegen is door de betere macroeconomische situatie relatief buiten schot gebleven.
In dit artikel zal nader worden ingegaan op de huidige economische situatie in Zweden. Wat betekenen de koersdalingen van de munten van belangrijke afzetgebieden als Finland en Groot-Brittannie
voor de economische vooruitzichten van Zweden?
Kan dit land, samen met Noorwegen, wel de koppeling van de munt aan de ecu handhaven?
Economische politick
De Zweedse recessie, de zwaarste sinds de jaren twintig, werd ingeluid in de herfst van 1990. Het langdurig
kunstmatig handhaven van volledige werkgelegenheid had ertoe geleid, dat het aandeel van de publieke uitgaven in het bbp eind jaren tachtig was opgelopen tot het hoogste niveau in de OESO. De te zwaar
geworden sociale lasten, een te hoge belastingdruk
en te veel staatsbemoeienis luidden, in combinatie
met het inzakken van de internationale conjunctuur,
het einde van het ‘Zweedse model’ in1.
Tegelijkertijd werd eind jaren tachtig een drastische
wijziging in het beleid doorgevoerd. Bang om de
toegang tot de interne EG-markt te missen en gei’soleerd achter de Oostzee achter te blijven, kondigde
de toenmalige sociaal-democratische regering aan
het lidmaatschap van de EG te zullen aanvragen.
Dit geschiedde in juli 1991. Het officiele streven
naar volledige werkgelegenheid werd opgegeven
en ingeruild voor een anti-inflatiebeleid. In mei
1991 werd de Zweedse kroon gekoppeld aan de
ecu. Aan het einde van dat jaar werd het akkoord
gesloten over de EER, de Europese Economische
ESB 21-10-1992
Ruimte. Dank zij dit akkoord zal Zweden, net als
de andere leden van de Europese Vrijhandels Associatie, vanaf 1993 toegang hebben tot de interne
EG-markt.
Inmiddels was al wel sprake van een geheel nieuwe politieke constellatie. De op 15 September 1991
gehouden algemene verkiezingen hadden namelijk
tot een duidelijke verschuiving van links naar
rechts in het Zweedse politieke spectrum geleid.
Voor het eerst sinds de jaren dertig maken de sociaal-democraten geen deel meer uit van de regering.
In de huidige coalitie zetelen de conservatieven, de
liberalen, de centrumpartij en de christen-democraten, die samen 170 van de 349 parlementszetels in
de Riksdag innemen. De nieuwe premier van de zo
ontstane centrum-rechtse minderheidscoalitie, de
43-jarige conservatief Carl Bildt, wil Zweden in snel
tempo ‘Europeaniseren’. Zijn liberaal hervormingsprogramma, A new start for Sweden, voorziet in
een verlaging van de belastingdruk, vermindering
van de staatsbemoeienis in de industrie, verbetering van de Zweedse werkethiek en aanmoediging
van het particuliere initiatief. Dit middellange-termijnbeleid moet Zweden klaarstomen voor de EER
en op termijn voor de EG.
Problemen in de financiele sector
De oorzaak van de huidige economische problemen
is voor een belangrijk deel terug te voeren op de dereguleringsmaatregelen, die halverwege de jaren tachtig werden genomen op het terrein van het bank- en
verzekeringswezen. Deze hadden tot gevolg dat tussen flnanciele instellingen een ware strijd ontbrandde
bij het veroveren van marktaandelen. De hieruit volgende kredietexpansie, zo’n 20 tot 30% per jaar, leid* De auteur is werkzaam bij de activiteit Internationaal Onderzoek, onderdeel van de Stafgroep Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Zie R. Leering en B. Leeftink, Het einde van het Zweedse model, ESB, 25 maart 1992, biz. 297-301.
