Tussenstap
Twee maanden geleden schreef secretaris-generaal
Geelhoed van het Ministerie van Economische Zaken in ESB dat 1991 “meer dan een tussenbalans”
zou moeten opleveren. Het aanpakken van de financiele problemen van de overheid zou niet alleen
een kwantitatieve exercitie moeten zijn om de doelstellingen van het regeerakkoord in de lopende kabinetsperiode binnen bereik te houden, het zou ook
een kwalitatieve bijdrage moeten zijn tot de oplossing van structurele knelpunten in de Nederlandse
economic. Nu het kabinet met veel hangen en wurgen de tussenbalans heeft afgerond, moet worden
vastgesteld dat er van die structurele versterking
niet veel terechtkomt. De / 17 miljard die het kabinet bij elkaar harkt om het financieringstekort in
1994 tot 3,25% van het nationaal inkomen te laten
dalen, zijn natuurlijk geen sinecure, maar ze vormen
toch niet meer dan een pover begin van wat Geelhoed noemt de sanering van de “excentrieke collectieve sector” in ons land.
Zoals bekend ligt het niveau van de collectieve uitgaven in ons land aanmerkelijk hoger dan in Belgie,
Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en andere vergelijkbare landen. Dat zou aanvaardbaar zijn
als de kwaliteit van de collectieve voorzieningen hier
dan ook beter zou zijn dan in de genoemde landen.
Het zou dan misschien zelfs onze Internationale concurrentiepositie verstevigen. Het grote verschil met
de omringende landen zit echter niet in de kwaliteit
van de collectieve voorzieningen, maar in het feit dat
de Nederlandse overheid in veel ruimere mate dan
overheden elders consumptieve overdrachten aan gezinnen verstrekt. Vooral de hoge uitgaven op het gebied van de sociale zekerheid vallen in een Internationale vergelijking op. Het is in dat licht niet
verwonderlijk dat het kabinet naar mogelijkheden
zoekt om de uitgaven in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid te verminderen. Wel vreemd is
het dat het kabinet de verantwoordelijkheid voor het
realiseren van de besp^aringen (f 1,9 miljard op de
WAO en/ 1,8 miljard op de Ziektewet) bij de sociale
partners legt. Het is dubieus of dit de slaagkans van
het beleid vergroot.
Ook op subsidiegebied is Nederland een buitenbeentje. De subsidiestroom bedroeg in 1990 / 46,9
miljard. Dat het kabinet daar nu / 3 miljard op wil
bezuinigen is dus niet zo’n geweldige prestatie. De
stijging van de tarieven van trein en bus zal ongetwijfeld veel protest oproepen, maar is niet meer
dan logisch gezien de bijdragen die het Rijk nu al
aan het openbaar vervoer verstrekt en gezien de
doelstelling van het NMP+ om de mobiliteit te beperken. Ook het aanpakken van de subsidies op het terrein van de volkshuisvesting, jaarlijks bijna/ 10 miljard, ligt voor de hand. Minder logisch is het dat ook
de huiseigenaar met een forse lastenverzwaring
wordt geconfronteerd. Het bevorderen van het eigen-woningbezit is niet alleen een door alle politieke partijen onderschreven doelstelling, maar het is
uiteindelijk ook voor de Rijksbegroting een voordelige optie.
ESB 20-2-1991
Met het verhogen van de belastingen zit het kabinet
helemaal op het verkeerde spoor. De lastenverzwaring van / 4 a 5 miljard is wel de slechtste bijdrage
die het kabinet kan leveren aan het versterken van
de economische structuur. De hoogte van de collectieve-lastendruk in ons land vormt nu al een directe
bedreiging voor de concurrentiepositie van Nederland in een verenigd Europa. Die druk dreigt verder
op te lopen. Daarnaast ontstaat er een levensgroot
gevaar dat de lastenverzwaringen zullen doorwerken in extra looneisen. Die zetten niet alleen de
koppeling op de tocht, maar gaan ook ten koste van
de groei van de werkgelegenheid. En dat laatste is
essentieel om de internationaal gezien zeer ongunstige verhouding tussen het aantal actieve en niet-actieve inkomenstrekkers in ons land te verbeteren en
zo het economische draagvlak te versterken. Dat
vindt ook het kabinet, maar het verzuimt ernaar te
handelen.
Het grote gevaar van de lastenverzwaring is dat, zeker bij een verslechterende conjunctuur, de negatieve spiraal weer op gang komt. De stijging van de collectieve lasten maakt arbeid duur, belemmert de
toetreding van laag-produktieve arbeidskrachten tot
de markt en bevordert de uitstoot van ‘arbeidsongeschikten’ naar de sociale zekerheid. Als gevolg daarvan stijgen de sociale lasten weer. En het verband is
des te sterker naarmate de koppeling tussen lonen
en uitkeringen hechter is. In de afgelopen jaren is
het dank zij de gunstige conjunctuur, de gematigde
loonontwikkeling, de groei van de werkgelegenheid
en de lastenverlichting, gelukt de spiraal te doorbreken. Maar zeker bij een afzwakkende groei kan dit
mechanisme, dat de Nederlandse economic zoveel
problemen heeft bezorgd, weer snel de kop opsteken. Met zijn keuze voor lastenverzwaring als gemakkelijke uitweg voor verdere ombuigingen neemt het
kabinet dan ook een onverantwoord risico.
Ook daar waar wel wordt omgebogen zijn moeilijke
keuzen soms uit de weg gegaan. Zo is bij de uitgaven van het Rijk de kaasschaaf toch maar weer van
de plank gehaald: de prijsstijging wordt in de komende jaren slechts ten dele gecompenseerd. Opbrengst/ 1 miljard. Letterlijk en figuurlijk een goedkoop succesje. Van de grote afweging, welke
overheidstaken naar Europees niveau verschuiven
en welke activiteiten beter kunnen worden gedecentraliseerd of geprivatiseerd vinden we niets terug. In
de drukte van de tussenbalans heeft het kabinet kennelijk nog geen tijd gehad daarover na te denken.
De tussenbalans is niet gebruikt om het excentrieke
karakter van de collectieve sector in Nederland substantieel te verminderen en zo de economische
structuur te versterken. In plaats daarvan heeft het
kabinet vooral geworsteld met de vraag hoe het een
pakket ombuigingen kon samenstellen dat de inkomensplaatjes zoveel mogelijk intact laat. Daarom zal
al snel blijken dat de tussenbalans slechts een tussenstap was.
L. van der Geest