1990
1991
1992a
1993a
Bruto binnenlands produkt
Particuliere consumptie
0,5
-0,2
-1,2
-1,5
1,2
-2
Bedrijfsinvesteringen
-1,7
-7,3
2,0
1,2
-2
-9
-1
-7
-2
-1,5
-3
-8
3
-2
9,7
1,5
-6,4
-2,5
4,1
44
10,2
2,7
Procentuele mutatles (volume)
Uitvoer
Invoer
Niveaus
Inflatie (%)
Werkloosheid (%)
Lopende rekening ($ mrd)
idem (% bbp)
Overheidssaldob (% bbp)
Bruto overheidsschuld (% bbp)
-2,2
-1
-1,5
48
2
6,5
-1
0
-4,5
56
2,5
9
0
0
-10
64
a. Ramingen.
b. Het begrotingsjaar in Zweden begint op 1 juli. In de label staat het overheidssaldo van het begrotingsjaar vermeld in de kolom waarin het begrotingsjaar eindigt.
Bron: OESO.
de tot een hoge prijsstijging in de onroerend-goedsector en een forse toename van de particuliere conkerncijfers
sumptie. Hoge inflatie, negatieve reele rentevoeten
Zweden, 1990- en hoge marginale belastingen maakten het aangaan
1993
van leningen in de beschermde binnenlandse markt
aantrekkelijk. Diverse financiele instellingen stortten
zich in veelbelovende, maar onbekende gebieden als
commercieel onroerend goed en aandelen. In de periode 1987-1990 kende Zweden zelfs een negatieve
gezinsspaarquote2. De uitgaven van huishoudens
overschreden het besteedbare inkomen. In 1991 keerde Zweden terug naar een positieve spaarquote;
sindsdien stijgt deze snel.
In het nieuwe beleid werden de marginale belastingtarieven verlaagd en de renteaftrek omlaag gebracht. Tevens daalde de inflatie scherp tot 2%. Het
handhaven van de vaste wisselkoers aan de ecu
vergde hoge rentetarieven. De ‘property-bubble’
barstte door dit alles uiteen en huiseigenaren en
banken zagen hun hypothecaire onderpand scherp
in waarde dalen. Op veel plaatsen zijn de prijzen
van onroerend goed gehalveerd. Banken, verzekeraars en andere financiele instellingen zien zich nu
geconfronteerd met een sterke toename van het
aantal oninbare kredieten. De kredietverliezen van
het Zweedse bankwezen als totaal namen toe van
Zw.kr. 3 miljard in 1989 tot ruim Zw.kr. 36 miljard in
1991 (2,5% van het totaal uitstaande bedrag aan leningen). De prijsdaling van onroerend goed zorgde
voor 80% van het verlies, dat vooral geconcentreerd
is bij de tweedeklas instellingen in de financiele sector. Voor de komende vijf jaar worden kredietverliezen verwacht van in totaal Zw.kr. 90 miljard .
Tabel 1.
Economiscbe
Overheidsfinancien
De verliezen in het bankwezen hebben ertoe geleid dat de Zweedse overheid, net als die in Noorwegen en Finland, steeds meer reserveringen moet
treffen voor steun aan verlieslijdende financiele instellingen. De Zweedse regering heeft onlangs verklaard het financiele stelsel door middel van wettelijke garanties te zullen waarborgen . Dit valt
samen met een situatie waarin lagere belastingtarieven en dalende opbrengsten uit winstbelasting, de
Overheidsfinancien reeds in snel tempo doen ver-
slechteren.
De overheidsuitgaven nemen bovendien toe door
hogere werkloosheidsuitgaven en een stijgende
schuldendienst. De werkloosheid bedroeg in augustus jl. 260.000 personen, 5,8% van de beroepsbevolking, tegen 3,1% een jaar geleden. In de industrie
en met name in de bouwnijverheid bedraagt de
werkloosheid al meer dan 10%. Voor een land, dat
niet gewend is aan dit fenomeen, is dit ongekend
hoog en een naoorlogs record. Daarnaast is ruim
4% van de beroepsbevolking opgenomen in sociale
tewerkstellingsprogramma’s. Bij ‘normale’ meetnormen zou dit een werkloosheid van boven de 10%
betekenen.
De laatste officiele schatting van het overheidstekort voor het begrotingsjaar 1992/93, dat is begonnen op 1 juli jl., bedroeg Zw.kr. 102 miljard. Diverse analisten verwachten echter dat het Zweedse
overheidstekort dit begrotingsjaar op wel Zw.kr.
150 miljard (10% bbp) kan uitkomen, tegen Zw.kr.
68 miljard in fiscaal 1991-92 en begrotingsoverschotten eind jaren tachtig .
De onrust in het EMS rondom het Franse referendum over ‘Maastricht’, de devaluatie van de Finse
mark en de snel verslechterende Overheidsfinancien, zorgden voor een sterke devaluatiedruk op de
Zweedse kroon. Dit noopte de Zweedse regering,
met (verrassende) instemming van de sociaal-democratische oppositiepartij, tot het nemen van de omvangrijkste bezuinigingsplannen in de Zweedse
geschiedenis. Na een eerder (op 14 September) aangekondigde bezuiniging van Zw.kr. 20 miljard op
het sociale-zekerheidsstelsel, zijn nog twee andere
crisispakketten afgekondigd.
Het eerste pakket behelst bezuinigingsmaatregelen
en belastingverhogingen van in totaal Zw.kr. 28 miljard (2% bbp) in 1993, oplopend tot Zw.kr. 45 miljard in 1997. Hierdoor moet het structurele deel van
het overheidstekort, ongeveer de helft van het totaal, fors worden teruggedrongen. Dit structurele
tekort is ontstaan door belastingverlagingen, die onvoldoende zijn gecompenseerd aan de uitgavenzijde. In dit plan worden de kinderbijslag en de uitkeringen bevroren, de pensioengerechtigde leeftijd
verhoogd van 65 tot 66 jaar, huursubsidies verminderd en de uitkering bij ziekte verlaagd. Naast het
ongedaan maken van aangekondigde verdere belastingverlagingen (en campagnebeloften!) zullen enkele accijnzen worden verhoogd. In ruil voor instem2. Overigens hebben ook Noorwegen en Finland een periode met een negatieve spaarquote gekend.
3. Sveriges Riksbank, Bank results in Sweden and other
nordic countries, Quarterly Review, 1992, nr. 2. Bedroegen
de kredietverliezen bij de twee grootste banken, Svenska
Handelsbanken en SE-banken, in 1991 iets meer dan 1%
van de uitzettingen, over de eerste acht maanden van 1992
waren de kredietverliezen van Svenska Handelsbanken
reeds opgelopen tot 2,1% van de leningportefeuille.
4. De kosten van het reddingsplan zijn niet bekend gemaakt. Zie: Sweden acts to shore up shaky financial system, Financial Times, 25 September 1992. Zweden is een
van de weinige OESO-landen waar geen collectieve garantieregeling voor bancaire spaartegoeden geldt.
5. Om een indicatie te geven over het tempo waarin de verslechtering zich voltrekt: de OESO voorzag in haar jongste
Outlook (juni 1992) nog een werkloosheid van 5,2% en
een begrotingstekort van 4,8% in 1993.
ming met het omvangrijke bezuinigingspakket, kregen de sociaal-democraten de toezegging van de regering de werkgelegenheidsprogramma’s uit te breiden met 112.000 personen, 2,5% van de beroepsbevolking.
Het tweede pakket behelst een budgettair neutrale
lastenverschuiving ten koste van consumenten, en
voorziet onder andere in loonmatiging en een btwverhoging. Deze maatregelen, die kunnen worden
gezien als een soort ‘interne devaluate’, moeten
resulteren in hogere winstmarges en een nog iets
lagere inflatie.
Hoewel deze plannen de toename van het overheidstekort zullen afremmen, werken de sterke vermindering van de overheidsuitgaven en de belastingverhogingen negatief uit op de (toch al)
zwakke binnenlandse economic en de snel stijgende werkloosheid. Volgens recente berekeningen
zal het netto beschikbaar inkomen van de Zweedse
consumenten in 1993 met 2 a 3% afnemen . De economische groei kan hierdoor in 1993 opnieuw negatief uitkomen. De overheidstekorten in 1992 en
de jaren daarna zullen leiden tot een forse stijging
van de staatsschuld en de rentebetalingen. De
Zweedse bruto staatsschuld (ultimo 1991 Zw.kr.
693 miljard, 48% bbp) zal de komende jaren, gezien de verwachte overheidstekorten, fors toenemen. Hierdoor zal de bruto staatsschuldquote reeds
eind 1993 zijn gestegen tot meer dan 60%7. Zowel
wat betreft het begrotingstekort als de staatsschuld
zal Zweden dan niet meer voldoen aan de in Maastricht afgesproken EMU-normen, voor zover deze tegen die tijd iiberhaupt nog relevant zijn.
Externe positie
Een opleving van de Zweedse economic zal, vanwege de zwakke binnenlandse economische ontwikkeling, vooral van de externe sector moeten komen.
Sinds 1989 is het uitvoervolume echter nauwelijks toegenomen, waarmee de Zweedse exportprestatie belangrijk achterblijft bij de groei van de uitvoermarkten
zelr. In de eerste plaats is de zwakke uitvoerprestatie
het gevolg van een matige buitenlandse vraag. Afgezien van Zwedens belangrijkste exportmarkt, Duitsland (aandeel in de export in 1991 15,2%), daalde de
afzet op de andere voornaamste markten: VK (9,3%),
VS (8,0%) en Noorwegen, Finland en Denemarken
(samen 21,1%). In de tweede plaats is de exportdaling voor een belangrijk deel terug te voeren op het
exportpakket van Zweden. De uitvoer bestaat namelijk vooral uit conjunctuurgevoelige goederen zoals
pulp en papier (14%), auto’s (13%) en investeringsgoederen. Ten slotte is de verminderde uitvoerprestatie terug te voeren op een verslechterde concurrentiepositie. De Zweedse arbeidsmarkt kwam tijdens de
hoogconjunctuur eind jaren tachtig onder toenemende druk, hetgeen leidde tot een oplopende looninflatie. De vooruitzichten voor de Zweedse uitvoer zijn
aanzienlijk slechter dan die voor de wereldhandel als
geheel, omdat de voor Zweden belangrijkste afzetmarkten nog een teleurstellende ontwikkeling vertonen. Dank zij een invoerdaling in 1991 is aan de geleidelijke verslechtering van de externe positie sinds het
midden van de jaren tachtig echter wel een einde gekomen. De meest recente valutamarktontwikkelingen
hebben de Zweedse concurrentiepositie evenwel
weer aanzienlijk ondermijnd.
13O
120
11O
Nominate wisselkoers (DM/ZwKr)
Concurrentie-indicator
Relatieve loortkosten p.e.p.
1OO
9O
1987
1988
1989
199O
1991
Van valutamand naar ecu-koppeling
In het verleden was de Zweedse kroon (net als de
Noorse kroon en de Finse mark) gekoppeld aan
een valutamandje, dat een weerspiegeling vormde
van de handelsrelaties. De waarde van de valutamand werd (na een devaluatie) in 1977 op 100
geindexeerd. Na een devaluatie van de Zweedse
kroon van 10% in September 1981 en een devaluatie van 16% in oktober 1982, kwam de nieuwe index ten opzichte van deze mand op 132.
Het monetaire beleid was gericht op effectieve
wisselkoersstabiliteit. Vanaf 1982 tot aan de ecukoppeling werd de index gehandhaafd op 132. Bij
de koppeling van de Zweedse kroon aan de ecu op
17 mei 1991 werd de spilkoers ten opzichte van de
ecu (Zw.kr./ecu = 7,40054), zodanig gekozen dat
op dat moment de waarde van de oude index op
132 gehandhaafd bleef. De effectieve wisselkoers
ten opzichte van buitenlandse valuta’s veranderde
daardoor ten tijde van de beleidsommezwaai niet.
De fluctuatiemarge van 1,5% van de Zweedse munt
ten opzichte de oude index werd tegenover de ecu
gehandhaafd.
De EMS-munten hadden reeds een grote invloed op
de Zweedse kroon, omdat de EMS-landen de voornaamste handelspartners vormen voor Zweden. Het
directe aandeel van de EMS-munten in de oude valutamand bedroeg ten tijde van de ecu-koppeling
54,9%. Omdat de Noorse kroon en de Finse mark
eveneens van elkaars valutamand deel uitmaakten en
ook enkele andere munten in de valutamand een
sterk parallelle koersontwikkeling met de EMS-munten kenden, kwam, inclusief de indirecte aandelen,
het totale aandeel van EMS-valuta’s op 68,5%. De invloed van de Amerikaanse dollar (officieel gewicht in
de oude valutamand 21%) werd door de ecu-koppeling geelimineerd9. Het gezamenlijke gewicht van de
Duitse mark en de Franse frank nam toe van 22,3%
1992
Figuur 1.
Wisselkoers en
relatieve loon-
kostenontwtkkettng t.o.v.
Duitsland
6. Svenska Handelsbanken, Actuell Ekonotni, 29 September. Ook de Confederation of Swedish Industries geeft
soortgelijke voorspellingen. In 1990 en 1991 steeg de koopkracht nog met gemidddeld 3,5%.
7. Bron: Sveriges Riksbank. De netto staatschuld van de
Scandinavische landen behoort echter tot de laagste ter wereld. Noorwegen en (tot voor kort) Zweden hebben zelfs
een netto tegoed.
8. Uitgezonderd Noorwegen en Finland. OESO, Economic
Survey Sweden, 1991/92, biz. 22.
9. De Amerikaanse dollar was dubbel gewogen opgenomen in de Zweedse valutamand, vanwege het grote aandeel van de dollar in de buitenlandse handel.
ESB 21-10-1992
I
tot 49,4% . Met de koppeling aan de ecu is de
Zweedse kroon dus nog steeds gekoppeld aan een valutamand, zij het dat deze minder de relatieve handelsaandelen weerspiegelt.
Ecu-koppeling
Zweden koppelde zijn valuta aan de ecu met het
oog op de verdere economische en monetaire integratie met de EG. Noorwegen (oktober 1990) was
Zweden hierin voorafgegaan en werd in juni 1991
snel gevolgd door Finland11. De eenzijdige koppeling aan de ecu kan worden gezien als een eerste
stap op weg naar een gewenste volledige deelname
aan het wisselkoersmechanisme van het Europese
Monetaire Stelsel. Het ‘eenzijdige’ van de koppeling
impliceert dat de EMS-landen geen verplichting
hebben om te intervenieren als een aan de ecu gekoppelde valuta buiten de bandbreedte dreigt te komen. Tevens houdt dit in dat de Zweedse autoriteiten geen toestemming van de EMS-lande nodig
hebbenn om de pariteit ten opzichte van de ecu te
veranderen.
Om de ecu-koppeling te versterken hebben de
Scandinavische centrale banken het afgelopen jaar
wel bilaterale afspraken gemaakt met diverse centrale banken van EMS- en EVA-landen. Door middel
van ‘swap’-akkoorden kunnen zij nu, in tijden van
wisselkoersinstabiliteit, tijdelijk krediet opnemen
ter verdediging van hun valuta. Voor Finland heeft
dit echter niet mogen baten. Dit land moest op 8
September jl. de ecu-koppeling loslaten en laat de
mark voorlopig zweven. De Zweedse centrale bank
kon de kroon alleen overeind houden door draconische renteverhogingen door te voeren (daggeldrente tot 500%) en de interventiekas, met behulp van
buitenlandse leningen, voor enkele tientallen miljarden ecu’s te spekken.
Ten gevolge van de ecu-koppeling is de koers van
de Scandinavische valuta’s ten opzichte van de
gulden gevoelig geworden voor een waardeverandering van iedere munt waaruit de ecu is samengesteld (dit zijn de valuta’s van de huidige EMSlanden, de voormalige EMS-valuta’s lire en pond
sterling plus de Griekse drachme). Zo betekenden
de val van de Italiaanse lire en het Britse pond en
de devaluatie van de Spaanse peseta een stevige
waardevermindering van de ecu. Door de vaste
koppeling aan de ecu zijn de Zweedse en de Noorse kroon met enkele procenten in waarde gedaald
ten opzichte van de niet-gedevalueerde EMS-valuta’s, zoals de Duitse mark en de gulden12. De verwachting dat een of meerdere EMS-valuta’s zullen
devalueren, kan voor marktparticipanten dus reeds
aanleiding zijn voor kapitaalvlucht uit de Scandinavische munten in de sterke EMS-valuta’s. Deze
‘EMS-factor’ vormt echter in mindere mate een verklaring voor de opgetreden kapitaalvlucht dan de
interne economische problemen van deze landen.
Overigens is de stabiliteit van de Scandinavische
munten ten opzichte van de gulden wel toegenomen, omdat de dollar-invloed door de ecu-koppeling is geelimineerd.
Alsnog devaluatie Zweedse kroon?
Een devaluatie van de Zweedse kroon kon in September jl. nog worden voorkomen door een recorddaggeldrente van 500% en de hechte eensgezind-
heid en vastberadenheid die bestond onder zowel
de regering als de oppositie en de industrie. Het
zal voor de Zweedse autoriteiten echter moeilijk
blijven de markt ervan te overtuigen, dat de huidige ecu-pariteit een realistische is. Anno 1992 is
Zweden het OESO-land met het hoogste relatieve
prijsniveau en de relatieve concurrentiepositie van
Zweden is vooral eind jaren tachtig snel verslechterd. Sinds 1987 is de Zweedse kroon nominaal met
slechts 3,5% in waarde gedaald ten opzichte van de
Duitse mark. Wel is de kroon door de recente waardedaling van de ecu recentelijk zo’n 3% verder gedeprecieerd ten opzichte van de Duitse mark en de
gulden. In de periode 1987-1991 zijn de loonkosten
per eenheid produkt in Zweden echter cumulatief
met 46% gestegen, tegen 10% in Duitsland . De gemiddelde inflatie lag in deze periode gemiddeld
5,3% per jaar hoger dan in Duitsland.
Hoewel de concurrentiepositie van de Zweedse industrie dank zij een lage inflatie, bedrijfssaneringen
en overheidsmaatregelen naar verwachting vanaf
1993 weer zal verbeteren (volgens de regering alleen al in 1993 met 11% tegenover Duitsland), is
deze door de recente waardevermindering van de
Finse mark, het Britse pond en de Amerikaanse dollar belangrijk aangetast. De vooruitzichten voor de
Zweedse uitvoer zijn daarnaast nog aanzienlijk matiger dan die voor de wereldhandel als geheel, omdat
vrijwel alle belangrijke afzetmarkten (Duitsland, VK,
VS, Noorwegen en Finland) een teleurstellende ontwikkeling vertonen.
Op grond van de verslechterde concurrentiepositie
en de huidige economische problemen, die door
een externe impuls aanmerkelijk zouden kunnen
worden verlicht, zou een waardevermindering van
de kroon een logische stap zijn. Dat de Zweedse
autoriteiten hier zo scherp tegen gekant zijn, heeft
twee belangrijke redenen. De eerste is dat de Zweden met weinig genoegen terugkijken op de devaluaties in het begin van de jaren tachtig. Hoewel
deze toen de concurrentiepositie sterk verbeterden
en de uitvoer deden stijgen, belemmerden zij een
structurele aanpak om de concurrentiepositie te verbeteren. De produktiviteit steeg aan het einde van
de jaren tachtig slechts weinig.
Dat Zweden een devaluatie heeft tegengehouden,
lijkt daarnaast echter vooral een kwestie van politick prestige ten aanzien van Europa. Recentelijk
heeft de Europese Commissie met Zweden de onderhandelingen geopend over zowel een (associatie-) lidmaatschap van het EMS als het in juli 1991
aangevraagde EG-lidmaatschap . Een gedwongen
10. Zie ook Sveriges Riksbank, The Swedish krona pegged
to the ecu, Quarterly Review, 1991, nr. 3, biz. 14-23.
11. De Noorse kroon en de Finse mark werden met een
fluctuatiemarge van resp. 2,25% en 3% gekoppeld aan de
ecu. Zie H. Rozendaal, De Scandinavische ECU-link, Banken Effectenbedrijf, September 1991, biz. 24-26.
12. Dit zou ook zijn gebeurd bij de oude valutamand, zij
het in mindere mate vanwege het geringere gewicht van
de zwakkere EMS-valuta’s.
13. OESO, Economic Outlook, Unit labour costs in the business sector, juni 1992.
14. Nadat Zweden in mei 1991 een aanvraag had ingediend voor het EG-lidmaatschap, volgde Finland in maart
1992. Noorwegen zal naar verwachting spoedig volgen.
Een daadwerkelijke aansluiting bij de EG mag echter niet
worden verwacht voor omstreeks 1995.
devaluatie zou een behoorlijke domper betekenen
voor de Zweedse onderhandelaars.
Het is echter maar de vraag of het handhaven van
de huidige ecu-pariteit met de aanhoudende recessie wel zo verstandig is. De hiervoor benodigde
hoge (reele) rentevoeten belemmeren immers het
binnenlandse economische herstel en wakkeren de
deflatoire tendensen in de onroerend-goedsector
aan, die de crisis in de financiele sector versterken.
Wellicht had Zweden er verstandiger aan gedaan
om in het valutageweld van de afgelopen periode
ook de kroon te devalueren. Mede omdat de huidige concurrentiepositie te vergelijken is met die van
het begin van de jaren tachtig, is het gevaar voor
een devaluatie van de Zweedse kroon verre van uitgesloten .
Alternatieven bij devaluatie
Bij een devaluatie van de kroon is een aantal alternatieven denkbaar. Het eerste alternatief, teruggaan
naar een handelsgewogen valutamand, mag niet als
een reele optie worden aangemerkt. Een opname van
de dollar in de valutamand zou namelijk een grotere
wisselkoersonzekerheid betekenen ten opzichte van
de EMS-valuta’s, hetgeen absoluut in strijd is met het
Zweedse monetaire beleid, dat sterk gericht is op
inflatiebestrijding. Een beleidsommezwaai naar vrije
wisselkoersen kan om dezelfde reden evenmin een
reeel alternatief worden genoemd. Een serieuze mogelijkheid is echter wel om de kroon tijdelijk te laten
zweven, een optie waar Finland, en binnen het EMS,
Italic en Groot-Brittannie voor hebben gekozen. Nadat de valutamarkt een marktconforme wisselkoers
heeft afgedwongen, kan de kroon dan weer verbonden worden aan de ecu.
Een vierde alternatief zou kunnen zijn de kroon nog
eenmaal te devalueren en vervolgens te koppelen
aan de Duitse mark, zoals Oostenrijk dit doet. Het inwisselen van de ecu-band voor een DM-band zou bovendien een geschikte tussentijdse oplossing vormen
voor een (associatie-)lidmaatschap van het EMS. Zweden wil niet alleen zo spoedig mogelijk toetreden tot
de EG en het EMS, maar het wil zelfs behoren tot de
harde kern van sterke EMS-landen. Sinds de koppeling van de Zweedse kroon aan de ecu onderhandelt
Zweden over een positie in het EMS. Statutair is het
voor landen als Zweden, althans in theorie, technisch
mogelijk om (volwaardig) EMS-partner te worden
zonder lid te zijn van de EG16. Sinds 1978 heeft het
EMS echter wel een aantal veranderingen ondergaan,
waardoor zo’n stap op politieke en technische bezwaren zou stuiten: reden waarom deze paragraaf nooit
nader politick is uitgewerkt. Kan een niet-EG-lid wel
zeggenschap hebben in EMS-aangelegenheden?
Schept dit geen precedent voor andere landen die
ook EG-lid willen worden?
De recente gebeurtenissen op de valutamarkten hebben echter wel geleerd dat een valutakoppeling weinig voorstelt wanneer deze niet wordt gedragen
door fundamentele economische factoren. De geloofwaardigheid van zo’n koppeling zou daarom
toenemen bij een lagere dan de huidige wisselkoers
en wanneer deze zou worden ondersteund door
swap-overeenkomsten met de Bundesbank. In de
toekomst zou Zweden zich hierdoor wat minder
kwetsbaar maken voor wisselkoersperikelen van de
zwakkere EMS-valuta’s. In vergelijking met bij voor-
ESB 21-10-1992
beeld een land als Oostenrijk moet echter vooralsnog op een structured hoger kort rente-ecart met
Duitsland worden gerekend, daar Zweden een
(lange) devaluatiegeschiedenis met zich meedraagt17. Vanwege de huidige politieke ontwikkelingen rondom het EMS en het eigen economische onvermogen, lijkt zo’n DM-koppeling op zeer korte
termijn evenwel niet opportuun.
Vooruitzichten
Zweden ondergaat momenteel een zware afslankingsoperatie. Ten einde de economic voor te bereiden op de EER en de interne markt, gaat het mes
in de zo zorgvuldig opgebouwde welvaartsstaat.
Het vroegere economische beleid van de sociaaldemocraten, dat bekend stond als ‘de derde weg’,
wordt door premier Bildt vastberaden omgezet in
een anti-inflatiebeleid, dat hij aanduidt met ‘de enige weg’ 18 . Sinds de begrotingsakkoorden met de sociaal-democraten noemt hij het zelfs ‘de gezamenlijke weg’. De Zweedse politici, bij wie ideologic
plaats heeft gemaakt voor pragmatisme, hebben
versneld een streng hervormingsprogramma afgekondigd, dat in vele landen ondenkbaar zou zijn.
De Zweden zullen door de lastenverzwaring volgend jaar behoorlijk moeten inleveren, maar de sanering van de verzorgingsstaat wordt als onvermijdelijk beschouwd. Omdat Zweden zo spoedig
mogelijk wil toetreden tot (de harde kern van) het
EMS en de EG, verdedigt het land zijn ecu-koppeling met alle mogelijke middelen. Het zal voor de
Zweedse autoriteiten echter zeer moeilijk zijn om
de huidige, nogal hoog gekozen ecu-koppeling te
handhaven. Bij een meer realistische koers van de
kroon kan Zweden zijn valuta op termijn koppelen
aan de Duitse mark.
In 1994 zal in Zweden een referendum worden gehouden over het EG-lidmaatschap. Blijvend hoge
rentetarieven en een omvangrijke werkloosheid
zouden dan weleens hun tol kunnen eisen. Opiniepeilingen laten momenteel reeds een tanend enthousiasme zien voor EG-toetreding19. Met het
dieper worden van de recessie, een toenemende
werkloosheid en de weinig bemoedigende groeiperspectieven voor 1994 en 1995, is het bovendien
de vraag of de nationale consensus over het gevoerde beleid gehandhaafd blijft en of het Zweedse
politieke bestel (en de achterban!), prioriteit zal
blijven geven aan de EMU.
Corne Biemans
15. OESO, Economic survey Sweden, 1991/92, biz. 24.
16. “European countries with particularly close economic
and financial ties with the European Communities may participate in the exchange rate and intervention mechanism.
Participation will be based upon agreements between central banks; these agreements will be communicated to the
Council and the Commission of the European Communities”, Resolution of the European Council on the establishement of the EMS, art. 5.2, 5 december 1978.
17.Wel mag worden verwacht dat dit ecart naar verloop
van jaren zal kunnen afnemen, als blijkt dat de DM-koppeling in geval van speculatie hardnekkig wordt verdedigd.
18. M. Verrijn Stuart, De Zweedse economic — het einde
van de derde weg?, ESB, 27 September 1989, biz. 955-956.
19. D. March, No exit from a vicious circle, Financial Times, 4 September 1992.